blog | werkgroep caraïbische letteren

Haridat Rambarans parivartan: zijn ontwikkeling van árya samáji hindoe tot atheïst (deel 1)

door Brispath Mahabier

Opgedragen aan Hari’s studiegroepvrienden: Gang Kalpoe, Roep Ramcharan en Jai Sukhraj. Met dank aan de informanten Roep Ramcharan, Parasargir Ishvardat, Lal Goerdayal, Brahmdat Rambaran en  Radha Rambaran.

Haridat in de zesde klas in de Corantijnpolder en op de mulo in Nieuw-Nickerie

1. Verantwoording van de inhoud

In dit biografisch artikel is getracht om globaal en selectief bepaalde delen van de school- en de studietijd van en de interessante religieuze route, die Hari(dat) Rambaran heeft afgelegd, vast te leggen.

Een ‘spirituele’ (ik gebruik dit modewoord met aarzeling) route, misschien is het beter om te spreken van een religieuze kennisontwikkelingsgang, die als vertrekpunt Vaidik dharma, een religie gebaseerd op de Vedische literatuur, heeft, zoals gepraktiseerd door zijn ouders, m.n. zijn vader die in Den Haag pandit was. Hari, zoals hij kortweg door zijn familie, vrienden en kennissen werd genoemd, was door zijn opvoeding een árya samáji, een reformistische, liberale hindoe. De ontwikkeling van Haridat culmineerde na 1975 in zijn kritische denkwijze over delen van het hindoeïsme, in het bijzonder de Arya Samaj, zijn aanvaarding van een humanistische benadering en in zijn laatste levensjaren ‘zelfs’ van het atheïstisch denken. Ook deze persoonlijke ontwikkelingsgang van Haridat kan als parivartan of transformatie (deze term is de ondertitel van zijn doctoraalonderzoek uit 1994), als verandering en aanpassing beschouwd worden. Transformatie vormt de rode draad in de 147-jarige historie en cultuur van de Hindoestaanse Surinamers en Nederlanders.

Deel 1 van deze beschrijving heeft betrekking op de periode 1954 – 1961. Hierin staat een inhoudsverantwoording, een karakterisering van Hari, gevolgd door geestverwantschap en verbondenheid van de schrijver met hem en zijn schoolcarrière in de Corantijnpolder en Nieuw-Nickerie.

In deel 2 is getracht om de lezer te informeren over bepaalde culturele activiteiten van Hari als student van de Surinaamse Kweekschool in Paramaribo.

In deel 3 staat het globaal aangeven van zijn kritiek op de árya samáj-beweging in Suriname en Nederland in de periode 1976-2015 en de ontwikkeling van zijn religieuze denken, dat uiteindelijk resulteerde in atheïstische opvattingen, centraal. Dit is eigenlijk het hoofddoel van dit artikel. Ook aan zijn individuele en collectieve publicaties met zijn vrienden en enkele wetenschappers wordt aandacht besteed. Dit artikel beoogt in geen geval een gedetailleerde biografie van Hari te zijn. Zo wordt bewust gestreefd om zijn privé leven zoveel mogelijk buiten beeld te houden.

2. Beknopte karakterisering van Haridat Ramabaran

Haridat Rambaran (1941-2015)
Bron: Familiearchief R. Rambaran

Hari streefde op een bescheiden aantal punten naar verandering en aanpassing van de leer en de praktijk van de Arya Samaj in Nederland, maar ook naar kennisverruiming van het hindoeïsme en andere  wereldgodsdiensten. Hij hield vele samáji hindoes een heldere spiegel voor; overal waar hij dit kon doen, ook in een mandir. Voor Hari was de mandir de plaats voor gedachtenuitwisseling en  discussies. In dit opzicht werden vooral de betweterige en behoudende pandits niet ontzien.

Twee citaten van Hari kunnen het bovenstaande verduidelijken. …zit op het kleed/met moraal en ethiek/preekt weer zeer breed/bang voor kritiek/dat men het zou snappen. In hetzelfde werkstuk uit 1989 schreef hij: ‘Het heeft slechts de intentie om enkele ontwikkelingen te signaleren en (misschien) een vinger op een zere plek te leggen… De Arya Samaj, die nu ook grotendeels ritualistisch bezig is… komt niet tegemoet aan de veranderende houding van de gelovigen.’

Dat kritiseren deed Hari o.a. op basis van zijn kennis van de twee hoofdwerken van Swami Dayanand, zijn belezenheid en zijn universitaire indologiestudie. Zijn streven naar aanpassing, zijn kritiek op delen van de leer van de arya Samaj en het brahmaanse hindoeïsme werden, vooral in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw, niet in dank afgenomen. Hari werd door zijn geloofsgenoten niet of nauwelijks begrepen. Zij raakten soms in twijfel en verwarring. Velen gingen vaak niet op de inhoud van Hari’s kritische opmerkingen in, maar reageerden afwijzend op zijn toon, die  ironisch en zelfs sarcastisch kon zijn, en op zijn prikkelende keuze van woorden en voorbeelden uit de praktijk en de literatuur. Hari hield van humor en ironie. Deze twee elementen maakten deel uit van  zijn karakter. Hiermee hadden sommigen meer dan ‘enige’ moeite.

3. Geestverwantschap en waardering

Ook Hari Rambaran zal vroeg of laat met het uitsterven van mijn generatie in de vergetelheid geraken. Gedeeltelijk is dit nu al een feit. Deze sociale wetmatigheid kan niemand tegenhouden. Alleen de groten der aarde blijven nog op papier, in de geschiedenis, voortleven. De eenvoudige mensen mogen blij zijn als ze een plekje in hun eigen familiearchieven kunnen krijgen. Met dit artikel doe ik een bescheiden poging om het vergeten raken van de reeds vervagende herinneringen aan Hari te vertragen.

Met delen van zijn kritiek op de árya samáj-beweging in Nederland en het kennisniveau van onze pandits was (ben) ik het eens. Bovenal geef ik door middel van dit artikel ook uiting aan mijn persoonlijke waardering voor Hari’s onderbouwde kritiek op de árya samáj-beweging en uiteindelijk zijn oprechte keuze voor het niet-geloven in een bovennatuurlijke God. Deze ontwikkelingslijn heb ik zelf doorgemaakt. Hari was in Godszaken een geestverwant van mij en van een kleine groep van mijn vrienden bestaande uit sceptici, agnosten en atheïsten.

Al een jaar of tien stel ik mij op het standpunt, dat wij – Hindoestanen in Nederland, afkomstig van het Surinaams platteland of de volkswijken van Paramaribo – zelf onze geschiedenis, hoe onbeduidend en bescheiden die ook mag zijn, op schrift moeten stellen. Wij, Hindoestaanse Nederlanders, vormen een kleine geïntegreerde immigrantengroepering, die qua aantal niet of nauwelijks interessant is voor Nederlandse historici. Het is onze morele plicht om zelf over onze familie, voorgangers, notabelen, organisaties, bewegingen, tekortkomingen, huidige ontwikkelingen en prestaties het een en ander zo integer mogelijk aan het papier toe te vertrouwen. Op deze manier kunnen wij een eigen archief opbouwen voor toekomstige geïnteresseerden.

4. Verbondenheid

Haridath Rambaran (1941–2015), was in bepaalde opzichten – in mijn beleving en die van enkele van zijn studiegenoten en collega’s – een markante figuur. Met zijn kennis van de Vedische leer van de Arya Samaj en van het traditionele hindoeïsme in Suriname stak Hari ver boven het maaiveld uit. Ik was slechts één van de vele kennissen (cinhárs) van Hari, die niet tot zijn hechte vriendenkring behoorde. Ondanks deze sociale afstand heb ik mij in Nederland in religieus opzicht altijd verbonden gevoeld met Hari, die intussen een groot sociaal netwerk in en buiten het hindoeveld had opgebouwd.

We hadden als studenten van de avondopleiding voor de hoofdonderwijzersakte in Paramaribo in de tweede helft van de jaren zestig enig contact in de pauzes. Ons leraarschap, onze gemeenschappelijke belangstelling voor de Surinaams-Hindoestaanse cultuur, vooral voor het hindoeïsme, onze árya samáji-achtergrond en ons kritisch denken, in het bijzonder de reflectie op de eigen religieuze ideeën en ten slotte de moeizame geestelijke route van árya samáji naar humanistisch atheïst die wij, als eersten hebben afgelegd, heeft een zekere onderlinge verbondenheid tot gevolg gehad. Zeker in mijn beleving.

In Nederland gingen Hari en ik twee complementaire kanten op. Voor mijn interesse voor de Hindoestaanse volkscultuur (o.a. onze moedertaal het Sarnámi, baithak gáná, khajari-zang, birhá’s, volksgeloof, socio-culturele verandering, londá en ahirwá ke nác) en mijn socialistische opvattingen had Hari met zijn drukke leraarsbaan, avondstudie, later dagopleiding, zijn gezondheid die hem parten speelde en zijn gezin met opgroeiende kinderen geen of weinig tijd. Hari werd actief om de kennis van het hindoeïsme in de Nederlandse samenleving – op basis van de behoefte in bepaalde kringen – te populariseren en hij ging in dialoog met christenen en humanisten. Deze taak nam hij vrijwillig op zich omdat de pandits hiertoe niet in staat waren. Zij kenden de Nederlandse samenleving en cultuur nauwelijks en beheersten de Nederlandse taal in onvoldoende mate.

Ouderlijke woning van Haridat
Foto: Archief Brahmdat Rambaran

5. Hari ging van een katholieke lagere school af

Hari kwam als de oudste zoon  ter wereld in de Corantijnpolder (in het district Nickerie in West-Suriname) in 1941, in een kinderrijk rijstplantersgezin. Zijn vader Roepnarain Rambaran was een succesvolle landbouwer,  een actief lid van de lokale árya samáj-beweging en van een politieke partij, de VHP. Hij kan als een kattar áryá samáji (een beginselvaste áryá) getypeerd worden. (In Den Haag heb ik in de periode 1977-1982 een aantal gesprekken met hem, als pandit, over de sociaal-religieuze ideeën, de vele strijdpunten van de Arya Samaj en de verbreiding van deze beweging in Nickerie, gevoerd.)

Vooral de samáji hindoes waren bevreesd voor de toenemende kerstening van  kinderen van hindoes via de bestaande katholieke en christelijke lagere scholen in de rijstpolders van Nickerie en in de districten Suriname, Commewijne en Saramacca en ook via de confessionele internaten in Paramaribo. (Deze route bood wel reële ontwikkelingsperspectieven voor een aantal districtskinderen die weinig geld, geen familie en opvang in de hoofdstad hadden.) De árya samáji hindoes bestreden vanaf 1911 deze kerstening, maar na 1920 werd hun anti-bekeringsverzet feller. Zij streden eveneens tegen de gedwongen islamitische bekering bij interreligieuze huwelijken.

Mandir en lagere school van árya samáji’s in de Van Drimmelenpolder
Bron: Fotoboek van W. v.d. Poll (1949)

Vandaar dat vooraanstaande árya samáji’s reeds in de jaren dertig van de twintigste eeuw een aantal jaren acties voor het verkrijgen van openbare lagere scholen hebben gevoerd (De Klerk, 1953 en Lila Rambocus-Gobardhan, 2001). De árya samáj-beweging heeft deze gecoördineerde acties ook op het landelijk niveau gevoerd. Naar de mening van de árya samáji’s was de koloniale overheid in dezen niet daadkrachtig genoeg. Pandit Ramharak Baboeram stond in de Van Drimmelenpolder een stuk perceel af, waarop een árya samáji mandir en een eigen lagere school werden begonnen. De koloniale overheid kwam aan de wens van de hindoes tegemoet: er kwamen binnen enkele jaren drie openbare lagere scholen in Nickerie en eveneens drie aan het Pad van Wanica. Na 1950 groeide het aantal openbare scholen substantieel, zowel in Nickerie als in de drie andere genoemde districten. In de Corantijnpolder werden er  twee nieuwe openbare scholen gesticht en later vernoemd naar dr. S. Rambaran Mishre en B. Laighsingh.

6. Hari niet naar de mulo, maar op weg naar zijn rijstakkers

Volgens zijn jongere broer Brahmadat Rambaran bezocht Hari eerst de katholieke lagere school St. Michaël die in de Corantijnpolder stond. Deze school bestaat niet meer. Een gevolg van de groei van de religieuze bewustwording van zijn vader was, dat hij in de christelijke scholen een religieus gevaar zag. Om de kans op christelijke beïnvloeding en mogelijke bekering te vermijden, ging de jonge Haridat niet meer naar de katholieke St. Michaëlschool in de Corantijnpolder, die relatief dicht bij zijn huis stond, maar naar de veel verder gelegen eerste openbare lagere school in Nieuw-Nickerie. Dagelijks moest hij heen en terug ongeveer 14 km, de eerste maanden te voet, later met een oude fiets, afleggen. In die tijd waren de onverharde polderwegen, vooral in de regentijd, slecht begaanbaar.

Hari  als jonge rijstplanter in de Nanipolder
Foto archief Radha Rambaran

De dertienjarige (?) Haridat mocht als leerling van de zesde klas (huidige groep acht in Nederland) van zijn creoolse  meester L. geen toelatingsexamen voor de mulo maken. Deze uitsluiting was een grote tegenslag voor vader en zoon. Haridats vader reageerde furieus, en volgens één informant – die ooggetuige was – pedagogisch zeer ontactisch. Bij deze beslissing van de klasonderwijzer c.q. school (?) zou – volgens twee informanten – vermoedelijk de botsende politieke kleur van zijn vader en die van Hari’s onderwijzer een negatieve rol hebben gespeeld. Zijn onderwijzer gaf als reden op, dat Hari’s gedrag op school tegenover zijn medeleerlingen ‘slecht’ was. Het was niet mogelijk om de ware toedracht volledig boven tafel te krijgen. Vast staat, dat ook het Hindoestaanse  schoolhoofd, zelf een politicus, niet ingreep. Hari werd van deze school afgeschreven. Deze blokkering van de weg tot verdere scholing was een grote teleurstelling in de eerste plaats voor zijn vrienden, maar vooral voor de  ambitieuze Hari, die misschien van een intellectuele carrière droomde.

Rambaran sr. was in het bezit  van enkele rijstpercelen (minimaal 20 ha), landbouwmachines, een groentetuin en een groot aantal stuks vee: runderen en schapen.  Vader Rambaran besloot, dat zijn oudste zoon dan maar als een agrariër zich verdienstelijk moest maken. Het vee van zijn vader in de Tweede Stalweide had dagelijks enige verzorging en toezicht nodig en de grote rijstvelden van zijn ouders knipoogden uitnodigend naar de jonge intelligente polderjongen Haridat. Hij had geen keus. Hari kon met de nieuwe tractor meehelpen om de rijstakkers te ploegen.

7. Meester Bies Sukhai geeft Hari een nieuw perspectief

Bies Sukhai (1931-2018)
Bron: Wikipedia

Hari zou voortaan in de rijstbouw en de veehouderij zijn vader moeten helpen om de kost voor het grote gezin te verdienen. Op hem, de oudste zoon, rustte er traditioneel een grote verantwoordelijkheid. Hij moest elke dag naar hun grote  rijstakkers in de nieuwe Nanipolder en ook hun vee in de Stalweide verzorgen. Als Hari, soms met modderspatjes op zijn kleding en vaak vermoeid van de arbeidsinspanning, in de namiddag – met op zijn bagagedrager zijn lege sispán (twee of drie op elkaar gestapelde draagbare aluminium blikken om eten te vervoeren) – langs de nieuwe openbare lagere school fietste, zag hij de onderwijzer van de zesde klas onder zijn Bruynzeelwoning met anderen tafeltennissen. Dit nieuwe spel boeide Hari. Hij stopte regelmatig voor die nieuwe onderwijzerswoning om naar hun spel te kijken en even uit te rusten, want thuis wachten andere klussen op hem.

Hari was, zoals op elke morgen, weer fietsend op weg naar hun rijstvelden en vee. Op deze ochtend zong hij, misschien Aum jay jagdish hare of Ab saup diyá ish jiwan ká bhár…, twee populaire religieuze smeekliederen, die hij zo vaak tijdens de zondagse árya samáji mandir-diensten had gehoord en aanvankelijk aarzelend meegezongen. Het kan zijn, dat zijn eenvoudige, niet onberispelijke zang  nu door zijn reddende engel werd gehoord. Hari trok wellicht meer door zijn bijzondere teksten dan door zijn zangkunst – de aandacht van de jonge onderwijzer Bhagwandut Bies Sukhai, toen al geïnteresseerd in het hindoeïsme en een liefhebber van Hindoestaanse zang en muziek.

Op de terugweg stopte Hari weer om naar het spel van die onderwijzer en de anderen te kijken. Bies Sukhai stopte met zijn spel, stapte op Hari af en vroeg hem terstond – op een vriendelijke toon – waarom hij niet op school zat. Sukhai werd kennelijk door het dramatische verhaal van Hari: de bikkelharde en onrechtvaardige beslissing van zijn vorige onderwijzer en ook die van zijn vader geraakt. Hij vroeg Hari, of hij weer naar school zou willen gaan. Dat wilde Hari wel. Meester Sukhai ging later op de middag – direct na de bijles van zijn zesdeklassers – naar de ouderlijke woning van Haridat en sprak lang met vader Rambaran over de toekomst van zijn oudste zoon. Hij bood Hari een extra leerkans in zijn zesde klas van de nieuwe openbare lagere school dicht bij Hari’s huis. Hari’s vader sputterde eerst tegen. Toen wees meester Sukhai hem tactisch op een van de tien grondbeginselen van de Arya Samaj die wereldwijd streefde om onkunde uit te roeien en kennis te verspreiden. Wilde vader Rambaran als een árya samáji hieraan geen persoonlijke bijdrage leveren en een voorbeeld voor andere ouders zijn? Na enige aarzeling ging Rambaran senior akkoord met het voorstel van de heer Sukhai. Vanaf de eerstvolgende dag was Hari de nieuwe leerling van meester Sukhai.

Deze energieke onderwijzer Sukhai vroeg voor Hari dispensatie bij de onderwijsinspectie aan, omdat Hari officieel ‘te’ oud was om deel te mogen nemen aan het mulotoelatingsexamen. Dit verzoek werd – gelukkig – ingewilligd. Hari moest wel beloven om ook de gratis bijlessen (examentraining), die meester Sukhai na schooltijd gaf, te volgen. Dankzij deze bijzondere inspanning van Bies Sukhai slaagde Hari voor zijn toelatingsexamen voor de mulo en kreeg hij voor de tweede keer een getuigschrift van de lagere school.  Hari is zijn hele leven deze onderwijzer dankbaar gebleven voor de toen geboden extra leermogelijkheid en gratis onderwijshulp. Hari sprak altijd respectvol over zijn meester Bies Sukhai.

Dankzij Sukhai kreeg Hari een bescheiden toegang tot de intellectuele wereld. Bies Sukhai (1931-2018) gaf later o.a. wiskunde, niet alleen op de Hendrik- en de Shri Vishnuschool in Paramaribo, maar ook op een middelbare school in Nederland. Hij studeerde aan de Universiteit van Utrecht als indoloog af. Ook Hari Rambaran zou in Suriname en Nederland wis- en natuurkundelessen verzorgen en een universitaire indologiestudie met succes afronden. Toevallige gelijkenissen tussen een meester en zijn leerling.

8. In de vierde mulo: onvoldoende voor natuurkunde

Hari in de 4e mulo (1961)
Bron: Familiearchief Radha Rambaran

Op de mulo in Nieuw-Nickerie viel Hari op door zijn leergierigheid, mondigheid, veelzijdigheid en zijn  kritische vragen. Volgens informanten moest hij na schooltijd eerst op de rijstakkers samen met zijn broertjes helpen. In de plant- en oogsttijd hielp het hele gezin mee. Ook verbouwde Hari groenten voor eigen gebruik en voor de verkoop. Die bracht hij zelf aan de man. Laat op de avond kon hij aan zijn huiswerk aandacht besteden. Eigenlijk kwam hij tijd tekort voor al het huiswerk. Hij was vanaf de eerste mulo ‘ietsje’ ouder dan zijn gemiddelde klasgenoten. Met veel plezier participeerde hij in de activiteiten van de 4H-club in Nieuw-Nickerie. Later zat hij in de padvinderij, waar hij veel heeft opgestoken; ook technische vaardigheden, bijv. het repareren van een fiets.

Ondanks een onverwacht conflict met een leraar van de derde mulo bereikte Hari de vierde klas. Hij behoorde tot de leerlingen die in het algemeen voldoende presteerden. G.R. Fernald, een van zijn leraren die later directeur van de eerste uloschool in Nieuw-Nickerie werd, stelde voor, dat Hari en enkele andere leerlingen van de vierde mulo, ook examen zouden maken voor de hulponderwijzersakte, de beruchte vierderang (een acte die in 1934 was ingevoerd). Voor deze optie voelde Hari niets, ondanks een voldoende op zijn rapport voor Nederlandse taal, had hij toch enige  vrees voor dit vak. Dit examenonderdeel vormde in die tijd een onoverkomelijke barrière voor het leeuwendeel van de Hindoestaanse kandidaten voor het vierderangexamen. Volgens zijn leraar Fernald was Hari’s angst onterecht, maar Hari hield voet bij stuk. Eigenlijk wilde Hari eerst zijn mulodiploma behalen en daarna voor de onderwijzersakte op de Surinaamse kweekschool (SKS) in Paramaribo studeren. Deze opleiding bood meer mogelijkheden en aanzien.

In de derde klas van de mulo ging het bijna weer mis met Hari. Ongeveer in het midden van het schooljaar, halverwege het tweede rapport, kreeg Hari het onverwacht aan de stok met K.A., zijn moslim-Hindoestaanse natuurkundeleraar. Het ging om het onderwerp spiegelsoorten, m.n. vlakke spiegels en beelden. Over deze beeldvorming vroeg Hari door. Het twistgesprek tussen Hari en zijn leraar escaleerde in bijzijn van bijna alle klasgenoten en ook andere leerlingen. Een kritische, spontane opmerking van Hari viel bij deze docent kennelijk niet in goede aarde. Misschien had Hari inhoudelijk ongelijk, maar de leraar voelde zich in zijn vakmanschap en gezag aangetast en hij liet zich intimiderend uit.  Deze woordenwisseling bleef niet geheim. Medeleerlingen vroegen zich af, hoe dit conflict zou aflopen. De schoolleiding en andere docenten grepen kennelijk niet in.

Hari mocht volgens het reglement van de school de derde klas niet overdoen. Bij doubleren zou hij afgeschreven worden. Enkele weken voordat alle rapportcijfers ingeleverd waren, lekte het uit, dat Hari voor natuurkunde, een vak waarvoor hij in het vorige leerjaar een voldoende had gehaald, een zware onvoldoende, waarschijnlijk het cijfer 3 of 4 had gekregen. Hij had nog voor twee andere vakken een onvoldoende. Als mulo B-leerling kon Hari met de berekende onvoldoendes alleen overgaan naar de vierde klas als hij voor een vak een compensatiecijfer, d.w.z. een 8, zou halen. Die broodnodige 8 kreeg Hari van zijn creoolse meester G.R. Fernald die Nederlandse taal en geschiedenis (?) gaf. Dit tot grote opluchting van Hari en al zijn vrienden.

Hari slaagde voor het eindexamen mulo B in 1961 en vertrok met de kustvaarder Perica, samen met andere geslaagden, naar Paramaribo voor verdere studie op de Surinaamse Kweekschool (SKS), gelegen in de toenmalige modern opgezette elitewijk Zorg en Hoop. P. Iswardat en R. Ramcharan, twee van zijn mulo-vrienden, schreven zich ook op de kweekschool in. Roep Ramcharan en Hari stonden in het huidige gebouw van het Mr. dr. J.C. de Mirandalyceum voor het kantoor van de conciërge Latour in twee verschillende rijen voor de inschrijving: een voor de AMS en de andere voor de kweekschool. Roep wilde naar de AMS-C, een nieuwe commerciële dagopleiding, die later de middelbare handelsschool werd. Hij had het toelatingsexamen met succes afgelegd. Op een bepaald moment zei Hari tegen zijn vriend Roep, die in de AMS-rij stond: ‘Als je kiest voor de kweekschool, dan zal je drie jaar een maandelijkse toelage van 30 gulden krijgen. Die hoef je niet terug te betalen. Je hoeft ook geen schoolgeld en boekenhuur te betalen. En op de AMS-C krijg je die toelage niet.’ Roep dacht even na en veranderde van rij. Hij schreef zich in op de kweekschool, waarvan hij het diploma in 1965 behaalde. Jaren later zou Hari weer zijn vriend Roep studieadvies geven. Hari kwam met een dagblad bij Roep langs en liet hem zien, dat er een nieuwe studie handelswetenschappen mo A-akte zou starten. Ook deze keer aanvaardde Roep het advies van zijn vriend.

Voor vervolg, klik hier

11 comments to “Haridat Rambarans parivartan: zijn ontwikkeling van árya samáji hindoe tot atheïst (deel 1)”

  • Mooi informatief stuk. Heb Hari ook persoonlijk gekend, eerst een jaar als leerkracht op de Hendrikschool en later ook enkele jaren meegedaan in de Studiegroep Hindoeïsme, o.l.v. Charles en Hari. Leuke tijden maar bovenal een kennismaking met een zeer bijzonder mens (Hari).

  • Hari heb ik in Nederland leren kennen tijdens een aantal bijeenkomsten van werkgroep Hindoeïsme. Tijdens deze bijeenkomsten zijn heel veel deskundigen aan het woord gekomen, ook de schrijver van dit stuk dhr. Mahabier. Dit stuk van dhr. Mahabier geeft een haarzuiver beeld van Hari Rambaran, zoals ik hem gekend heb in Nederland. Het is een informatief stuk, waardoor ik nu veel te weten ben gekomen over het leven van Hari Ramabaran en de hele ontwikkeling die hij in zijn leven gemaakt heeft van een ariyá samáji tot een atheïst. Ben benieuwd naar het volgende deel.

  • Citaat uit Haridat Rambarans parivartan deel 1: “Met dit artikel doe ik een bescheiden poging om het vergeten raken van de reeds vervagende herinneringen aan Hari te vertragen”.
    Bescheidenheid siert een mens. Bris heeft echter met veel inzet en doortastend journalistiek research een breedspectraal en subliem beeld van Hari gecreëerd. Langs de zijlijn was is getuige van de intensieve zoektocht van Bris naar informatie over Hari. Mijn ontzag en respect is groot voor bhai Bris.
    Bris, Proficiat.

  • Dank oom Bris en een ieder die aan deze zoektocht over papa’s leven hebben meegewerkt.
    Het is voor mij als zijn dochter soms zo confronterend wat mijn vader allemaal heeft meegemaakt
    En!!! benadrukt hoe enorm dankbaar ik ben voor het mooie leven dat ik heb dankzij mijn ouders.
    U heeft het prachtig verwoord en kijk uit naar het volgende deel

  • Mooi verhaal, ik ben erg geïnteresseerd in de kritiek en aanbevelingen omtrent de Arja Samaaj. Op de website kunt u een Nederlandse vertaling van de Engelse versie van Satyart Prakash vinden. De zoektocht naar wat kunnen wij onze kinderen nalaten over religie en filosofie blijft mij ook nog altijd boeien.
    Groet, Dew Koesal

  • Hari,mijn beste vriend,

    Hari woonde in de Corantijnpolder drie percelen ,dat is 60 meter,verder op.
    Ik heb hem pas leren kennen,toen zijn vader hem af en toe bij ons op de bijlessen 1953-1954
    op de Sint michaelschool bracht. In 1951 kwam ik op deze school. Hoogstwaarschijnlijk was Hari,
    voordat ik op deze school werd ingeschreven ,weggegaan,anders waren we ook op de lagere
    school samen geweest .Dan was onze schoolroute gedeeltelijk ook anders geweest.
    En waren we in 1954 samen naar de mulo gegaan.Nu kwamen we in verschillende jaren op de mulo in nieuw nickerie aan,maar slaagden samen in 1961.
    .
    We hebben samen veel ondernomen en werden de beste vrienden.Het volgende voobeeld toont dit
    aan .Door mijn toedoen werd Hari door de politie opgebracht.Er kwam een voorstel van de kant van de aangever,degene die aangeklaagd had :als Hari mijn vriendschap zou opzeggen,dan mocht hij direct naar huis.De aanklacht zou worden ingetrokken.
    Toen zei Hari “:Al sluiten jullie mij op,toch ga ik dat niet doen.”

    • Wat een warrig verhaal van de heer Ramcharan. Hari wordt opgebracht “door mijn toedoen”. Waarvoor dan? Wat had Hari gedaan? Vervolgens is er een “aangever”. Is dat dan niet de heer Ramcharan die door zijn toedoen Hari door de politie had laten oppakken? Wie was die aangever dan? En dan wordt het helemaal vreemd als die aanklager (die toch blij had moeten zijn dat Hari dankzij Ramcharan gearresteerd was) zegt dat Hari de vriendschap met Ramcharan moet opzeggen, terwijl diezelfde Ramcharan hem juist bij de politie had gebracht, dus blijkbaar aan de kant van de aanklager stond. Geen touw aan vast te knopen.

  • Beste Bris,
    Je hebt met veel energie en zoekwerk thans een mooi stuk geschreven over Hari Rambaran.
    Ik heb meerdere stukken van hem gelezen maar Bris is in mijn ogen een genie wat betreft het schrijven van stukken, ook in boekvorm.
    Harie Rambaran heeft ontzettend veel meegemaakt in Suriname. In Nederland heeft hij met zijn Samaji achtergrond veel vrienden gemaakt
    Ik hoop dat je nog lang in ons midden blijft, dan kunnen we lang genieten van je werk.
    Met namaste
    Chander Santokhi

  • Werkgroep Caraische Letteren.

    Kunnen jullie zich indenken hoe het leven in Nickerie in de jaren 1941-1955 was
    Dan weet je ook hoeveel macht de politie en hooggeplaatse (invloedrijke personen) toen hadden.
    Je kon zomaar( zonder reden) worden opgebracht,alleen maar hun macht te tonen..
    Je wilt weten waarom Hari was opgebracht.Nou,alleen maar voor het feit dat hij was gegaan,
    waar ik niet mocht gaan.Hij was daar namens mij.De aangever was een van de machthebbers.

    Probeer achter te komen naar het doen en laten van de politeiagent ” BAKBOORD” in de
    Corantijnpoler in de vijftiger jaren .Ik denk dat ik hiermee je vragen heb beantwoord..

  • Zeer waardige heer Mahabier,

    Buitengewoon gewaagd van u, om zich te verdiepen in het leven van wijlen de heer
    Haridath Rambaran. Persoonlijk heb ik hem niet gekend, aangezien ik wat jonger ben.
    Ook ik heb ervaren en ondervonden, dat het niet discutabel was om de Pandiets te
    confronteren met hetgeen zij aan het volk verkondigden. Ik ben daarmee al jaren gestaakt.
    Het werd mij met de jaren bij het ouder worden duidelijk, dat zij als imitators te werk gaan.
    De Vedische leer, wordt door middel van religieuze boeken het volk wat wijsgemaakt.
    Een eigen inbreng of gedachtegoed, ontbrak dikwijls in hun onderbouwing.
    Ik verwacht, binnen afzienbare tijd het vervolg van uw baanbrekend onderzoek en werk.
    Met dank voor uw voortreffelijke bijdrage, Soerin Marhé.

  • Ik vind heel bijzonder om te lezen over mijn broer en zijn leven. Wij schelen 19 jaar van elkaar. Hari was niet iemand die verhalen vertelde over wat hij allemaal gedaan had. Voor mij als zijn zusje vind ik een verrijking om zijn levensverhaal te mogen lezen. Mijn dank dat u dit doet! Ik kijk ernaar uit om meer. Djiewanlata Rambaran.

10 Trackbacks/Pings

Your response at Werkgroep Caraïbische Letteren

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter