Henry Habibe: Aruba in literair perspectief
Een chronologisch opgezet onderzoek naar inhoud en stijl
door Wim Rutgers
Met de uitgave Aruba in literair perspectief; Tussen traditie en vernieuwing: 1905 – 1975 heeft Henry Habibe een kloek chronologisch geordend boek geschreven van ruim vierhonderd pagina’s over schrijvers en werken uit de literatuur van het eiland.
Deze uitgave betekent een grote aanwinst omdat we wel over een aantal waardevolle literaire anthologieën beschikken en over losse bijdragen en artikelen maar een overzichtelijk werk dat zich helemaal op de literatuur van het eiland concentreert, was er tot nu toe nog niet. Die leemte is nu opgevuld.
Inhoud
Henry Habibe geeft in de eerste drie hoofdstukken van zijn boek een theoretische uiteenzetting over het verschijnsel literatuur en Aruba. Na een kort overzicht van de cultureel historische context onder de titel ‘De Arubaanse samenleving’ werpt hij de aloude maar kennelijk nog steeds heikele vraag op of er een Arubaanse literatuur bestaat, wat voor hem in feite een dubbele vraagstelling inhoudt, namelijk: wat verstaat Habibe onder Arubaanse literatuur en wat verstaat hij vervolgens onder Arubaanse literatuur? In het antwoord dat Habibe op zijn vraagstelling geeft zijn twee beperkingen ingeweven. Het antwoord op de eerste vraag: Arubaanse literatuur is literatuur die over Aruba gaat: “teksten die over Aruba handelen of dit eiland tot thema hebben.” (p. 52) Literaire werken die het eiland niet tot onderwerp of thema hebben worden dus niet behandeld, al luidt het op pagina 65 voorzichtig: ‘teksten die in een enigermate literair verband tot Auba staan.’
Het probleem van wat tot de literatuur te rekenen, zoekt en vindt Habibe bij de stilistiek, ‘de kwaliteit van de teksten’, teksten die ‘aan bepaalde literaire criteria voldoen’: het woord- en taalgebruik, beeldspraak en stijlverschijnselen: “in welke literaire vorm zijn ze geschreven? Wat zijn de literaire ingrediënten?’ (p. 52) Samengevat: “in welke teksten komt dit eiland op literaire wijze tot uitdrukking? Dat is ook de reden voor de keus van de titel: Aruba in literair perspectief. (p. 52) of nogmaals in de ‘slotbeschouwing’: “Ik heb alleen die publicaties bestudeerd die over Aruba handelen en die volgens mij literaire waarde hebben.” (p. 405)
Henry Habibe hanteert daarbij een ‘gematigde’ stilistische methode omdat hij niet alleen op stilistische kenmerken van specifiek taalgebruik let (p. 59), maar daarbij ook de inhoud en de historische context in zijn analyse meeneemt. (p. 65; 68)
Criteria
Waar veelal het biografisch criterium het belangrijkste was: Arubaanse literatuur is geschreven door een Arubaanse auteur, is dit uitgangspunt voor Habibe minder belangrijk omdat hij ook enkele ‘buitenlanders’ – de aanhalingstekens zijn van Habibe – opneemt, zoals de paters Ludovicus Jansen en Stephanus van de Pavert en andere auteurs die weliswaar van buiten kwamen maar het eiland tot hun nieuwe thuis hebben gemaakt. Literariteit en het eiland als inspiratiebron blijken de heersende criteria in Aruba in literair perspectief.
Deze twee uitgangspunten hebben uiteraard beperkende consequenties in de uitwerking. Zo hoort Emilio Lopez Henriquez (1884 – 1967) er niet bij, maar Nicolas Piña Lampe (1921 – 1967) wel. Zo worden J.K.Z. Lampe (1891 – 1955), H.E. Lampe (1884 – 1953) en W.F.M. (Wem) Lampe (1896 – 1973) niet opgenomen, terwijl de ‘opstellen’ zoals Habibe schrijft van Laura Wernet Paskel (1911 – 1962) in Ons eilandje Aruba niet minder dan zestien pagina’s krijgen, als een ‘ego-document van een hoog literair gehalte’ (p. 136). Ook de criticus die een literatuurgeschiedenis schrijft moet kiezen.
Het kan gezegd worden dat Habibe heel wat tot nu toe onbekend materiaal heeft gevonden en besproken, al is hij daarbij – uiteraard – nog zeker niet volledig. Het is dan ook moeilijk zoeken in oude bladen, die nooit volledig bewaard zijn gebleven. Toeval speelt daarom een rol bij de zoektocht. Een criticus die een literatuurgeschiedenis schrijft moet soms ook domweg geluk hebben, maar vaker heeft hij pech en zoekt tevergeefs. Habibe schrijft bijvoorbeeld wel over twee pastoors maar niet over dominee G.E. Alers, van 1934-1946 predikant op Aruba, en diens bundel Transparant “waar het Arubaanse milieu en landschap de ondertoon van vormen” volgens Johan Hartog in 1953, 1961: 402, 472. De dominee werkte ook geregeld mee aan het oorlogstijdschrift Lux. Zo valt er altijd wel wat te zoeken en te vinden.
Kritiek
Op een zo omvangrijk werk wegens de hoeveelheid van het materiaal over een relatief lange periode als ook wegens het gebrek aan voorgangers in de literatuurgeschiedschrijving van het eiland valt er natuurlijk altijd te discussiëren, en Henry Habibe zal de laatste zijn dat te ontkennen: hij discussieert zelf immers altijd met graagte.
Zo heb ik naast grote waardering voor het grote werk dat Henry Habibe verzet heeft wel wat kritische opmerkingen, maar die komen vooral ook voort omdat onze opvattingen over literatuur wel heel ver uit elkaar liggen. Waar Habibe zich beperkt tot een stilistische analyse en van teksten die zoals hij schrijft ‘literaire waarde hebben’ zou ik de voorkeur geven aan een meer literair historische benadering van literaire communicatie: auteur en lezer, tekst en context. Volgens mij bevat een literatuurgeschiedenis meer dan alleen een stilistische benadering, de receptie-esthetica die Habibe als werkwijze gebruikt kent drie wijzen van onderzoek: receptiegeschiedenis, werkingsesthetica en empirisch receptieonderzoek. Henry Habibe gaat alleen uit van de tweede benadering.
1905 – 1975
Het beginpunt van zijn literatuurgeschiedenis legt Habibe volgens de titel in het jaar 1905, maar dat is een Curaçaos jaartal, omdat Joseph Sickman Corsen in dat jaar zijn bekende ‘Atardi’ schreef. Hier had Habibe beter met het Arubaanse ‘Atardi’ van F. Beaujon uit 1907 kunnen beginnen. Daarmee is ook aangegeven dat lokale orale voortbrengselen als het bekende vers over de dori, de liederen van ‘dande’ en ‘dera gay’ niet aan de orde komen. Ze zullen volgens Habibe geen literaire waarde hebben, zoals voor later tijd ook geen calypso- of tumbaliederen worden besproken. Habibe heeft zich tot de publicaties op papier beperkt.
Het eindpunt is wat mij betreft nogal arbitrair maar je moet uiteindelijk toch ergens ophouden en Habibe verdedigt dit jaartal 1975 vanuit het criterium ‘tussen traditie en vernieuwing’ zoals de ondertitel van zijn studie luidt. Het zou in mijn ogen echter meer voor de hand gelegen hebben de grens bijvoorbeeld bij 1969-1970 of nog liever bij 1986 te leggen – het ingaan van de status aparte met het uittreden uit het Antilliaanse staatsverband.
Evenwicht: kwantiteit en kwaliteit
De keuze van auteurs ligt niet in de kwantiteit van publicaties maar in de kwaliteit die Henry Habibe aan die auteurs en hun werk toekent. Uit van hen verschenen publicaties worden meestal een of een paar gedichten genomen voor analyse en van de rest horen we weinig. Zo komen we ook uitgebreide besprekingen van auteurs tegen die nooit meer dan enkele gedichten in een tijdschrift hebben gepubliceerd en nooit tot bundeling van enige omvang zijn gekomen. Carmen Louise Every heeft bijvoorbeeld ooit één gedicht gepubliceerd en krijgt daar ruim drie pagina’s aandacht voor.
In het historische deel is vooral het hoofdstuk ‘Onderzoek in oude periodieken’ tot 1940 interessant omdat daarin in het vijfde hoofdstuk nogal wat nieuwe gegevens uit archiefonderzoek naar oude kranten en tijdschriften worden genoemd, zoals van de pastoors Jansen en Van de Pavert die een deel van hun leven op het eiland hebben doorgebracht en daar literair actief waren.
Van pater A. Ludovicus Maria Johannes Jansen worden drie verhalen uit La Cruz uitgebreid op inhoud en stilistische kwaliteit uitvoerig geanalyseerd. Met dit soort werk toont Henry Habibe zich van zijn sterkste zijde. Van pater Stephanus van de Pavert wordt het gedicht ‘Foi Aruba’ nauwkeurig geanalyseerd.
Opheldering
Hierna wil ik een paar punten aanwijzen die enige opheldering op kritiek kunnen bieden. Habibe schrijft dat ‘het achterhalen’ van het rijm van Mosa Lampe, oudste dichteres van het eiland die in 1824 een loflied schreef op de Curaçaose gouverneur die de Arubaanse goudvelden kwam bezichtigen, een zeer moeilijke zaak lijkt, “zolang de bewuste tekst van Mosa Lampe niet voorhanden is” (p. 112) Het rijm werd wel degelijk, zelfs meer keren gepubliceerd en is dus al sinds de jaren tachtig op verschillende plaatsen beschikbaar.
Soms is er kritiek als gevolg van een misverstand. Over Laura Paskel Ons eilandje Aruba (1992) schrijft Habibe: “Het tweede opstel (…) werd bij het verschijnen van het boek in 1992 als een ‘Inleiding’ gepresenteerd. Het waarom van deze wijziging wordt niet verantwoord” door de redactie. (p. 124) Het antwoord luidt: Habibe gaat bij zijn bespreking uit van een voorpublicatie in De Lasso, maar de redactie volgde het originele volledige manuscript van Laura Paskel, waar het betreffende ‘opstel’ de titel ‘inleiding’ had. Hiermee is ook Habibes opmerking “Opmerkelijk is dat bepaalde zinnen in De Lasso bij de publicatie werden weggelaten” verklaard. De Lasso was geen bron voor de redactie die over het typoscript beschikte, zoals ook in het ‘ten geleide’ van de uitgave te lezen valt.
In Isla di mi / Island of mine (2000) geeft Frank Williams een aantal gedichten uit de Arubaanse literatuur in Engelse vertaling weer. Het is geen moment zijn bedoeling geweest een compleet overzicht te geven. Maar Habibe verwijt Williams dat hij onvolledig is en dat hij werk opneemt waarin het eiland geen rol heeft. Als je jezelf de beperking oplegt dat je alleen werk wilt bespreken dat Aruba tot inhoud en thema heeft, is het toch niet nodig anderen die de grens wat breder willen trekken daarover te kritiseren. Stel je voor dat een schrijver alleen over zijn eigen (ei)land zou mogen schrijven om tot de literatuur van zijn (ei)land gerekend te mogen worden. Wat een navelstaarderij levert dat op.
In de ‘Inleiding’ meldt Habibe dat hij het ‘niet verantwoord achtte’ om zijn eigen creatieve werk te bespreken. Dat liet hij – terecht – over aan iemand anders, in dit geval Fred de Haas. Dat brengt mij op het idee of ik wel de juiste persoon ben om over Aruba in literair perspectief te schrijven, want ik word in Habibes studie meer dan 25 keer meestal kritisch met name geciteerd en daarnaast nog een aantal keren zonder naamsvermelding. Loopt een bespreking dan geen gevaar niet meer te zijn dan een discussiestuk of een rechtvaardiging van eigen standpunt? In enkele gevallen heeft
Habibe heeft met zijn kritiek het gelijk aan zijn kant omdat ik (mede) verantwoordelijk was voor iets wat apert fout was, zoals in een gedicht van Pedro Velasquez, en in een bekend gedicht van Hubert Booi. In andere gevallen kan een kleine rechtzetting voldoen, zoals een jaartal: waar Henry Habibe uitging van een publicatie in 1974 ging ik uit van de datering onder het handschrift dat 1971 meldde.
Ook zijn er echte discussiepunten die voorkomen uit een verschil in literatuurbenadering. Laat me uit de voorbeelden één zo’n misverstand kiezen. Habibe verwijt me dat ik niet consequent ben in mijn opvatting over het al dan niet bestaan van Arubaanse literatuur. Ik twijfelde in het verleden omdat ik die literatuur liever opgenomen wilde zien in de grotere eenheid van de Antilliaanse of liever nog Caribische literatuur, toen Aruba nog geen zelfstandig land was. Maar dat wil niet zeggen dat het niet mogelijk zou zijn om de literatuur van Aruba als aparte entiteit te behandelen.
Maar wie literatuur beschouwt als wisselwerking tussen auteur en lezer zal dan zeker constateren dat er aan het literaire leven op Aruba nogal het een en ander ontbreekt. In hoeverre is er sprake van wisselwerking? Hoe groot is de aandacht van de lezende bevolking voor de auteurs en hun literaire werk? Dat geldt voor het eiland maar ook voor de hele regio.
Jean Bernabé c.s. schrijven in hun Éloge de la Créolité (1989), dat in 1993 vertaald werd als In praise of Creoleness: “Caribbean literature does not yet exist. We are still in a state of pre-literature: that of a written production without a home audience, ignorant of the authors/readers interaction which is the primary condition of the development of a literature.” Dat klopt volgens mij ook voor Aruba. We hebben wel enige literaire productie maar nauwelijks literair leven, laat staan een levendige literaire discussie.
Habibe verwijt me nu dat ik zou beweren dat er geen Arubaanse literatuur is. Aan het einde van het gewraakte stuk van mij som ik niet minder dan zeventien publicaties op. Mijn punt was (en is) dat je je niet tot de publicatie van boeken en boekjes moet beperken maar dat je een veel breder standpunt moet innemen. Literatuur leeft pas als ze gelezen wordt, besproken wordt, bediscussieerd wordt en daar schort het ernstig aan: ik sprak van het gebrek aan literair leven. Dat is wat anders dan afwezigheid van enige productie van literatuur. Er kan dus wel Arubaanse literatuur bestaan, maar daarmee kunnen we nog niet spreken van literair leven, literatuur als een levend maatschappelijk fenomeen.
Het gaat niet alleen om de auteurs zoals Habibe schrijft, maar om het kritische leespubliek dat maakt dat literatuur in onze maatschappelijke context niet leeft.
Toen de Engels-Caraïbische Nobelprijswinnaar Derek Walcott in 1981 gevraagd werd waarom hij niet had deelgenomen aan het Carifesta (Caribbean Festival of the Arts) dat in Barbados was gehouden, antwoordde hij: ‘Those who attend the Carifesta are in fact celebrating the absence of every condition for a genuine culture and that is the one that fulfills a role in daily life: culture is practised!’ Hij hekelde het gebrek aan culturele infrastructuur op de kleine en geïsoleerde Caraïbische eilanden en voorspelde de teleurstelling van de kunstenaar/schrijver die, zodra hij terug was op zijn eigen eiland en in zijn geïsoleerde positie, afgesneden van elke traditie of cultuur, zich weer aan het werk moest zetten, maar dat eigenlijk niet kon omdat de noodzakelijke faciliteiten daartoe geheel ontbraken. (Antillen Review II-1, december 1981/januari 1982: 39-40)
Interessant
Habibes studie is interessant zodra hij auteurs en hun werken bespreekt en hij doet dat met een grote aandacht voor wat hij als literair in de teksten beschouwt. Dat levert mooie analyses en interpretaties op.
Het belangrijke hoofdstuk VIII ‘Drie Spaanstalige dichters van de Sociedad Bolivariana’ bevat pionierswerk omdat daarin het werk van José Ramón Vicioso en Eduardo Curet en Nicolás Piña Lampe niet alleen veel uitgebreider maar ook veel diepgaander besproken wordt dan in het algemene overzichtswerk van Juan Terlingen: Lengua y literatura españolas en las Antillas Neerlandesas uit 1961. Het betreft hier alle drie migranten die het eiland tot hun tweede thuis maakten, ook in hun literaire werk, waarbij ze hun Spaanse taal trouw bleven. Zij het dat Nicolás Piña Lampe niet alleen in het Spaans schreef, maar ook in het Papiaments en Nederlands in een verhouding van een op een in de meer dan honderd gedichten die van hem op allerlei kladpapiertjes, in handschrift en in typoscript in de Arubiana van de BNA bewaard zijn gebleven, maar die nooit in boekvorm gepubliceerd werden.
Habibe schrijft hierover: “Het is merkwaardig dat deze plannen [tot publicatie] nog steeds niet gerealiseerd werden.” (p. 189). Maar publicatie van het werk van Nicolas Piña Lampe dat enkele keren al ver in voorbereiding was, werd in de jaren tachtig nog om piëteitsredenen niet gerealiseerd. Habibe meldt ook nog dat hij in 1976 aan Vicioso vraagt het gedicht ‘El crimen de Tarabana’ voor te dragen: “Vicioso nam toen echter een gereserveerde houding aan. Was het wellicht té veel gevraagd? Politiek te beladen misschien?” (p. 142) Het zal dezelfde reden zijn geweest als de terughoudendheid van de Charuba-redactie in de jaren tachtig.
Zo valt er altijd wat te discussiëren, Henry Habibe zelf zal de laatste zijn dat te ontkennen. Maar dat neemt niet weg dat hij met zijn uitgebreide studie in deze publicatie belangrijk pionierswerk heeft verricht dat het verdient gekocht en kritisch gelezen te worden door iedereen die zijn mond altijd vol heeft over ‘nos dushi Papiamento’ maar daar vervolgens geen geld of tijd voor over heeft.
Henry Habibe: Aruba in literair perspectief; Tussen traditie en vernieuwing: 1905 – 1975
Oranjestad: UNOCA
2004
421 pagina’s
ISBN 978-99904-1-913-9