blog | werkgroep caraïbische letteren

Hendrik Schouten – De gele vrouw

Een vrouw die deugden mint en past op hare plichten,
Uit gulle vrolijkheid wel eens een deuntje zingt,
Op ’t klavecimbel speelt en somtijds luchtig springt
Om ’t afgesloofde brein haars egaas[1] te verlichten,

Die kloek in ’t huisbestier en rein in keukenwetten,
Daar zij de vrekheid schuwt, doch echter spaarzaam leeft,
En als de nooddruft[2] klaagt haar giften mildlijk geeft,
Die men met wijs bestier op alles nauw ziet letten.

Die echter wordt nochtans versmaad, veracht, benijd,
Door snode lasterzucht in eer gekrenkt uit spijt,[3]
En door kwaadaardigen voor onkuis uitgekreten,

Omdat …. mijn tong verstijft, verschrikking wordt mijn deel!
Ik zwijg die schenddaad niet, elk sterfling moet die weten:
Die brave vrouw, in plaats van Blank te zijn, was Geel!

[Uit: Letterkundige Uitspanningen van het Genootschap De Surinaamsche
ettervrienden. 4 dln. Paramaribo: W.H. Poppelmann, 1785-1787, deel 4, p. 22. Ook in Ursy Lichtveld & Jan Voorhoeve (red.), Spiegel van de vaderlandsche kooplieden, 1980, p. 199-200.]


[1] Van haar echtgenoot
[2] Het gebrek, de armoede
[3] ergernis


Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter