blog | werkgroep caraïbische letteren

Het dilemma van de tolerantie (7)

door Willem van Lit

De onthechte geest
Hij is zijn geloof in God niet kwijt, “maar op het menselijke, natuurlijke niveau heeft zich een grote verschuiving voorgedaan”. Dat zegt Charles Taylor over Descartes, de zeventiende-eeuwse grondlegger van de Verlichting: “Als rationele controle een kwestie is van de geest die een onttoverde wereld van materie overheerst, dan moet het besef van superioriteit van het goede leven en de inspiratie het te bereiken, afkomstig zijn van het besef van de handelende mens van zijn eigen waardigheid als rationeel wezen.

 

 

Ik geloof dat dit moderne thema van de waardigheid van de menselijke persoon, dat in het moderne ethische en politieke denken zo’n prominente plaats inneemt, voortkomt uit de internalisering die ik heb beschreven’. (Taylor, pag. 221). Met internalisering bedoelt Taylor de hersituering van de morele bronnen vanaf een externe bron (het Goede of een God) naar een bron binnen in onszelf. Wij voelen ons op moreel vlak niet meer gebonden aan een idee, dat kosmisch of spiritueel van aard is en dat zich buiten ons bevindt als een absolute kern van waarheid. Het vermogen om een moreel oordeel te vormen is naar ons innerlijk verschoven. Deze cartesiaanse constatering is het begin van de ontdekking van de aller eigenste identiteit (‘ik denk, dus ik ben’) met eigen verantwoordelijkheid voor je beslissingen, denken en handelingen. Het is niet meer “als God het wil”. Uit deze internalisering ontstaat ook de overtuiging van het bestaan van de eigen wil. En zo kwam ook de voortdurende verwarring over het bestaan van de eigen beweeglijke identiteit op gang. Dat is een thema waarover bibliotheken zijn vol geschreven: de verwarring die ontstaat tussen de ziel (dat is de interne oriëntering) en het materiële. De eeuwige menselijke twijfel. Iemand die voor zijn oriëntatie volledig opgaat in bovenzinnelijke, eeuwige en onveranderlijke ideeën of instellingen, heeft genoeg aan een heilig boek.

 

Trinity College, Dublin

De bibliotheek van Trinity College, Dublin, Ierland. Foto © Michiel van Kempen

Buiten de verwarring heeft die onthechting van het absolute ons ook bevrijding of vrijheid gebracht. We raakten los van het paradijs. We zijn uitgewezen omdat we de moed (of de eigengereidheid) bezaten de appel van kennis op te vreten. Nu dwalen we buiten rond en zijn we bevrijd met een eigen vrije wil, het vermogen te objectiveren, de materie te ordenen en te construeren “die aan maatstaven beantwoorden die door kennis, inzicht of onzekerheid worden vereist”, schrijft Taylor (pag. 213). We waren vanaf dat moment verplicht te gaan rubriceren, deduceren en definiëren op basis van évidence. Dat is goed gefundeerd vertrouwen, waarin de waarheid zo duidelijk moet zijn dat die niet meer direct te ontkennen valt, maar die wel steeds voorlopig blijft. Dit proces verloopt via een keten van duidelijke en onderscheiden waarnemingen waarin waarheid steeds duidelijker wordt, maar nooit compleet (zoals ook Popper het zegt). Empirie heet die procedure.
De open samenleving
En het bracht ons meer: de redelijkheid die vanuit onszelf moet ontstaan komt samen met waardigheid en edelmoedigheid. Dit laatste volgens de oude definitie: het krachtige eergevoel en besef van eigenwaarde om op basis van eigen oordeel en verantwoordelijkheid angsten en lagere begeerten te overwinnen en daadkracht te ontwikkelen (Taylor pag. 223).

 

kalina man 1892 Frans Guyana

Een kalina man uit 1892, Frans Guyana

Niet alleen op individueel niveau kwamen er veranderingen. We ging onze samenleving anders inrichten op basis van die nieuw ervaren drang tot vrijheid. We ontworstelden ons aan de laatste collectivistische lompen van het zogeheten ‘ancien régime’. De grote godsdienstoorlogen die in de achttiende eeuw miljoenen mensen het leven hadden gekost, de verstikkende feodale gebruiken, de willekeur van de standenmaatschappij; dat lieten we achter ons. Het stelsel werd met veel moeite verlaten, we kregen de scheiding van kerk en staat, de scheiding der machten, het ‘contrat social’ in de vorm van een grondwet en republikeinse waarden van vrijheid, gelijkheid en broederschap; het is een proces dat zich in ruim tweehonderd vijftig jaar met veel vallen en opstaan heeft voltrokken. Er kwam persoonlijke autonomie en individualisme in een omgeving die dat ging erkennen én beschermen in onder andere de beginselen van de rechten van de mens. Deze opbrengsten en verdiensten konden alleen tot stand komen in een open samenleving.

 

Liberte Egalite Fraternite

Foto © Michiel van Kempen

Menselijke relaties zijn niet langer te vergelijken met een organische ordening. De menselijke condities zijn op bredere schaal bepaald door abstracte verbanden: gemeenschappen die ontstaan, worden bij elkaar gehouden door instellingen en constructies op basis van abstracte afspraken en verbanden: verenigingen, ondernemingen, partijen, vakbonden en andere constructen, waarbij we elkaar niet meer persoonlijk kennen (Popper pag. 206 en 207). Het centrale kenmerk van open samenlevingen is dynamiek; menselijke betrekkingen staan voortdurend onder invloed van veranderingen onder steeds wisselende omstandigheden: groei, krimp, technologische veranderingen, ontwikkeling van communicatieve mogelijkheden, migratie, economische ontwikkelingen, enz. Dat veroorzaakt onzekerheid. Veel van de oorzaken zijn vaak anoniem en lijken zich te voltreken buiten de invloed van individuen. Deze dynamiek vergt flexibiliteit en constante heroriëntatie, een situatie waar we mee moeten leren omgaan. Het netwerk van menselijke betrekkingen is enorm uitgebreid. De grenzen van de natiestaten vervagen. Men moet in coalities van landen gaan denken. Die zijn vaak abstract van aard en omvang. Het brengt ook de nodige problemen mee: eenzaamheid en vervreemding lijken nog nooit zo omvangrijk te zijn. Popper zegt verder: “De overgang van de gesloten naar de open samenleving kan worden beschreven als een van de meest verstrekkende revoluties die de mensheid heeft gekend”. (pag. 207).
In tijden van grote veranderingen voelen velen het onbehagen over het verlies van de beslotenheid van de vroegere samenleving. Men verlangt terug naar de beslotenheid van de eigen natie, die bescherming zou bieden in eigenheid. De druk van de ontwikkeling van de beschaving doet zich gevoelen. Het is de druk die wordt veroorzaakt “door de inspanningen die het leven in een open en deels abstracte samenleving van ons vergt – door ons streven ons rationeel te gedragen, althans enkele van onze emotioneel sociale behoeften niet te bevredigen, voor onszelf te zorgen en verantwoordelijkheden op ons te nemen. We moeten, zo geloof ik, deze druk aanvaarden als de prijs die we betalen voor elke toename van kennis, van redelijkheid, van samenwerking en van wederzijdse steun, en dientengevolge van onze overlevingskansen, en tenslotte van de bevolkingsgroei. Het is de prijs die we moeten betalen voor ons mens-zijn”. (Popper, pag. 208).

 

 

utopia

Utopia

Dit onbehagen is ook te merken bij een deel van de Euro-Turkse gemeenschap die zich in haar beslotenheid in een volledig ‘vreemde’ samenleving niet thuis lijken te voelen en die voortdurend een appel doen op de thuisnatie, waarin ze geborgenheid denkt te ervaren. Zolang ze daar maar aan vast houdt. Voor een deel zet ze zich daarbij af tegen de samenleving waarin men daadwerkelijk woont, werkt en leeft. Hetzelfde sentiment treft men aan bij Europeanen die zich uit de EU willen terugtrekken achter eigen ‘veilige’ grenzen. Utopia. Het is een nostalgisch sentiment terug te verlangen naar het vaderland, de moedertaal, de vaste en vertrouwde riten en gewoonten van weleer in verhoudingen die door ‘heilige’ verzen zijn bezworen. Mensen in van oorsprong Nederlandse nederzettingen in gebieden overzee zijn Nederlandser dan de Nederlanders. Dergelijke verlangens vertonen na enige tijd zelf pathologische trekken. Anil Ramdas heeft dit in een andere context (die van het Caribische gebied) nostomanie genoemd (Ramdas. “Heimwee”, uit De papegaai, de stier en de klimmende bougainvillea, zoals ik dat ook heb gebruikt in mijn eigen boek, Cariben laten we het onmogelijke vragen, pag. 381). Het is een ziekelijke hang naar verbondenheid, de drang naar een verloren paradijs, “een romantische kijk, de eenvoud, de overzichtelijkheid van primitieve en tribale samenlevingen”.
Vanaf het moment dat de eerste mensen die zich moslim noemen naar Nederland en België kwamen om welke redenen dan ook, heeft men de opvatting gehad dat het goed is dat zij naast ons moesten kunnen wonen, werken en leven. Vanuit de bezorgde opvangreflex verwezen wij hen naar de moskee, waar sommigen eigenlijk al niet naar toe wilden, maar zij hadden weinig keuze. Wij dachten dat zij zich daar het meest op hun gemak zouden voelen. Wij bleven op onze eigen stek. Het multiculturele idee groeide zo langs de lijnen van eenzijdige tolerantie. Dat is het oorspronkelijke idee over naastenliefde, waarbij wij ons van onze kant maximaal moesten inspannen het de vreemdeling, die vreemdeling bleef, naar zijn zin te maken. Radicaal bezorgd om hun geluk. Hierbij hadden de meesten van ons absoluut niet in de gaten dat de menselijke wet over dienst en wederdienst met voeten werd getreden: de bedelaar (de vreemdeling) bleef zich afhankelijk voelen van onze goodwill, onze liefde. Hij ging steeds meer verwensingen mompelen en sloot zich op achter antenneschotels, moskeemuren en sluierkleding. Al zachtjes kwamen aanmaningen over de sharia, misschien.

 

taal (2)
Zo smoorde stilaan de kritische redelijkheid; de dialoog verstomde, de taal vertroebelde en de scheidingswanden lieten ruimte voor misverstanden. De tweespraak kwam op de stoepen in onze straten nooit op gang. We bleven een andere taal spreken. Als het bijvoorbeeld ging over vrouwenzaken, zoals ook Schippers aangeeft in haar toespraak, moest dat verlopen via de mannen van de moskee. Dát is vreemd. Maar we werden niet wakker bij de stilte van de vrouwen, zoals Balci zegt in zijn artikel. Dat hoefde ook niet volgens de multiculturalisten; het was wel een beetje vreemd, maar het had ook zijn charme, toch? We moesten in veelkleurigheid naast elkaar bestaan. De aversie groeide door deze multiculturele zwammen heen. Het ging gisten en schimmelen. De moslimexpats bleven hun paspoorten uit Marokko en Turkije behouden en zij ontwikkelden een nostomane loyaliteit jegens een verloren paradijs aan de overkant van de Middellandse zee. Een deel van ons wil daarbij uit de EU in de waan dan veilig te zijn achter de grenzen van de oude natiestaat. En de hardnekkig-gelovige van het multiculturalisme? Die begint ongerust te sneren naar zichzelf. Hij verdenkt zichzelf en de rest van ons van genetisch bepaald fascistoïde karaktertrekken. De R van racist staat als een kaïnsteken in de blanke huid gebrand. Dit wordt nog versterkt door de beschamende discussie over de slavernij. Oef…. Wat ging er toch fout? De dialoog over deze onderwerpen is wel eens moeilijk. Op radio NPO 1 was er op 19 september 2016 tegen vijf uur ’s middags een gesprek over de dood van Mitch Henriquez. Deze Arubaan was bij zijn arrestatie door de politie hardhandig tegen de grond gedrukt en hij heeft deze handeling niet overleefd. Men interviewde onder andere Glenn Helberg in zijn hoedanigheid van voorzitter van het Overlegorgaan Caribische Nederlanders (OCAN). In het interview zei hij quasi terloops dat het onderscheid maken tussen mensen op basis van huidskleur in de genen zit. Wat hij eigenlijk zei, is dat racisme genetisch bepaald is. Dat is een leugen, maar het is toch maar even gezegd. De interviewer liet het passeren. De implicatie van een dergelijke uitlating is heel verreikend als je er over nadenkt.

 

1538865_10204553823147315_9117498791676679585_n

Glenn Helberg

Precies dát: de werking van de talio, de ruilinterventie. Die is nooit gepraktiseerd. We wilden onbetwist regeren vanuit de opdracht de ander gelukkig te maken en niet op basis van de kritische redelijkheid. We hebben een verstikkende hoeveelheid naastenliefde in de sociale relaties gepompt. Die opdracht: de ander gelukkig maken, dat liep uit op onverschilligheid en tenslotte haat.
Het is wat Edith Schippers in haar lezing noemde: “de illusie dat de multiculturele samenleving geen consequenties zou hebben”. Zij geeft ook het onbehagen weer van de immigrant die uit de gesloten samenleving naar ons overkomt. (Edith Schippers, De paradox van de vrijheid. Elsevier. H.J. Schoo lezing, pag. 26 – 33, 10 september 2016). We zien die ziekelijkheid dus tot uitdrukking komen in de agressieve eis van sommigen om de sharia voor bepaalde bevolkingsgroepen of bepaalde wijken in onze steden in te voeren. Dit is – zoals ook Schippers opmerkt – een directe bedreiging voor de open samenleving, de vrijheid, gelijkwaardigheid maar ook de broederschap. Het is de nostomanische waan van enkelingen die de druk van de beschaving onverdraaglijk vinden. En die dus ons ook onverdraaglijk vinden. Niet te verdragen. Onverdraagzaam, niet te tolereren. Met ongekend fanatisme. De sharia voor delen van onze samenleving? Schippers zegt: “ dus niet zonder dat wij onze vrijheid verdedigen, dus nooit zonder strijd, dus over my dead body”. Je mag – nee moet – onverdraagzaam zijn tegenover onverdraagzamen. Tot in de uiterste consequentie.

 

[vervolg, deel 8, klik hier]

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter