blog | werkgroep caraïbische letteren

Heimwee door Nouel

De eerste dichtbundel van Cola Debrot is precies 100 jaar geleden gepubliceerd, in eigen beheer uitgegeven, gedrukt in Nijmegen, Nederland, waar de toen 16-jarige Bonairiaan al twee jaar woonde. Het aan het einde van WO I verschenen debuut heette ‘Heimwee’ en Debrot gebruikte als pseudoniem ‘Nouel’ een gedeelte van de naam van zijn moeder, aan wie hij de bundel heeft opgedragen.

-door Jeroen Heuvel

Omdat het exact een eeuw geleden is verschenen, is het leuk om er hier kort aandacht aan te schenken, niet al te kritisch, want het gaat om onrijp werk, maar om het gegeven. 13 gedichten bevat de bundel, waarvan 9 enkele met titels als ‘Aan Moeder’, ‘Wrak op Zee’ en ‘O.L.V. van Troost’, en 4 meervoudige, zoals ‘Naar de Tropen’ en ‘In ‘t Liefdeland’.

Proef het eerste gedicht:

Aan Moeder.

In vuur’ge min
Ging ‘k door Uw donkerzwarte oogen
Uw ziele in.
M’n hart, verrukt en zielsbewogen,

Liep door Uw gangen,
Wit marmer. Uw Schoonheidsmaagden
Hieven heur gezangen,
Hoog als die der zon wên ‘t daagde

Aan m’n tropenlucht …
Toen kwam ik in ‘n blommen en fonteinzaal.
Hoog in purper en opaal

Zag ‘k Liefde … ‘n zucht
Ontsnapte aan mijn harte …
Hoe lang nog, hoe lang nog moet ik marten?

Dit gedicht heeft wel de vorm van een sonnet, maar niet de kenmerken zoals de verdeling tussen het beeld in de eerste twee strofen en het verbeelde in de laatste twee, of de wending tussen het octaaf en het sextet.
In vorm is er gekruist eindrijm in de twee kwatrijnen en een combinatie van gepaard en omarmend rijm in de twee terzinen. De versvoet is overwegend jambisch, ook al doet hij hier en daar geforceerd aan, met een betekenisvolle breuk in de herhaling in het laatste vers, om de smartelijkheid van ‘hoe lang nog’ te uiten. Wat ‘marten’ betekent heb ik niet kunnen controleren, ik neem aan dat het ‘met smart wachten’ betekent.
Hoe kan ik de inhoud parafraseren? De ik kijkt de moeder liefhebbend, diep in de ogen en kan haar onberispelijk mooie ziel daar zien. Mooi als de godin Aurora en Moeder Matuta. Dit was pure liefde; maar nu is ‘ik’ elders en vraagt zich af hoe lang nog (tweemaal) hij moet wachten op hereniging. Dat wil de schrijver in dit romantisch gedicht uitdrukken.
Ook uit de andere gedichten spreekt voornamelijk een bedroefde, eenzame stemming, een romantische verheerlijking van de moeder en van de tropen. ‘Naar de Tropen’ bezingt de blijheid om het aanbreken van de dag, het opkomen van de zon.

[…]
En stond ik op en héél alleen
Door ‘t raam naar buiten staarde,
Was zoo blij als ik U daar ontwaarde
Aan d’Ooster kimme; in Uw gouden wezen
Kwaamt gij majestueus gerezen,
Temidden van ‘n wondergloed
Van wolken, purper, rood als bloed;
[…]

staat in de eerste strofe van 12 regels. In de tweede, elfregelige, strofe komt er een storm:

Wèg zijn zon en pracht van kleuren,
Wèg de zoete, zuiv’re geuren,
Die ik met volle teugen dronk,
Wèg de schoonheid, die voor m’n oogen blonk.

Volgen 16 vierregelige strofen waaronder:

En ging ik liggen te genieten
In de zon, die leven doet,
Die smaken doet ‘t heerlijk zoet
Van ‘t leven … maar lieten

Mij alleen, de zon, de zee.
O! Ver … o, horizonverlang,
Dat wel- en daal en waasgezang,
Dat sleepte mij, mij mee

Naar landen, waar ik liefde zag opdoomen,
Liefde omarmde en liefde kuste,
Maar er kwam ‘n dag, die bluschte
Alles uit tot een langverleden droomen …

Tegen het einde van dit gedicht is de zon ondergegaan en verzucht de vijf- of zestienjarige ik-figuur, in gepaard rijm:

De nacht in Tropenland!
Ieder star ‘n glans, ‘n gloordiamant,
‘n Blom in ‘t hemelpark, ‘k adem zoete’aromen
als die tropendroomen

Voor m’n oogen komen dagen
En mij vurig vragen:
“Ach, kom terug, terug!
Kom weder, héél, héél vlug”.

Maar de weemoedige reageert,:

Gij maakt me wrakken,
En doet mij snakken
Naar de zoele tropen …
Maar die jaren zijn verlopen

En al wilt gij smeeken …
Warretranenleeken …
‘n Zucht … gestamel “ik kan niet,
Neen, neen, ik kan niet”.

In de laatste drie strofen, in gekruist rijm, lijkt een troost, een verlossing op te doemen,:

Uit d’azuren in diamantenregen lucht
Zie ‘k ‘n gelaat verschijnen,
In wier oogen ‘n droeve zucht
En zwarte lokken haar omlijnen.

Ik kom nu dichterbij
En wil haar wangen raken,
Maar, neen, die jaren zijn voorbij …
Ik kan geen moederzoen meer smaken.

De laatste strofe, weer in gepaard rijm, en met afwisseling in trochee en jambe, is door een regel punten afgezonderd:

Sterren zingen zacht, zoo zuiver, zoo mystiek …
Ik luister, ‘k luister … ‘t leven is muziek …
Ik luister …
Ik luister …

Debrot oefent als puber al verschillende dichtstijlmiddelen, en er gloort een melancholie doorheen die zo kenmerkend is voor de volwassen Kolá.
Deze bundel is niet opgenomen in het verzameld werk van Cola Debrot. In de Addenda van die verzameling, deel 7, p 304 staat het argument: “Debrot beschouwde deze jeugdpublikatie (van 1918) als niet tot zijn dichterlijke oeuvre behorend. Een exemplaar van het boekje is aanwezig in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, collectie J.C. de Joode.”
De mening van de poëet respecterend, durf ik die in twijfel te trekken. Een compositie van een jonge Mozart, een schilderij van een jonge Van Gogh, een beeld van een jonge Picasso toont het talent in de dop, zonder welke de ontwikkeling tot een volwassen artiest niet mogelijk zou zijn geweest. Alleen hierom al is het de moeite van de aandacht waard, zonder de bedoeling om het te beoordelen op de merites van of te vergelijken met het latere werk.

Nicolaas Debrot als puber, gefotografeerd door Soublette. Foto’s welwillend door Helma Maduro – Molhuijsen afgestaan voor dit artikel.

Aart Broek heeft in een briefwisseling met de echtgenote van Debrot een reactie van haar ontvangen op zijn vraag over een van de jeugdgedichten en hierover gepubliceerd, in de Ñapa, bijlage van de Amigoe, van 24 januari 1987, in het volgende fragment:

“Het behoort tot het vroege werk van Debrot waarover zijn vrouw zegt (in een brief van 20 november j.l.) “My husband never intended to have the few early poems he wrote included in a eventual collection. This seems to be the attitude taken by the majority of writers: they would rather suppress early work. After showing them to me in the late twenties or early thirties and describing them as of no importance at all, we forgot them and lost them somewhere.”
Het gedichtje werd ondertekend met ‘N. Debrot’, waarover mevrouw Debrot-Reed zegt, “I do believe definitely that it is by Cola, a typical adolescent poem: naive and at the same time seriously felt; he showed a knowledge and feeling for metre and rhythm even then”.

Op het titelblad van dat exemplaar staat met de hand geschreven: “Aan den leider der harten. Uit dankbaarheid en genegenheid. Kolá DeBrot-Nouel.” In de bijgaande scan is te lezen op welke lettergreep van Debrots gekoosde voornaam de klemtoon valt.

Het laatste gedicht is ‘Dankelied, aan J. de Joode’. Weer in sonnetvorm, waarvan het eerste kwatrijn luidt:

Blommenkleuren, rozengeuren mij nopend
Tot ‘n danklied, herdenk ik toen m’n ziele
Werd voor U, m’n vriend, geopend,
En Uw klanken als regendroppels vielen

(zal binnenkort in het Antilliaans Dagblad verschijnen)

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter