Haridat Rambarans parivartan: zijn ontwikkeling van árya samáji hindoe tot atheïst (deel 5)
door Bris Mahabier
Episode 3: in Nederland
Hari Rambaran: actief als leraar, studeert natuurkunde, speelt toneel, schittert als Sinterklaas en verlaat ASAN als bestuurder.
30. Hari wil natuurkunde aan de Universiteit van Utrecht studeren
Met het diploma van de Surinaamse Kweekschool op zak werd Hari in 1964 gedetacheerd op de R. Laigsinghschool, de tweede openbare school van de Corantijnpolder (in Nickerie, West-Suriname). Vanaf januari 1965 gaven Hari en Ilse les op de openbare school van de oostelijke Groot-Henarpolder. Na ‘slechts’ één jaar in zijn geboortedistrict met plezier gewerkt te hebben, keerde hij terug naar Paramaribo. Dit was voor hem een grote meevaller. Hari begon aan de driejarige avondopleiding voor de nieuwe hoofdonderwijzersakte (hbo) te studeren. Zijn twee keuzevakken waren wis- en natuurkunde. In 1968 behaalde Hari zijn hoofdonderwijzersakte. Hari gaf op de Hendrikschool (mulo) van oktober 1968 tot augustus 1971 wis- en natuurkundelessen (zie het vorige deel 4).
In augustus 1971, in het begin van de grote vakantie, vertrok Haridat samen met o.a. Lal Goerdayal naar Nederland. Beiden wilden aan de Universiteit van Utrecht studeren: Hari natuurkunde en Lal biologie. In de Domstad kon Hari bij een nicht van hem logeren. Deze nicht wilde geen financiële bijdrage van hem. Hari’s voorgenomen universitaire dagopleiding natuurkunde ging vanwege huisvestingsprobleem in een studentenflat niet door. Hij kon in zo’n flat volgens de geldende reglementen geen woonruimte krijgen omdat hij de leeftijd van 30 al gepasseerd was en een gezin (een vrouw en vier jonge kinderen) had. Tot overmaat van ramp kwam hij ook niet in aanmerking voor een studiebeurs van de rijksoverheid. Met eigen spaargeld, een bescheiden bedrag, kon hij deze studie niet betalen. Dit was een enorme domper voor hem. Een maand later zou zijn gezin in Nederland aankomen. Hari zat even met de handen in het haar.
31. Hari als leraar wis- en natuurkunde in de Haagse binnenstad en in het Groene Hart
Hari raakte niet gedesillusioneerd, maar hij was door deze tegenvallers – een gevolg van zijn minder sterke voorbereiding – gedwongen om zijn studieplan grondig aan te passen. Dit zou verregaande consequenties hebben voor zijn verdere carrière en culturele leven. Hij verhuisde van zijn nicht in Utrecht naar Den Haag. In deze stad werd hij – gelukkig – door zijn neef Ramdat Doebar opgevangen. Het gezin van Hari werd reeds op de dag van aankomst door deze neef geholpen met een parterre woonruimte. Hij stond een zelfstandig deel van zijn woning aan het gezin van Hari af. Geen sprake van de beduchte ‘krabbenmentaliteit’ in dit gezin! Integendeel: Hari’s familienetwerk functioneerde nog in voldoende mate. Hierdoor hoefde hij voor de huisvesting van zijn gezin niet bij de gemeentelijke overheid aan te kloppen.
Binnen enkele weken had Hari een baan op een ‘moeilijke’ school in een oude arbeiderswijk, waar van begeleiding van Hari als een nieuwe leraar geen of nauwelijks sprake was. Hij kreeg bij de kennismaking zijn lesrooster, enkele leerboeken en de bijbehorende docentenhandleidingen van de schooldirecteur overhandigd. Daarmee moest hij het na het weekend op zijn eerste werkdag doen. Hari liet zich niet demoraliseren. Hij ging op de eerste dag al zijn licht opsteken bij enkele welwillende collega’s. Wennen aan en omgaan met de mentaliteit van Nederlandse leerlingen van de hogere klassen zou meer voeten in de aarde hebben. Hier moest hij als leraar uit een ander vaatje tappen dan op de Hendrikschool in Paramaribo.
Na enige jaren op enkele categoriale mavoscholen in de Haagse binnenstad gewerkt te hebben, aanvaardde Hari een baan op een minder hectische school in het landelijke Waddinxveen. Daar was hij tevreden met zijn baan en hij kocht er een eengezinswoning. Op deze school heeft hij met voldoende plezier wis-, schei- en natuurkundelessen tot het einde van zijn carrière verzorgd. Ook Ilse, zijn echtgenote, heeft in dezelfde gemeente een aantal jaren in de onderbouw van een basisschool gewerkt.
Hari gaf graag les in de drie exacte schoolvakken, waarin hij gespecialiseerd was. Hiervan beheerste hij de leerstof en hij volgde ook bijna alle bijbehorende applicatiecursussen. In sommige jaren moest hij ten gevolge van het krimpende aantal leerlingen een paar ‘vreemde’ lesuren erbij nemen om een volledig lesrooster te hebben. Zo moest hij twee lesuren maatschappijleer verzorgen. Dit verzwaarde natuurlijk zijn baan. Helaas was het zijn gezondheid, die somtijds als spelbreker optrad. Dit ging hem, een onderwijzer in hart en nieren, niet in zijn koude kleren zitten. Uiteindelijk was het zijn verslechterde gezondheid die hem te vroeg fataal werd.
32. Avondstudie wis- en natuurkunde tweedegraads in Utrecht
Slechts enkelen van onze generatiegenoten, waartoe ook Hari (1941) behoorde, hadden een brede belangstelling. Betaalde arbeid verrichten, het eigen gezinsleven perspectief bieden, aandacht voor gebeurtenissen in de familie, cultuurbeleving, verenigingsleven, integratie in de Nederlandse samenleving en ook nog een studie op twee avonden in de week volgen, of op de hele zaterdag; meestal in een andere stad: Amsterdam, Utrecht of Rotterdam. Deze combinatie was geen sinecure. Ook Hari deed dit. Zoals eerder (in tekstnummer 30) vermeld, moest hij zijn studieplan en -ambitie flink aanpassen. In plaats van een universitaire studie overdag begon Hari met een avondopleiding wis- en natuurkunde, maar dan voor een akte, waarmee hij in het voortgezet onderwijs les kon geven in twee hoog gewaardeerde vakken. Deze vakstudie bestond in Den Haag, Leiden en Rotterdam niet. Haridat behaalde aan het vroeger bekende lerarenopleidingsinstituut COCMA in Utrecht de tweedegraadsakte voor wis- en natuurkunde. Hierdoor was zijn broodwinning in een aantrekkelijke onderwijsschaal veilig gesteld. Bovendien zou hij – indien nodig – gemakkelijk van school kunnen veranderen, want de vraag naar ervaren docenten voor de moeilijke exacte vakken was in die tijd groot.
33. Studie indologie aan de Universiteit van Leiden
Enige tijd later begon hij met de zesjarige studie indologie aan de Universiteit van Leiden. Deze beoogde kennisverwerving was niet voor zijn broodwinning, maar voortgekomen uit interesse voor de eigen hindoecultuur en de behoefte aan interreligieuze dialoog in Nederland. De leden van het bestuur en van de priesterraad van ASAN (Arya Samaj Nederland) waren onvoldoende in staat om op niveau in gesprek te gaan met dominees en priesters met een academische opleiding. De laatsten wensten adequaat geïnformeerd te worden over het Surinaams hindoeïsme. Op vele Haagse confessionele scholen zaten er ook kinderen van hindoes. Het merendeel van de toenmalige pandits had in Suriname onvoldoende westerse scholing genoten. Zij waren wat het Hindi en het hindoeïsme betreft, grotendeels autodidacten. Onze árya samáji pandits waren goed in staat om de voorgeschreven rituelen uit te voeren. Hun kennis van de nieuwe ontwikkelingen in de Nederlandse samenleving en die van de Nederlandse taal was onvoldoende en van hun Indiase souffleurs: swámi’s en shástri’s, die graag naar Den Haag overkwamen, nog minder. Een uitzonderlijke positie nam de Indiër Swami Agnivesh in. Hij was jurist, bedrijfskundige, politicus, universitair docent, politicus, minister in Hariyana, socialist en bovenal activist.
Hari studeerde aan de Universiteit van Leiden als indoloog – door zijn minder goede gezondheid vertraagd – in 1994 af. Zijn belangrijke afstudeerscriptie werd in boekvorm met de titel Parivartan (Transformatie) in 1995 uitgegeven. Hierin beschrijft Hari de ‘twee geloofslagen’ in het hindoeïsme van het Caraïbisch gebied, dat in de loop der tijd veranderd is. Helaas: ook deze publicatie bleef buiten het blikveld van het merendeel der kernleden van ASAN. Eveneens van hen die het Nederlands wel in redelijke mate beheersen. De interne priesteropleiding van ASAN heeft geen gebruik gemaakt van dit boek, noch van artikelen van Hari.
34. Hari actief aan het Hindoestaans-Haagse culturele front
De oude vrienden Roep Ramcharan en Hari zochten samenwerking met de stichting Isara, die in de Schilderswijk actief was. Later zouden ook Jai Sukhraj en Gang Kalpoe meedoen. Deze vier vrienden, allen hbo’ers, gingen weldra een hecht team vormen. Hun onderwijsachtergrond hadden ze al gemeen, maar ook qua karakter, hun opvattingen over verstarring en behoudzucht in de Arya Samaj en in het hindoeïsme in het algemeen, het Hindi-onderwijs, de beleving van de eigen cultuur, de opvoeding en integratie vertoonden ze grote overeenkomsten.
Ze wilden graag hun bescheiden bijdrage leveren aan de vlotte inburgering van hun vroegere landgenoten, o.a. van hun eigen families, die zich massaal in de oude wijken van Den Haag hadden gevestigd, maar ook van de Hindoestaanse immigranten die in 1974-1975 via het spreidingsbeleid van de landelijke overheid in kleine steden en in verre dorpen in Noord-, Oost- en Zuid-Nederland waren opgevangen. Hierbij was hun standpunt: integratie is zeker noodzakelijk, maar wat van essentieel belang is voor de eigen identiteitsbeleving mag niet verwaarloosd worden.
De sociaal-culturele groep Isara, met een jongeren- en een sporttak, besloot om ook aan Hindoestaans toneel (nátak) aandacht te schenken. Deze vrijwilligersorganisatie zag in toneel niet alleen een recreatieve mogelijkheid. Het Hindoestaans toneel in Hindi en Nederlands werd functioneel ingezet voor de beleving van de eigen identiteit, voor het behoud van het eigene, maar ook voor voorlichtings- en educatieve doelen in het kader van de integratie van Surinaamse immigranten, het merendeel met een agrarische achtergrond. Dezelfde doelen streefden ook andere Surinaamse organisaties, stichtingen, die intussen als paddenstoelen uit de Haagse zand- en kleigrond gerezen waren, gestimuleerd door het royale subsidiebeleid van de overheid, na. Den Haag telde slechts één vereniging, het linkse Kollektief Jumpa Rajguru o.l.v. Naushad Boedhoe, die geen subsidie aanvaardde. ASAN was/is eveneens een vereniging, een grote zelfs, maar heeft incidenteel wel subsidie aanvaard.
Onder de vlag van de vereniging Isara heeft de toneelgroep Barhanti in de jaren tachtig enkele toneelstukken voor het voetlicht gebracht. Madho Ramkhelawan uit Utrecht schreef een of twee korte stukken voor Isara. Eugène Drenthe schreef en regisseerde enkele succesvolle toneelstukken, bijv. Pita (Vader) die in het Nederlands Congresgebouw in september 1985 in première ging.
Hari vervulde in het stuk Ghar ke Lakshmi (De vrouw als de steunbalk van een gezin) de hoofdrol. In dit stuk speelden o.a. Rabin Baldewsingh, Emiel Moesai en Asha Angoelal. Het werd in 1986 in het wijk- en dienstencentrum Rubenshoek in de Schilderswijk opgevoerd. In het stuk Parosh ke jhagrá (Burenruzie), geschreven door Madho Ramkhelawan speelden o.a. Indra Mahabier, Hari Rambaran, Emiel Moesai en Mahendar Roepan. Dit stuk is zeer waarschijnlijk door de Politie Academie als lesmateriaal gebruikt.
Een rol die Hari een paar keren met veel verve vervulde was die van Sinterklaas. Hij deed het kennelijk zo goed, dat de eerste keer zijn eigen kinderen hem niet herkenden.
Hari was al in Paramaribo gelieerd aan de toneelgroep van Dew Ghisa die in het Cultureel Centrum Suriname (CCS) actief was. Dit geldt ook voor Indra Mahabier. In Amsterdam-Zuidoost speelde ook Hari in een of twee toneelstukken van Dew Ghisa. Hari was niet alleen geïnteresseerd in religies, in het bijzonder in Vaidik dharma (Vedische levenswijze) en in andere aspecten van het hindoeïsme, maar ook in toneel.
35. Hari in het bestuur van ASAN
In de residentiestad was Hari in de tweede helft van de jaren zeventig en in de eerste helft van tachtig actief in de vereniging Arya Samaj Nederland (ASAN), de enige Hindoestaanse sociaal-culturele vereniging in Nederland, waarvan hij voorzitter is geweest van 1979-1980 en secretaris van 1981-1982.
Intussen was de getalsmatige verhouding in het ledenbestand van ASAN veranderd. In de jaren zeventig en begin tachtig was de getalsmatige positie en de invloed van árya samáji’s met een Nickeriaanse afkomst groot. Binnen enkele jaren veranderde dit door de instroom van árya samáji’s uit Saramacca, Commewijne en vooral uit Wanica. Het karakter en de sfeer van de algemene ledenvergaderingen veranderde eveneens langzamerhand. Bij enkele verkiezingen kwamen bepaalde groepen tegenover elkaar te staan. De árya samáji’s uit Nickerie vormden nu een minderheid. In het midden van de jaren tachtig werden regionale gevoelens uitgebuit bij een van de bestuursverkiezingen. Bij deze verkiezing was ik als niet-lid betrokken. Een decennium later speelde dit regionale sentiment nauwelijks een rol van betekenis.
Toen namen slechts weinigen het openlijk op voor de opvattingen van Hari. Er waren enkele westers opgeleiden die wel (in stilte) sympathie hadden voor bepaalde kritische ideeën van hem. Hari en zijn drie zachtaardige vrienden Gang Kalpoe, Jai Sukhraj en Roep Ramcharan besloten zich op een andere manier met sewá verdienstelijk te maken (zie de volgende aflevering van deze reeks). Zij en enkele andere hoogopgeleiden wensten niet meer alleen in de frontlinie van ASAN te staan. Zij creëerden en/of vonden andere podia. Zij begonnen met eigen kleine studiegroepen. Zo zochten en vonden andere podia en vergrootten hun actieradius. Anderen werden passieve samáji’s. Ditzelfde patroon zou door een aantal academici, bijv. oud-bestuursleden, gevolgd worden: geen of nauwelijks participatie meer in de ‘gewone’ activiteiten van ASAN. Wel bleven zij zich árya samáji noemen.
36. Hari stimuleert het Hindionderwijs in Nederland
Hari heeft het verzorgen van Hindi-onderwijs vanaf zijn intrede in ASAN gesteund. Reeds in het buurthuis De Burcht in de Van Ostadestraat werden er Hindicursussen verzorgd. Hij was een uitgesproken voorstander van het Hindi en niet van zijn moedertaal Sarnámi, dat vooral in de tweede helft van de jaren zeven door Moti R. Marhe en Djiet Baldewsingh (Jit Narain) van het Kollektief Jumpa Rajguru gepropageerd werd. Het Sarnámi heeft hij nooit bestreden, zoals de meeste samáji pandits dat wel eens deden. Eigenlijk heeft het leeuwendeel van het kader van de Arya Samaj in Suriname en Nederland bijna geen aandacht gehad voor het Sarnámi, de moedertaal van de Hindoestanen, en de Hindoestaanse volkscultuur. Het Sarnámi werd in Suriname, vanaf het begin van de Sarnámibeweging in Den Haag, gesteund door twee árya samáji’s: Haridew Sahtoe (pandit, leraar, onderwijsinspecteur) en pandit Suruj Biere, en in Nederland door Surrendra Santokhi, alle drie hadden Hindi in India gestudeerd, en jaren later ook door Eline Santokhi samen met haar echtgenoot dr. Lydius Nienhuis. De Arya Samaj is vanaf haar oprichting in 1875 de grote stimulator van het Hindi in Noord-India geweest. In Suriname zijn de meeste scholen in de districten Wanica en Nickerie door árya samáji pandits opgericht. In Wanica, het voormalige Párápási, heeft een brahmaanse pandit zelfs geweigerd om leergierige kinderen uit een ‘Shudra’-familie tot zijn Hindicursus toe te laten! Dit omdat zij een lagere kasteachtergrond hadden. Een schril contrast met deze brahmaanse geestelijke vormt de arya samáji pandit Ramdew Raghoebier, die buiten zijn woonplaats Magentaweg vier Hindischolen heeft opgericht, waar overwegend sanátani hindoes woonden en hun kinderen kregen les van hem.
Hari was eveneens betrokken bij de oprichting van het Hindi Parishad Nederland (HPN) in 1983, waarvan Bisoendajal L. Birjmohan de voorzittershamer een decennium in handen heeft gehad. Een instelling die het Hindionderwijs en de Hindi-examens in Nederland zou coördineerde. Op Hari’s school in Waddinxveen en die van Roep Ramcharan in Den Haag werden er schriftelijke Hindi-examens afgelegd.
Ook heeft Hari het initiatief genomen tot de oprichting van een landelijke federatie van árya samáji organisaties, het FAS-Ned, en hij ondersteunde de verkiezing van Ch. N. Marhe als eerste voorzitter.
37. De Studiegroep Hindoeïsme informeert lokaal en landelijk
Hari liet zich na 1982 niet uit het samáji– en hindoeveld slaan. Zijn ambities op hervorming van de árya samáji-beweging gericht, verdwenen in geen geval door tegenslagen en de tegenstand van behoudende árya samáji’s. Hari was bereid om de hand in eigen boezem te steken. Om zijn kennisniveau op te vijzelen, zijn actieradius te vergroten, de belangen van árya samáji’s en andere hindoes buiten de mandirs te kunnen behartigen, werd Haridat lid van de Oecumenische Werkgroep Hindoes en Christenen onder leiding van de energieke dominee B. Buikema. Hari en zijn vrienden Jai Sukhraj, Gang Kalpoe en Roep Ramcharan waren voorstanders van het beginsel, dat Hindoestaanse immigranten in de Nederlandse samenleving moesten integreren om mee te kunnen doen, maar met behoud van de eigen identiteit, die eerst vastgesteld diende te worden. Zij wilden eveneens een bijdrage leveren aan de interreligieuze dialoog. Al gauw werd Hari de trekker van de Hindoestaanse deelnemers in deze bi-religieuze werkgroep. Hierin participeerden niet alleen de drie bovengenoemde boezemvrienden van Haridat, maar aanvankelijk ook enkele sanátani hindoes: pandit N. Mathura, pandit Samsodan Lalbiharie en Swami ‘Max’ Biharie. Voorts de árya samáji’s: basisschooldirecteur Eline Santokhi, maatschappelijk werker Soerendre Sital en pandit Jagdis Datadien.
Kort hierna in 1988 nam Hari(dat) Rambaran samen met Sewdas Premchand het initiatief tot de oprichting van de Studiegroep Hindoeïsme die parallel aan de oecumenische werkgroep zou bestaan. Zijn vrienden-collega’s Jai(persad) Sukhraj, Gang(apersad) Kalpoe en Roep(narain) Ramcharan vormden samen met Hari de kern van de Studiegroep Hindoeïsme die tot 2014 actief was. Soerindre Sital en enkel anderen waren korte tijd lid van deze studiegroep. Anderen bleven gelieerd aan deze groep en werkten incidenteel mee aan bepaalde projecten. De Studiegroep Hindoeïsme opereerde onafhankelijk van het bestuur en de priesterraad van ASAN.
Het doel van deze studiegroep was in de eerste plaats het bestuderen van relevante literatuur niet alleen over de Arya Samaj, maar ook over het orthodoxe hindoeïsme, eveneens van boeken en artikelen geschreven door westerse geleerden. Voorts wilde deze Studiegroep hindoes en christenen in Nederland informeren over de religie van de Surinaamse Hindoestanen. Dit deed men niet alleen door het houden van lezingen, maar ook door het publiceren van artikelen, brochures en boeken.
Dr. Freek Bakker schreef in zijn memoriam over Haridat Rambaran in maart 2015: ‘Hij was een zeer gewaardeerd en kritisch lid van de contactgroep Hindoes-Christenen van de beraadgroep Interreligieuze ontmoeting van de Raad van Kerken in Nederland.’ (Cursivering in dit citaat is van de schrijver van dit artikel.)
Met dank aan: Rabin S. Baldewsingh, Lal Goerdayal, Gang Kalpoe, Indra Mahabier, Roep Ramcharan en Soerindre Sital voor de vele en lange telefoongesprekken, apps en e-mails over Haridat Rambaran.
Klik hier voor deel 1, deel 2, deel 3 en deel 4.
(Wordt vervolgd )
Leest goed door. Waardering weer voor uitstekende, begrijpelijke schrijfwijze.
Enkele notes:
1. Madho Ramkhelawan woonde niet in Uden maar in Utrecht ( ik ken de familie heel goed).
2. Bijna in elk deel probeer je, irriterend genoeg, de opmerking te plaatsen : J.R. G.. wenste geen subsidie, etc.. Deze aanhaling heeft geen functionele betekenis EN leden en bestuursleden ( waaronder de VZ,) ambieerden wel functies in organisaties die wel subsidies genoten……..
.3. Steevast ontwijk je het “SARNAMI Kolektiief Jumpa Rajguru”te noemen als de voorloper van KJR>
4. Gemiste kans om , bij noemen van IShara, niet in een bijzin Emiel Moezai te noemen als initiator etc……
5. Het zou leuk zijn voor het artikel om de rustgevende en waardevolle bijdrage van Pandit Ramroep Rangoe mee te nemen, nu er toch al zoveel besproken wordt van Arya Samadj.
6……………..
Onjuiste en suggestieve informatie zou tot verwarring kunnen leiden, vandaar enkele korte opmerkingen van mij – Bris Mahabier.
– De arya samáji pandit R. Rangoe is in het begin van de jaren tachtig voorzitter van ASAN geweest. Hij en Haridat Rambaran hebben nauwelijks met elkaar te maken gehad. Pandit R. Rangoe was meer betrokken bij een Hindoestaanse welzijnsstichting. Voor deze stichting heeft hij enige tijd gewerkt. Ik heb pandit persoonlijk gekend, evenzo minstens tien andere árya samáji pandits. De meesten van hen komen niet in beeld in mijn biografische artikelen over Haridat. Dat laat ik over aan andere geïnteresseerden.
– Het Kollektief Jumpa Rajguru heeft korte tijd Sarnámi Kollektief Jumpa Rajguru geheten. Vanaf het begin had ik moeite met het woordje Sarnámi in onze naam. Dit woordje suggereerde een beperking van doelen. Al gauw werd ons Kollektief door anderen als een taalgroep gezien, die alleen het Sarnámi, onze moedertaal, wilde promoten. Onder anderen om deze reden is in 1978 het woordje Sarnámi uit onze naam verwijderd. Onze doelstelling en organisatiestructuur is ongewijzigd gebleven. Er kan dus moeilijk gesproken worden van een voorloper. Tegelijkertijd hebben we voor het eerst een lid geroyeerd, dat daarna bij een welzijnsinstelling in dienst trad. Dit royeren heeft zich nooit meer herhaald. Overigens bleef de band met dit ex-lid goed. Het Kollektief Jumpa Rajguru had een brede doelstelling: politiek en cultureel.
Heer Mahabier,
Terecht dat ik telkens memoreer, dat uw schrijfwijze buitengewoon is.
Wat heeft het niet een tijd en aandacht gekost om al hetgeen u ons
aanbiedt? Dit vergt heel veel onderzoek en een verregaand discipline.
Ik ben ervan overtuigd, dat u het zeer liefdevol en met alle zorg en
toewijding heeft opgesteld. Wat mij voornamelijk ook opviel is, dat u zeer
uitvoerig ons stap voor stap in kennis heeft gesteld over zijn successen.
Met dank voor uw bijdrage. Soerin Marhé.
Bris heeft kosten noch moeite gespaard om het levensverhaal van Hari Rambaran met de wereld te delen. De vijf magnifieke delen zijn beloning voor de doortastendheid en niet te evenaren geduld van Bris. Met het resultaat van zijn pennenvrucht heeft Bris getoond dat hij een zeer bekwame auteur is die respect en bewondering afdwingt van het lezerspubliek.
Proficiat Bris.
Bhaai Bris, Het speurwerk over Hari getuigt niet alleen van vakmanschap alleen
maar ook van meesterwerk . De verwoording en weergave is buitengewoon te noemen .
Uw speurwerk , onderzoek . en gesprekken om dit te presenteren getuigd
niet van een nacht ijs . De lezerspubliek zal zeker heel veel baat hieraan hebben .
Niet te vergeten de successen , de moed en doorzetting .
Bris , namens velen : ONZE DANK