blog | werkgroep caraïbische letteren

Het einde van de literatuur

Literatuur of lectuur? (1)

 

Deze week werd gevierd dat Nicci French, de pioniers van de literaire thriller in Nederland, hun vijfmiljoenste boek verkochten. Maar wat is er in ’s hemelsnaam literair aan een ‘literaire thriller’?

door Bertram Mourits

Vroeger kostte een spannend boek een kwartje. Zes passagiers, één geheim bijvoorbeeld was een ‘oorspronkelijke roman’ door H. Koerts die je kocht bij de buurtbibliotheek of de sigarenboer en voor nog eens 15 cent was je een – inderdaad – driestuiverroman rijker. De buurtbibliotheek is echter gecentraliseerd en de sigarenboer failliet. Tegenwoordig ligt het spannende boek op de tafel van de erkende boekhandel en kost het net zoveel als zijn literaire broeders.

Hupsel - Blinde muren

Ik heb het over de literaire thriller – het specifiek Nederlandse genre van spannende boeken die als ‘literair’ gepresenteerd worden, al valt het literaire gehalte lastig aan te wijzen: Saskia Noort, René Appel, Roel Jansen en vele anderen. Omdat literatuur zelf juist nooit met die aanduiding op de markt wordt gebracht is er een vreemde situatie ontstaan. De enige boeken die met het etiket literair in de winkel liggen, zijn boeken die het niet zijn.

Hoe is dat zo gekomen? En is het o hebben overgestoken, is al veel langer aan het vervagen. Maarten ’t Hart won in 1994 de Gouden Strop, de prijs voor het spannende boek, met Het woeden der gehele wereld, Tim Krabbé een jaar later met Vertraging en John LeCarré was vol lof over De donkere kamer van Damokles. Het spannende plot is in de Nederlandse literatuur nooit afwezig is geweest.

Maar ’t Hart begreep eigenlijk niet waarom hij gewonnen had, Tomas Ross legde nog eens uit dat Tim Krabbé helemaal geen thriller had geschreven en René Appel besloot dat hij zich het liefst verre zou houden van ‘de onherbergzame, treurige marge van de Grote Literatuur’.

Slagveer Gespannen borsten om te beminnen

 

Maar zo is het niet gelopen. Vrijwel elke uitgeverij geeft tegenwoordig ‘literaire thrillers’ uit, zelfs Van Oorschot en Querido. Ook uit de vertalingen blijkt dat het een typisch Nederlands genre is: veel van die boeken worden in het oorspronkelijk taalgebied helemaal niet als thriller uitgegeven – in Amerika bestaat er niet zoiets als de ‘literaire thriller’ – maar in Nederland schrijven William Boyd, Tristan Egolf en Vikram Chandra opeens ‘literaire thrillers’.

Het verschil tussen literair gebruik van geweld – en ook seks – en de platte variant van de driestuiverroman was lange tijd volkomen helder. Seks en geweld komen net als oorlog, liefde, vriendschap en jaloezie voor in boeken van allerlei pluimage, maar in de literatuur wordt er iets mee gedaan – aldus de veel gebruikte maar oncontroleerbare formule. En juist wanneer een literaire schrijver schandaal veroorzaakte, is goed te zien wat dat inhoudt.

 

Louis Couperus zocht eind negentiende eeuw de grens van het betamelijke op in Langs lijnen van geleidelijkheid, Jacob Israël de Haan was homo-erotisch in Pijpelijntjes en Lodewijk van Deyssel portretteerde in het dertiende hoofdstuk van Een liefde een masturberend meisje: ‘haar geslachtsdeel leefde gloei-kittelend op als een daar verborgen beest; zij perste de handen aan-éen; haar ogen rolden hittewemelend rond; het was haar of haar beenen Jozef al omarmden, of de mond van haar geslachtsdeel hem wenkte en kuste.’

Dit werd aanvankelijk schandalig gevonden, maar na de eerste schrik gingen deze boeken snel tot de canon behoren. Dit patroon van erkenning zie je bij vrijwel alle boeken die aanvankelijk vanwege hun schaamteloosheid werden veroordeeld. Zo was W.F. Hermans’ De tranen der acacia’s aanvankelijk pornografie, net als Eenzaam avontuur van Anna Blaman en het halve oeuvre van Gerard Reve. Dankzij de literaire legitimering werden al deze boeken uiteindelijk toch zonder bezwaar tot de literatuur gerekend maar voor een boek dat alléén maar opwindend was, gold dat niet. Het onderscheid tussen hoog en laag bleef netjes bestaan. Zolang er een literaire invulling werd gegeven aan de thema’s seks en geweld, veranderde er eigenlijk niets aan het prestige van literatuur – noch aan de lage status van lectuur.

Boon Mieke Maaike's obscene jeugd

Maar in de jaren zestig begon er wat te veranderen. Armando aarzelde niet om te laten zien hoe effectief de cowboy & indianenverhaaltjes over Winnetou waren door fragmenten als gedichten te presenteren. In een tijdschrift als Twen/Taboe stonden stukken van Remco Campert en Jan Vrijman naast bijdragen over seks & drugs, en Jan Cremer was de schaamte voor pornografie en geweld helemaal voorbij. Zijn debuutroman Ik Jan Cremer is een mijlpaal in de acceptatie van het platte. Was dat dan nog literatuur? Er was veel kritiek op het onfatsoenlijke gehalte en de weinig subtiele stijl, maar het boek werd ook gelezen als een verfrissende cultuurkritiek.

Ik Jan Cremer was een boek van zijn tijd, de jaren zestig. De NVSH sleutelde met steeds meer succes aan de seksuele moraal, Vrij Nederland ging contactadvertenties plaatsen die vaak een openlijk seksueel karakter hadden en ook in films en op tv was steeds meer mogelijk – seks was vrijheid, blijheid, progressiviteit.

En zo werden de taboes doorbroken en werd de acceptatie verbreed. Na Cremer volgde Jan Wolkers, Bernlef vertaalde een reeks Zweedse pornoverhalen onder de titel Het land Coïtha en van Louis Paul Boon verscheen in 1972 het onversneden pornografische Mieke Maaike’s obscene jeugd. Wat opvalt aan deze boeken: het is soms niet eenvoudig om de literaire rechtvaardiging te geven. Seks en geweld bij Jan Cremer thematiseren helemaal niets – ze maken deel uit van het leven van de veelbelovende kunstenaar Jan Cremer. Toch wordt zijn werk zonder reserve tot de literatuur gerekend. Alleen omdat hij goed schrijft? Of telt Cremers mijlpaal van de eerste schelmenroman bij een literaire uitgeverij? Waarom zou dit eigenlijk ‘kunst’ moeten heten?

Hans Andreus beantwoordde die vraag op behendige wijze in zijn bespreking van Ik Jan Cremer: ‘Het boek is goed. Het heeft niets met Grote Kunst te maken. Het is alleen maar een boek om te lezen’. Dat is een interessante manier om het probleem te ontwijken, en Ik Jan Cremer heeft het terrein van de literatuur wijd open gegooid voor boeken die ‘gewoon goed’ zijn maar die niets met grote kunst te maken hebben. Dankzij Jan Cremer is het mogelijk geworden om zelfs de meest schaamteloze pulp literatuur te noemen, en daar is vooral handig op ingesprongen door de uitgevers van spannende boeken. Die zaten tien jaar geleden nog in het verdomhoekje, maar hebben de markt inmiddels vrijwel overgenomen.

Saskia en Jan

Neem bijvoorbeeld Nieuwe buren van Saskia Noort. Het verhaal is rechttoe- rechtaan: de relatie van een kleurloos stel dat ongewenst kinderloos is en daarom uit elkaar dreigt te groeien, krijgt een impuls dankzij de komst van nieuwe overburen. Partnerruil moet alsnog de zo gewenste zwangerschap mogelijk maken, maar achteraf bevalt dat vooral de man minder goed. Zijn verdwijning vormt de kern van het thriller-plot en de pogingen om zwanger te worden, vormen de aanleiding voor een aantal pornografische passages: ‘Ik masseer zijn paal krachtig met mijn bekkenbodemspieren en daar heeft hij geen weerstand tegen, hij kijkt verbaasd en dan vertrekt zijn gezicht, hij stamelt excuses en laat het gaan, zijn kostbare vocht.’

Saskia Noort wordt uitgegeven door Ambo-Anthos, de Nederlandse uitgever van Milan Kundera, Jonathan Safran Foer, Don DeLillo en vele literair onverdachte anderen. En dus ook van een gestaag groeiende stapel ‘literaire thrillers’, spannende boeken die ‘gewoon goed’ zijn (vaak ook niet, trouwens) maar die ‘niets met Grote Kunst te maken hebben’ – het enige dat literair is aan deze boeken is het adjectief op het omslag.

Maar Saskia Noort hoeft geen barrière meer te overwinnen om in de erkende boekhandel te belanden. Haar werk wordt besproken in de Boekenbijlage van NRC Handelsblad, collega Esther Verhoef wordt voor Elsevier geïnterviewd door Hugo Camps en het Nederlands Literair Vertalingen Productiefonds, dat zich sterk maakt voor vertalingen van Nederlandse literatuur in andere talen, presenteerde in 2006 een folder Crime Writers from Holland met spannende-boekenschrijvers Tomas Ross, Elvin Post en Johanna Spaey.

Pulpschrijvers spelen het spel keurig mee: ze verenigen zich tijdelijk in een rebels clubje, Writers on Heels, dat schopt tegen de traditie. Simone van der Vlugt gaat in de Volkskrant tekeer tegen literatuur in het algemeen en gek genoeg Gerard Reve in het bijzonder: ‘Het is misschien heel erg knap, maar ik val erbij in slaap.’

 

Het eeuwige eb en vloed van literaire stromingen dus, maar de literaire thriller is geen literaire stroming maar een marketingvondst. Er bestaan psychologische thrillers, politieke thrillers, pornografische thrillers – maar waarom zouden nu juist deze spannende boeken ‘literair’ zijn en vooral, waarom wordt juist dít label geadopteerd door schrijvers die zich meestal verdringen om te verklaren dat ze nu juist géén stoffige ‘litteratuur’ schrijven?

Dat heeft te maken met de aantrekkingskracht van die literaire verantwoording. Het label ‘literair’ impliceert respect, en trekt zo een markt van lezers aan die misschien helemaal niet zo van literatuur houden maar die wel weten dat een ‘literair’ boek beter is dan een ‘spannend’ boek. Het is een beetje calvinistisch: schrijvers zijn de schaamte misschien voorbij, de Nederlandse lezer is dat nog niet. René Appel verklaart: ‘Leve de thriller, verantwoord en toch lekker.’ Ook de literaire soapie Kluun profiteert hiervan: hij benadrukt keer op keer dat hij geen literaire pretenties heeft, maar tegelijkertijd laat hij geen mogelijkheid onbenut om zichzelf in de schaduw van zijn Amsterdamse buurman A.F.Th. van der Heijden te plaatsen. Als dát de Mozart van de literatuur is, is hij de Stones, oppert hij op zijn weblog.

Deze truc is niet zonder gevolgen voor de betekenis van het begrip ‘literatuur’.

Karel van het Reve wees er ooit op hoe merkwaardig de formulering ‘slechte literatuur is geen literatuur’ was. Vrijwel nergens is deze redenering geldig (‘een slecht mens is geen mens’) behalve in de kunst. Dat komt omdat ‘literatuur’ niet zozeer een kenmerk, als wel een waarmerk was. Deze functie is het begrip kwijt. Nu niemand nog de pretentie heeft het begrip literatuur op kwaliteitskenmerken te kunnen definiëren, is het een merk geworden, in plaats van een keurmerk. Als er ‘literatuur’ opstaat dan is het literatuur, zo eenvoudig is het. Literatuur betekende lange tijd: fictie die niet onder een specifiek marketinggenre valt. Tegenwoordig betekent het: fictie die valt onder het specifieke marketinggenre ‘literatuur’.

Rappa de vlek uit het verleden

Is de literatuur ten dode opgeschreven?

Nee. Er zullen schrijvers blijven die niet ‘lekker en verantwoord’ willen schrijven, maar die zoeken naar verhalen en vormen die we altijd geneigd waren ‘literair’ te noemen, er zullen mensen blijven die dat willen lezen en dus uitgevers om het uit te geven.

Ja. ‘Literatuur’, in de betekenis die er de afgelopen twee eeuwen aan gegeven is, begint als categorie te verdwijnen. Na de fascinerende kunst- en literair-historische ontdekking dat alles literatuur kan zijn, is de markt met dat idee aan de haal gegaan en zo heeft het etiket zijn waarde verloren, en de literaire roman zijn inherente prestige.

[uit NRC, 31 augustus 2007]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter