blog | werkgroep caraïbische letteren

Henry Toré – Broos geluk

[Fragment]

Soms vroeg ik mij af of mijn moeder wel een hart had. Elke keer als ik een kadaver vond van een hond, kat, haan, kip, alle met dezelfde karakteristieke bevroren stuiptrekkingen, die duidden op intens lijden, vond ik haar boosaardig, koud, gemeen. Een onverbeterlijke psychoot, verborgen in een mooi omhulsel, instandgehouden door een overdreven eigenliefde. Misschien deed zij het ook als wraak tegen de gemeenschap die haar had uitgespuugd en haar deed belanden in deze krottenbuurt. Velen vroegen zich in het begin terecht af: wat deed deze uitzonderlijk mooie vrouw hier, die altijd zo statig liep in haar lange jurken, die zij als gewaden droeg, zonder de gekromde rug van velen in de wijk, die het loden gewicht van hun bestaan dag in dag uit mee moesten zeulen? Ze leek een roos op een vuilnisbelt, zo gezegd. Een blanke lelie in een smoezelig bos. Totaal misplaatst.

Mijn vader was kapitein van een van de Venezolaanse barkjes. Deze brachten fruit, gedroogde vis, klinkers van bruine suiker en nog veel meer uit het vasteland en bleven totdat alles was verkocht. De meeste bemanningsleden hadden een liefje op het eiland, bij wie zij soms kinderen hadden. Deze levenswijze werd angstvallig geheim gehouden voor het thuisfront. Het had dezelfde kracht als een omertà, de geheimcode van de maffia, die ik in diverse films ben tegengekomen.
Mijn moeder moest vroeger, als zij naar haar werk ging, elke dag langs de barkjes met de ruige mannen. Zij vertelde mij dat zij er in het begin erg tegenop zag. Door haar ingeboren hooghartigheid dwong zij als het ware respect af: telkens viel er een stilte als zij voorbij kwam. Op den duur raakte men aan haar gewend, zo nu en dan verwaardigde zij hen een glimlach of een groet en zoetjesaan ontstond er een zekere band. Zelfs meende zij enkelen te herkennen als zij weer terug waren van weggeweest.
Hoe het kwam, wist zij niet meer. Maar mijn moeder viel voor een van de kapiteins. Die ontpopte zich als een echte Zorro, deinsde nergens voor terug en binnen korte tijd verschafte hij zich via een achterraam van haar ouderlijk huis, in de nacht, toegang tot haar slaapkamer. Toen dit liefdesavontuur aan het licht kwam werd mijn moeder door haar strenge vader de deur gewezen en zij volgde in een liefdesroes de Venezolaan naar de Batavierwijk, waar hij een huisje had kunnen huren. In dat huisje werd ik enkele maanden daarna geboren.
Als kind al knarsetandde ik wanneer ik haar met een wellustige glimlach om haar mooie mond zag grijpen naar het flesje, op het rek met een heleboel andere bruine flesjes die zij gemarkeerd had met een doodskop en twee elkaar kruisende botten, om een lastige kat van de buren naar de andere wereld te helpen. In haast onleesbare kleine letters stond er TI – thallium op. Mijn moeder stond in de wijk bekend als gifmengster. Niet officieel, maar iedereen wist het. Als zij over het weggetje ging, trok iedereen zich schielijk zo ver als mogelijk terug in hun huisje
Dit lukte niet altijd en dan was men vriendelijk tegen haar. Je moest namelijk zorgen haar niet tegen je in het harnas te jagen. Haalde zij iets uit haar grote ruime tas, een lekkernij of zo, en gaf zij die aan jou, dan moest je het in haar bijzijn opeten. Er ging een soort dwang van haar uit. Je deed het dan, tegen beter weten in. Het was net Russische roulette.

[Henry Toré, Broos geluk. ISBN 9789048415892. Binnenkort verkrijgbaar bij de betere boekhandelop Aruba, Curacao en Bonaire, € 16,95, te bestellen door hier te klikken.]

on 02.03.2011 at 7:52
Tags: /

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter