blog | werkgroep caraïbische letteren

Het dilemma van de tolerantie (3)

door Willem van Lit

 

De radicale monologen en martelaren
Donderdagavond 1 september 2016 zat Beatrice de Graaf bij DWDD, het bekende praatprogramma. Zij is momenteel zowat de meest bekende terroristenexpert met groot gezag, zeker in wetenschappelijk opzicht. Zij heeft het veel over de islamterror. Beatrice is praktiserend christen. Dat maakte ik op uit haar verhaal. Ze vertelde dat een van de kopstukken van de ‘radicale’ islam een bijbelstudie had gedaan. Op basis van dat theologisch fileren was hij tot de slotsom gekomen dat je christenen mag vermoorden.

 

Dat is niet verbazingwekkend. Daar had hij geen studie voor hoeven te doen. Wat nu? Beatrice liet als antwoord op zo’n ferme constatering een filmpje zien van mevrouw Angela Merkel, de bondskanselier. Zij stond in een zaal met redelijk wat publiek om zich heen. Een van de aanwezigen daar, een mevrouw, vroeg op beleefde, ingetogen en zeer bezorgde toon aan Merkel wat men toch kon doen om onze eigen wijze van leven in vrijheid met onze waarden te beschermen tegen de vloed van de islaminwijkelingen, zij die zich moslims noemen. Merkel antwoordde haar – en het was meer bedoeld voor het gehele publiek in de zaal – dat áls het ons menens is met de bescherming van onze eigen waarden – en dan de basis daarvan: het christelijke waardengoed – dat het goed zou zijn wat meer ter kerke te gaan en ons geloof te versterken. Vanuit die versterkte houding moeten we dan de dialoog aangaan met hen die zich moslims noemen. Beatrice prees haar om deze uitspraak. Voor mij was het meer een uiting van onmacht. De interviewer – Van Nieuwkerk – vroeg haar of het geloof haar écht helpt, ook als er in haar nabijheid een bom zou afgaan. Beatrice probeerde met het van haar bekende overwogen, welbespraakte, innemende, genuanceerde en charmante voorkomen en op een geruststellende toon te zeggen dat het geloof haar wel helpt in zo’n geval.

 

Bijbel Martin Luther Bijbel

De Martin Luther Bijbel

Hoe kun je een dialoog met bommengooiers aangaan, denk ik dan en dan ook nog van het soort dat het eigen lijf als werper gebruikt? Het draait hier om het begrip dialoog; dat betekent tweespraak. Dit is uiteraard het beginsel voor het zoeken naar oplossingen. Vinden wij. Maar dan moet je wel met z’n tweeën zijn. Er moet uitruil kunnen plaatsvinden van dingen, opvattingen, stemgeluid, kennis, vaardigheden, begrip, van … menselijkheid. Dan ontstaat mede-menselijkheid. Dialoog is nooit eenzijdig. Dan is het monoloog. Dat helpt niet. Ook monologisch bidden of eenzijdig geloofsbelijdenissen uitspreken, helpt niet. Daar hebben we martelaren voor. Eenzijdige geloofsbelijdenissen roepen geweld op, lokken uit. In vele vormen. Daar kunnen martelaren van getuigen (met hun dood). Martelaarschap getuigt van radicalisme. Het helpt niet als je ‘heilig’ wordt verklaard achteraf; dat is nog meer olie op het vuur. Zelfgekozen martelaarschap – of het nu door zelfmoord of door executie door anderen is – lijkt nobel; het is het echter niet. Het is het resultaat van fanatisme, intolerantie en het falen van de dialoog. Het is een smerige dood waar je zelf niet voor gekozen hebt, nee, dat heeft de dader wel voor jou gedaan. Het helpt niets of niemand. Het is moord of zelfmoord in situaties waarin menselijkheid ophoudt te bestaan en waar nooit sprake is van mede-menselijkheid.

 

Voltaire verhandeling over de verdraagzaamheid
Voltaire schrijft over de christelijke martelaren in de Romeinse tijd. “Het is niet geloofwaardig dat er onder de keizers ooit een soort inquisitie heeft bestaan tegen de christenen, dat wil zeggen dat men hen thuis opzocht om hen te ondervragen over hun geloof. Men heeft op dit punt nooit een jood of een Syriër of een Egyptenaar of barden of druïden of filosofen lastig gevallen. De martelaren waren dus mensen die zich verhieven tegen de valse goden. Het was heel verstandig en heel vroom om daar niet in te geloven; maar als zij niet tevreden waren met het feit dat zij God naar geest en waarheid konden aanbidden en als zij hevig tekeer gingen tegen de algemeen aanvaarde godsdienst, hoe dwaas die ook mocht zijn, dan is men gedwongen toe te geven dat zij zelf intolerant waren”. Vroege (christelijke) martelaren waren – als je het goed leest – onverdraagzame militante oproerkraaiers, zoals Voltaire hen verderop in dit boek ook zelf nog noemt. (Voltaire, Verhandeling over de verdraagzaamheid, Van Gennep, Amsterdam 2008, pag. 47)
Ik wil het nog voorzichtig formuleren, maar oproepen tot dialoog in situaties waarin dat niet kán, is oproepen tot geweld. En zoals Merkel het bedoelde – waarbij je je identiteit nog moet versterken door jezelf zomaar steviger in een bijbelvaste overtuiging te hijsen – is het een vorm van radicalisering, hoe gek dat ook klinkt. Voortkomend uit machteloosheid lijkt deze vorm van radicalisme op redelijkheid, maar dat is het niet.
Echte dialoog. Dat is hetgeen echt helpt.
Onmiddellijk overal en altijd toepasbare waarheden
Ik trek de lijn nog even door. Via Karl Popper kwam ik bij een Griekse filosoof die nog vóór Socrates praat over ons ‘feilbare, hypothetische karakter’ van het weten met daarbij toch de voortschrijdende verbetering van ons kennisniveau. “De goden hebben niet vanaf het begin al het verborgene getoond aan de stervelingen, maar geleidelijk aan vinden zij al zoekend het betere”. “En wat de waarheid betreft, zo is en zal er niemand zijn die haar kent met betrekking tot de goden en al die dingen waarover ik steeds weer spreek. Want zelfs al zou iemand toevallig eens het allervolmaaktste uitspreken, dan zou hij dit zelf niet weten. Enkel de waan is aan allen gegeven”. En als laatste voegt Popper hier aan toe: “want alles is slechts vermoedelijk”. (Lothar Schäfer, Popper, Lemniscaat 2010, pag. 28).
Hoe dan de arrogantie van de gelovigen? We onderzoeken de houding van hen die zich gelovig noemen; in feite gebruiken ze ‘leerstellingen’ en passen deze toe in leef- en samenlevingsgewoonten en gebruiken, zoals kleding, voeding, rituelen, opvattingen. Ze praktiseren ongelijkwaardigheid in menselijke betrekkingen, sluiten sommigen uit en discrimineren er op los. Ze maken er een hele cultuur van. Dat is nog niet alles. Ze willen die praktijken ook nog opleggen aan anderen en desnoods met harde hand. Dat heeft niet meer zoveel te maken met geloof. In de kern wil geloof volgens mij zoiets zeggen dat je het niet zeker weet en dat je je neerlegt bij een mógelijke waarheid; dit is betwijfelbaar, een theorie, wankel van gehalte en vorm. De goden hebben immers niet alles prijsgegeven, zelfs niet over hun eigen bestaan, niet eens een glimp. Daar helpt geen koran of bijbel bij. In dergelijke boeken staan echter dogma’s, dwingende leerstellingen en die hebben een totalitair karakter en ze hebben de pretentie niet ‘feilbaar of hypothetisch’ te zijn.

 

Het dilemma van de tolerantie. “Tolerantie tegenover echte fanatici werkt averechts; als je niets doet, worden ze brutaal, en als je terugslaat creëer je martelaren. (…) Het inzicht met echte fanatici te doen te hebben komt altijd te laat, want tijdens het redelijk gesprek wordt de fanaticus zijn redelijk gelijk nog gegund. Van harde ondemocratische, intolerante maatregelen worden ze fanatieker, en dat is wat ze willen provoceren.” Dat zegt de classicus Guépin na een analyse van de ware aard van christelijke naastenliefde en de relatie daarmee met tolerantie. Ook fanatisme en dogmatisme hebben een verband. In de ‘heilige boeken’ wordt het streven naar één systeem van “onmiddellijke overal en altijd toepasbare waarheden of wetten” in leerstellingen vastgelegd. “De dogmaticus is in het bezit van een ondeelbaar systeem van noodzakelijk samenhangende waarden,” schrijft Guépin. En dus, als men op basis van een dialoog met dogmatici een punt heeft gevonden waarop overeenstemming zou kunnen zijn, dan beschouwt de dogmaticus dat als het toegeven aan zijn eigen gelijk. Dat is voor hem immers één en ondeelbaar. (J.P. Guépin, De Beschaving, Bert Bakker, 1982, pag. 248 – 249).

 

[vervolg deel 4, klik hier]

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter