Heeft Elis Curaçao verlaten?
door Fred de Haas
Het antwoord op deze vraag kan en mag niet anders dan ontkennend luiden.
Elis Juliana heeft zoveel moois nagelaten dat de mensen van zijn land nog lang, nog héél lang zullen kunnen putten uit datgene wat er aan zijn geest ontsproten is.
Elis was een ernstig mens. Je ziet hem zelden lachend op een foto staan. Had zijn moeder hem niet geleerd dat je mensen die altijd lachen met gepast wantrouwen moest bekijken? Zeker, maar dat zou hem niet beletten met een binnenpretje en een milde, nauw verholen glimlach het wel en wee van het Curaçaose volk, zijn volk, te aanschouwen en van commentaar te voorzien.
Hoewel Elis Juliana eerlijk was in zijn kritiek zorgde hij er voor dat niemand zich beledigd hoefde te voelen door wat hij zei. Daarin onderscheidde hij zich van zijn dichterlijke evenknie Pierre Lauffer voor wiens scherpe tong de mensen toch wat bangig waren.
Wat Elis zo bijzonder maakt en wat hem onderscheidt van andere dichters is het onweerlegbare feit dat hij in zijn werk niet zozeer met zichzelf bezig is als wel met de ander. Met de ander, die hij iets wilde leren, die hij een hart onder de riem wilde steken, die hij op zijn donder gaf als het moest, ongeacht rang of stand, die hij wilde leren dat de Curaçaose geschiedenis niet een geschiedenis is van kolonialen en aangepasten, maar op de eerste plaats de geschiedenis van een volk dat honderden jaren geleden van huis en haard verdreven was en zich moest zien te redden op een eiland waar het nog nooit van had gehoord. Met als enig bindmiddel een aan het Portugees ontsproten taal, het Papiaments, en vergezeld van flarden Afrikaans cultuurgoed dat door de blanke overheerser, deels uit angst en deels uit een misplaatst superioriteitsgevoel, eeuwenlang verguisd zou worden.
Het is de verdienste van Elis dat hij kans heeft gezien van die nood een deugd te maken. In het Spaans zegt men dit zo beeldend: ‘hacer de tripas corazón’ (van ingewanden een hart maken).
Aan het ontwerp van zo’n hart heeft Elis een heel leven lang gewerkt en hij heeft het gevormd uit de elementen die hij vond in de cultuur van zijn volk. Hij zou zijn moedertaal tot grote hoogte brengen en het Curaçaose volk juwelen van gedichten en verhalen in het Papiaments schenken, verhalen en gedichten die hij met zijn sonore stemgeluid tot onnavolgbaar leven zou brengen.
Maar luisterde zijn volk ook naar wat hij in wezen te zeggen had? Of wilde het alleen maar worden betoverd door die welluidende klanken? Juliana was er daar zelf niet al te optimistisch over. Toch bleef hij, als een goede schoolmeester, steeds wijzen op de weg die naar het betere zou kunnen leiden. Maar daarvoor was het nodig dat iedereen de handen uit de mouwen stak. Hij aarzelde dan ook niet om commentaar te leveren als de mensen in dit opzicht in gebreke bleven. Wilden ze weten wat hun probleem was? Nou, dat zou hij hun vertellen in ‘Reproche’ (Verwijt): ‘nan ta floho, malkriá, nan ke biba bida dushi, blo papia, zundra, reklamá…sin ta move ni sikiera un pida dede pa trabao’ (ze zijn lui, slecht opgevoed, ze willen een lekker leventje leiden van kletsen, schelden en eisen stellen… zonder een vin te verroeren). Ook dát was Elis. En je hoefde ook niet bij hem aan te komen met schijnheilige praatjes. Hoe moeilijk het ook is om de waarheid onder ogen te zien, kom ermee voor de dag en wèg met het gezegde ‘Berdat no ta haña stul pa sinta’ (de waarheid krijgt geen stoel om op te zitten)!
Ook de politiek krijgt ervan langs. Volksverlakkers en oplichters zijn het met hun mooie praatjes. Juliana houdt iedereen een spiegel voor: de geestelijkheid die via de godsdienst het volk eronder houdt, de moeders die in de opvoeding de jongens voortrekken boven de meisjes, de ‘liefde’ van de zoons voor hun moeder die groter lijkt dan ie in werkelijkheid is…
Zijn we van binnen niet arm en hebben we aan de buitenkant niet slechts een hoop poeha?
Maar Elis is vooral mild. Hij begrijpt zoveel. Hij begreep de oude mensen die nog steeds met de angst en onzekerheid leefden die zij in de slaventijd hadden verinnerlijkt, de slaventijd, waarover zij liever niet spraken, in tegenstelling tot wat er gebeurt in onze tijd, waarin iedereen zich laat meevoeren op de vleugels van de waan van de dag en het jaar en zijn zegje doet over de slavernij omdat het immers 150 jaar geleden is dat de slaven ‘vrij’ zijn geworden…
Voor Elis en voor vele – bewust levende – anderen was de slaventijd altijd al aanwezig. Af en toe dook die tijd op in de verhalen die hij optekende, samen met zijn grote vriend Paul Brenneker, uit de mond van de ouderen: ‘katibu ta galinja, mi mama, katibu ta galinja, hm.’ (slaven zijn net kippen, mamma, net kippen, hm…).
In 2003 schreef hij: ‘wat nog maar een paar eeuwen geleden is gebeurd en wat ik, zelf afkomstig uit Afrika, nooit zal kunnen vergeten en wat tot op de dag van vandaag mijn bloed vergiftigt, is de vernedering die Europese piraten – men leze: ook de Hollanders – de gekochte, gestolen of gevangen slaven hebben doen ondergaan door hen met een letter te brandmerken met gloeiend ijzer op de kust van Fort Elmina’.
Elis Juliana was een bewust levend mens. En hij was niet haatdragend. Hij was niet uit op een mentale afrekening met de oude kolonisator die zich nauwelijks bewust was van wat er zich in het verleden had afgespeeld.
Elis is dood. Ongetwijfeld zullen er artikelen komen waarin zijn verdienste voor de kunst en de literatuur breed worden uitgemeten. Vooral zijn ritmische gedichten zullen weer eens duchtig worden afgestoft en voorgedragen. Terecht.
Maar ik denk dat Elis – ondanks de waarschuwing van zijn moeder – een lach van blijdschap op zijn vergeestelijkt gelaat niet zou kunnen onderdrukken als hij zou zien dat zijn volk begon na te denken over zichzelf en over de houding die het tegenover de ander zou moeten innemen. Een houding die Elis zijn leven lang heeft voorgeleefd. Als mens, als gentleman, als kunstenaar.
Elis bleef zijn humor tot het laatst toe behouden.
Het was in de maand juli van het jaar 2012, dat Elis zijn dochter Magali een handgeschreven gedicht liet brengen naar Lucille Berry met het verzoek om het in de computer op te slaan en het voor te dragen op zijn begrafenis. Kort daarna zei Lucille tegen Elis: ‘hoe weet jij nu wie er het eerst gaat?’ Elis zei: ‘wacht nou maar op me tot die dag.’ Waarop Lucille antwoordde: ‘maar ze gaan lachen als ik dit voorlees!’
‘Dat is precies de bedoeling’, antwoordde Elis.
Het gedichtje zelf is een illustratie van hoe Elis was: eenvoudig, tevreden en verzoend met de onvolkomenheid van het bestaan. Geen haiku die vaak de volkomenheid van de wereld in een notendop tracht te vangen, maar een senriyu, dichtkunst van het volk, een genre dat zijn naam ontleent aan het pseudoniem waarmee de 18e eeuwse Japanse dichter Karai Hachiemon zijn verzen ondertekende: wilgentak. Even buigzaam, vasthoudend, eenvoudig en zacht als de rietstengel van Pascal. Als de pen van Elis Juliana.
U heeft het gedicht kunnen horen op zijn begrafenis. Het is gegaan zoals hij wilde. Maar vrijwel niemand lachte.
Senriyu
Den mi bohio
mi ta felis ku den
kualke palasio.
Ami por subi
mi zamba for di ora
solo ta baha.
Henter anochi
mi por move bai-bini
na mi antoho,
sin stroba ningun
dama ni kabayero
riba nan kabai.
Drenta mi baño
hasi kuantu bochincha
ku mi deseá,
habri frishidèl
klap un mushi ‘bendita’
gloria mi kurpa,
pa porfin mi lèg
maske ta na madoa
te den mardugá.
Elis Juliana, yüli di 2012
|
Gedicht op z’n Japans
Wat ben ik toch gelukkig
in mijn huisje!
Ik hoef geen groot paleis.
Ik kan gaan liggen
als de zon
weer ondergaat.
De hele avond
kan ik redderen
wat ik wil,
ik stoor geen mens,
geen amazone en geen ridder
te paard.
Ik loop mijn badkamer in,
maak net zoveel lawaai
als ik zou willen,
ik doe de ijskast open,
neem dat ‘godzalig’ neutje,
sla een kruis.
Dan kan ik eindelijk rusten,
misschien alleen wat soezen
tot het ochtend wordt.
Vertaling: Fred de Haas
|
Klik hier voor een VPRO-interview over Elis Juliana met Fred de Haas