blog | werkgroep caraïbische letteren

Haridat Rambarans parivartan: zijn ontwikkeling van árya samáji hindoe naar atheïst (deel 2)

door Brispath Mahabier

Hari Rambaran in Paramaribo: kweekschoolstudent en de eerste fietstocht naar Nickerie in 1962

8.1 Hari als kweekschoolstudent al een kleine cultuurdrager

De Surinaamse Kweekschool (SKS, opgericht in 1949, thans Surinaams Pedagogisch Instituut (SPI) geheten) in Paramaribo was een driejarige dagopleiding voor onderwijzers, vnl. voor het gewoon lager onderwijs (glo). Hari Rambaran studeerde aan deze onderwijsinstelling van 1961-1964.

Jhandi (rituele vlaggetjes) bij een hindoe tempel in Nickerie. Foto © Michiel van Kempen

In 1961 hebben – waarschijnlijk voor het eerst – ongeveer vijfentwintig mulo-gediplomeerden uit Nickerie, overwegend jongens, zich op de SKS ingeschreven. Tot de meisjes behoorden o.a. Lila Badal, Hemwatie Punwasi en Wilhelmina Basropansing. Op de kweekschool had Hari het erg naar zijn zin. Hij was vooral geïnteresseerd in de vakken Nederlandse taal, opvoedkunde, wis- en natuurkunde. Natuurkunde was zijn lievelingsvak. Met enkele docenten, ook witte Nederlandse, had hij een goede band. Zo was Hari af en toe als duopassagier op de motorfiets van Den Toom, een forsgebouwde pedagogiekdocent, te zien. Deze docent en zijn student Hari zijn samen op de motorfiets naar Nickerie geweest. Tijdens dit bezoek aan het rijstdistrict was Hari de gids. Een aantal Hindoestaans-Nickeriaanse kweekschoolstudenten beschouwde Hari als hun informele leider.

Haridat verbleef samen met onder andere de studenten Roep Ramcharan (zijn boezemvriend uit de Corantijnpolder in Nickerie), Parasargir Ishwardat, Partap Hanoeman, Budhram Seetal, Ramdat Doebar, Bhan Oedayrajsingh Varma, Ruud Chander, Sieuw Jagessar (uit Saramacca), Nanda Moenesar (uit Kroonenburg/Karambhóg), allen studenten van de SKS, in het Mahatma Gandhi Internaat van de Arya Pratinidhi Sabha aan de Gravenstraat in Paramaribo. Dit internaat annex een weeshuis stond onder leiding van de V.H.P-politicus J.S. Mungra. Hier verbleven alleen jongens. Enkele meisjesstudenten uit Nickerie, o.a. Lila Badal, verbleven in een christelijk internaat. Een groot deel van de studenten van het Mahatma Gandhi internaat had een árya samáji-achtergrond. Deze instelling is decennia geleden opgeheven en verworden tot een ruïne. De kavel met gebouwen viel in de schoot van het hoofdbestuur van de internationale áryá samáji-organisatie in New Delhi.

Met het voedingsbeleid van dit internaat was Hari het soms niet eens. Hij trad soms als woordvoerder op. Eens ontstond er zelfs een conflict met de leiding over een privé laken. Hari was toen al iemand die niet weg wilde kijken. Roep Ramcharan, zijn buurtgenoot uit de Corantijnpolder, was hier in 1963 en 1964 zijn kamergenoot, terwijl P. Ishwardat dat in 1962 was. Roep verbleef eerst bij zijn nicht Thea, later bij Jaipersad Sukhraj, een ex-districtsgenoot en kweekschoolstudent, met een eigen woonruimte. Haridat haalde Roep over om te verhuizen naar het internaat, waar hij meer vrijheid zou hebben. Een zeer attractief perspectief voor een jongeman.

Hari Rambaran als jonge
onderwijzer (1964?)
Foto: Familiearchief Radha Rambaran

In zijn kweekschooljaren ontwaakte de belangstelling van Haridat voor bepaalde delen van de Surinaams-Hindoestaanse cultuur, m.n. voor Divali, Holi, herdenking van de Hindoestaanse immigratie op 5 juni, hindoehuwelijk en toneel. Ook realiseerden hij en zijn vrienden zich, dat je liever georganiseerd actie kon voeren dan individueel. Op initiatief van de kweekschoolstudent Boedhram Seetal werd de studentenvereniging Summat (eensgezindheid) opgericht, waarvan de meeste leden in het Mahatma Gandhi Internaat woonden en op de SKS zaten. Er waren ook studenten die op een ulo zaten, de vierderangopleiding of een boekhoudcursus volgden. Hari werd voorzitter van Summat, terwijl Roep Ramcharan, P. Ishwardat en Boedhram Seetal de andere bestuursleden waren.

Misschien hebben de godsdienstlessen van pandit R. Sheoratan ‘iets’ met zijn ontwakende belangstelling te maken. Jammer, dat pandit in zijn wekelijkse les overwegend sprak over de tien grondbeginselen, de hervormingspogingen van Swami Dayanand, enkele Hindigebeden leerde en de teksten ervan probeerde te vertalen. Meer beïnvloeding kwam waarschijnlijk van het vak maatschappijleer, de gesprekken in en buiten het leslokaal met medestudenten en het lezen van krantenartikelen over de standpunten van creoolse culturele nationalisten. Omdat Hari het niveau van de Surinaamse Kweekschool (SKS) goed aankon, had hij voldoende vrije tijd voor deelname aan culturele activiteiten, zowel op zijn school als elders in de stad en motiveerde hij zijn studievrienden om mee te doen. Hari is zijn hele leven een actieve cultuurdrager gebleven; in Nederland alleen op het religieuze vlak: steeds het publiek informerend en pogingen ondernemend om de árya samáj-beweging op een aantal punten te hervormen (zie deel 3 van dit artikel). Dit laatste werd hem door velen, in het bijzonder het merendeel der pandits, niet in dank afgenomen.

8.2  1962: de eerste fietstocht van Paramaribo naar Nieuw-Nickerie

8.2.1 Hari, Roep en Bhán wensen een primeur

In 1962 vatte Hari samen met zijn Nickeriaanse kweekschoolvrienden het stoutmoedige plan op om van Paramaribo naar Nickerie, hun thuisdistrict, te fietsen en daar de grote schoolvakantie – zoals gewoonlijk – door te brengen. Genieten in de avonduren samen met oude kennissen. Misschien ook genieten van de hánsá’s die in deze tijd voor het oprapen lagen. Dit zou de eerste fietstocht vanuit Paramaribo naar de Corantijnpolder in Nickerie zijn. Deze afstand bedraagt ongeveer 235 km. Het bijzondere was niet alleen de primeur van het fietsen van Paramaribo naar Nickerie, maar ook dat een aantal kilometers van de Oostwestverbinding, tussen Burnside en Wageningen, nog in aanleg was. Deze studenten moesten door een onbewoond, moerassig gebied, waar de ‘weg’ alleen opgehoogd, maar nog modderig was en hier en daar onder water stond. Hiervan hadden zij vooraf geen kennis. Hoe lang dit gedeelte was, wisten zij eveneens niet. Hun fietsplanning was uiterst globaal. Zo hadden ze geen kompas en ook geen wegenkaart bij zich. Vooral van het nieuwe weggedeelte tussen Burnside en Wageningen moesten deze moedige fietsers een ontwerpkaart hebben, desnoods een nagetekende. Gelukkig hebben zij dit waagstuk zonder kleerscheuren overleefd en de primeur in de wacht gesleept.

8.2.2 Een jaguar en een keukenmes op weg naar het Coppenamepunt

Jonge onderwijzer Roep Ramcharan (1966)
Foto: Familiearchief van Roep Ramcharan

Volgens afspraak zouden tien tot twaalf studenten meefietsen. Uiteindelijk vertrokken op de laatste schooldag op  19 augustus 1962, op een zaterdagmiddag na op de SKS hun overgangsrapport in ontvangst te hebben genomen, Hari(dat) Rambaran, Roep(narain) Ramcharan en Bhán Oedairaysingh Varma. Zij maakten gebruik van oude, eenvoudige fietsen zonder versnelling. Ze reden via de Kwattaweg en het Garnizoenspad. Met het stoepenveer van Monkshoop staken ze om zes uur de Saramaccarivier over. Nu waren ze in het district Saramacca. In het theater Chandralekha op km 55 in Freyburg keken ze naar een dubbele filmvoorstelling. Zo hoefden ze in Boskamp-Coppenamepunt niet de halve nacht op de eerste veerbootoversteek te wachten. En ze konden voor de prijs van één beide films zien. Ik geef de drie jonge mannen geen ongelijk: ze genoten liever van de romantische Bollywoodscènes, dan uren zitten kijken naar de eentonig golvende bewegingen in de brede monding van de Coppenamerivier, het spiegelende immense oceaanoppervlak in de verte, voortdurend geplaagd door venijnig bijtende muggen net als je in slaap was gevallen, waardoor je nauwelijks kon doorslapen en bovenal de eentonigheid van de geluiden afgewisseld met stilte.

Bhan Oedayrajsingh Varma, SKS-student
Foto:  Parvin Varma

Ongeveer om één uur in de nacht – na de afloop van de tweede speelfilm – werd de fietstocht in de richting van de plaatsen Calcutta, Carl François en Boskamp-Coppenamepunt voortgezet. Voor het begin van de film hadden zij een voorraad báká báná (gebakken rijpe banaan) voor onderweg ingeslagen. Aan de onheilspellende waarschuwingen van enkele nieuwsgierigen over een mogelijke ontmoeting met een gevaarlijke jaguar (bágh), die voorbij Carl François enkele keren midden op weg gesignaleerd zou zijn, werd door de drie moedige, onbewapende fietsers geen waarde gehecht. In hun bagage hadden ze wel een scherp keukenmes, vertelde Hari op een serieuze toon de omstanders. Toch kwamen ze in Boskamp te vroeg aan. Ze moesten daar enkele uren wachten op de eerstvolgende veerbootverbinding. Tijd om te piekeren hadden ze niet. Wandelen in de buurt kon evenmin, want het was nog nacht. Van vermoeidheid vielen de drie jonge mannen – ondanks de muskieten – op twee houten banken van kraampjes in slaap. Niet ver van een smeulend vuur, waar vis gerookt werd. Voor zonsopgang werden ze door een matineuze lokale visser gewekt. Die kwam het vuur opstoken en zag de slapers. Na een eenvoudig ontbijt – vermoedelijk van báká báná die ze van een Javaanse vrouw hadden gekocht – was het weer wachten op de veerboot, maar nu was er daglicht.

8.2.3 Hari, Roep en Bhán fietsen door Coronie

De drie vrienden staken met de eerste veerboot de Coppenamerivier over. Aan de overkant van de rivier in Jennie wilden zij in de Chinese winkel frisdrank kopen. Tot hun verbazing zagen zij daar twee van hun studiegenoten staan, die met hun bromfietsen op weg naar Nickerie waren gegaan. Zij vertelden de drie fietsers, dat een aantal kilometers voorbij het plaatsje Burnside er geen weg meer was. Wel een modderige weg in aanleg die praktisch onbegaanbaar was; ook niet met de brommers aan de hand. Zij vertelden, dat zij alleen maar bos en zwampen hadden gezien. Een van de bromfietsers koos eieren voor zijn geld. Hij besloot om naar Paramaribo terug te rijden en dan in de avond met de boot naar Nickerie te reizen. Hij adviseerde zijn fietsende kennissen hetzelfde te doen. Oedit Ramesar, de tweede bromfietser beweerde, dat de opgeworpen aarde die de wegdek in aanleg vormde, wel hard was, maar onder water stond. Hari, Roep en Bhán staken de koppen bij elkaar. Ze aarzelden om door te fietsen. Toen de tweede bromfietser tijdens dit beraad zei met hen mee te willen, werd besloten om de fietstocht voort te zetten. Nu waren ze met hun vieren.

Bootjes in een kanaal in Coronie. Foto © Michiel van Kempen

Na uren fietsen – met enkele tussenstops – door het kokosdistrict Coronie, in de volksmond Kosoe genoemd, kwamen zij in het westelijk gelegen plaatsje Burnside aan. Ook hier werd de avontuurlijke fietsgroep gewaarschuwd voor een moeilijk begaanbaar weggedeelte. Anderen vertelden, dat een deel van de weg nog aangelegd moest worden. Zij gaven het dringende advies om terug te keren en dan met de rivierboot verder te reizen. Hari en Roep hadden al heel veel modderige, moeilijk begaanbare wegen in de westelijke polders meegemaakt. In hun polderbravoure hebben zij kennelijk de voorspelde en beschreven onbegaanbaarheid onderschat. Zij dachten hier hetzelfde als in het polderlandschap van Nickerie aan te treffen en besloten om door te fietsen.

Er was in 1962 nog geen verharde Oostwestverbinding, wel was er een wegtracé ontbost en een deel van de weg was vanuit Wageningen machinaal opgehoogd en geëgaliseerd. Aan beide zijden van de weg had je afvoerkanalen. De aangelegde weg was nog modderig en grote, laag gelegen delen stonden ongeveer 40-50 cm onder water. Het oostelijke deel aan de kant van Coronie was nog maar een provisorische weg, eigenlijk een wegtracé.

8.2.4 Geen weg tussen Burnside en Wageningen

Voorbij Burnside, in een onbewoond en voor hen onbekend moerassig gebied, kregen zij te kampen met ‘onverwachte’ tegenslagen en ontberingen. Van fietsen was er nu geen sprake meer. Het was proberen om met de fiets aan de hand door de modder voort te ploeteren. Bhán, die geen polderjongen was, bleef loyaal. Voor Oedit Ramessar was het erg vermoeiend om met zijn zware brommer duwend op de modderige weg vooruit te komen. Hij besloot om naar Burnside terug te keren, en door te rijden naar Paramaribo. Ook hij zou daarna met de boot naar Nieuw-Nickerie reizen.

 Kaart van de Oostwestverbinding
Bron: Wandkaart van Suriname van H.N. Dahlberg

Na ruim een uur lopen, besloten ook Hari en zijn beide vrienden terug te keren naar de bouwvallige arbeidershut die ze gezien hadden. In dit verlaten bouwvallig arbeiderskamp, waarvan het dak zwaar beschadigd en gedeeltelijk ingestort was, werd er overnacht, na eerst de meegebrachte broodjes met sardines belegd en opgegeten te hebben. Om de beurt werd er door een van de drie de wacht gehouden, terwijl de twee anderen konden slapen. Er moest een vuurtje blijvend branden, de hele nacht door. In allerijl was er droog hout gesprokkeld. Er lag in de hut wat brandbaar hout. Alle drie hadden zich voor alle zekerheid voorzien van een stevige stok om zich noodgedwongen te kunnen verdedigen.

De volgende dag (maandag, de derde dag) werd na het eenvoudige ontbijt de tocht, nu met de fiets aan de hand en op blote voeten, voortgezet. De schoenen hingen aan het stuur, vastgemaakt. De fietstocht was nu noodgedwongen een voettocht geworden. Ze hadden geen wegkaart bij zich (die bestonden toen niet), ook geen tracékaart. De lengte van de weg werd door hen onderschat. Ze dachten na enkele uren lopen de juiste weg kwijt te zijn geraakt. Om zich te kunnen oriënteren, klom Roep, de lichtste van alle drie, op de schouders van Hari, terwijl Bhán Hari stevig vasthield. Roep moest een of twee keren in een boom klimmen om de horizon te onderzoeken. Ze bleven – gelukkig – het wegtracé volgen. Uiteindelijk zag Roep, die weer met uiterste inspanning en met de hulp van Bhán op de schouder van Hari was geklommen, helaas geen graafmachines. Ietsje later moest Roep in een boom klimmen. Nu had hij succes. Roep zag de kranen/armen van twee graafmachines in de verte, boven de boomkruinen bewegen. Dat gaf hen hoop en nu wisten ze, dat ze de juiste ‘weg’ naar huis volgden. Hun geliefde woondistrict lag westelijk achter de graafmachines. Hun optimisme groeide. Hari was zwaarder dan de twee anderen. Hij zakte regelmatig door de blubber van het moeras heen. Soms moest Hari overeind getrokken worden. Hij bezeerde zich ook nog aan een houtsplinter, waardoor hij ruim een uur moeilijk vooruit kon komen.

Roop, de lichtste van de drie, werd vooruit gestuurd. Na uren door de modder voortgezeuld te hebben, kwamen ook Hari en Bhán in de late middag bij de arbeiders met de graafmachines aan. Zij waren met de aanleg van de weg bezig en waren bereid de uitgeputte studenten hulp te bieden. De arbeiders vertelden, dat zij de studenten al in de verte hadden gezien. Zij waren verbaasd en vroegen zich af, wie dat konden zijn, met fietsen bij zich. Alle drie vertelden – elkaar aanvullend – wat hun doel was en wat ze onderweg ervaren hadden. Ze wilden de eersten zijn die met de fiets uit Paramaribo Nickerie zouden bereiken. De drie studenten lieten hun fietsen achter bij de ‘draglines’. Zij gingen met de arbeidersboot mee. Zo konden ze wat uitrusten. De drie fietsen zijn later door enkele arbeiders met de boot opgehaald. In de arbeidershut werd ook voor hen een warme maaltijd klaargemaakt: witte rijst met kwikwi. De studenten mochten bij de arbeiders overnachten, maar ze gingen op dit aanbod niet in. Hun eindbestemming lonkte.

Vissen op de markt in Nieuw-Nickerie. Foto © Michiel van Kempen

8.2.5 In Wageningen: stiekem overnachten in een politierivierboot

De drie vrienden wilden verder. Na het eten werden zij met een motorboot op een bepaalde plek, voorbij ‘de grote bocht’ afgezet. Zij stapten vol goede moed op hun fietsen. Na een tijdje fietsen, moesten ze het weer opgeven. De zware regenbuien hadden de weg onbegaanbaar gemaakt. Ze lieten hun fietsen achter, liepen naar de arbeidersbarakken in de buurt van de ophaalbrug, nog altijd in Wageningen. Daar zagen ze een politieboot afgemeerd. Bhán ontdekte, dat die boot niet op slot zat. Dat was hun geluk. Ze konden de boot gemakkelijk binnenkomen. In de boot brachten ze de nacht veilig door. En nu had Hari aan boord geen last van zeeziekte. Ook de overlast van muskieten was beperkt.

De volgende morgen, dinsdag de 22e augustus, kregen de drie studenten een lift van een van de jeeps van de leidinggevenden van het Oostwestproject in uitvoering. De drie fietsen konden niet mee. Ze werden op hun verzoek bij de politiepost in het (woon)centrum van Wageningen afgezet. Hun bedoeling was om de hulp van de plaatselijke politie in te roepen. Die hulp kregen ze, maar ze moesten eerst hun reisverhaal aan de politiecommandant vertellen. Hari kon goed vertellen; Roep en Bhán mochten hem aanvullen. Zo had de politie een gedetailleerd verslag van de belevenissen van de drie avontuurlijke kweekschoolstudenten. Zij voorzag de fietsers van een warme middagmaaltijd, die in dank werd aanvaard. In een leegstaande woning mochten zij zich opfrissen en uitrusten. Terwijl een politieman hun achtergelaten rijwielen ging ophalen, kregen zij van een andere politieagent een rondleiding door het centrum van het ‘stadje’.

Eigenlijk waren ze al in het district Nickerie, dichtbij hun bestemming. Eerst de Nickerierivier oversteken en dan door de oostelijke polders naar huis fietsen. Roep had weer last van buikpijn. Hari heeft toen zijn buik gemasseerd.

De markt van Nieuw-Nickerie.
Foto © Michiel van Kempen

Ze hadden wel gehoord, dat een van de rivierboten, die naar Nieuw-Nickerie voer, binnen korte tijd zou aanleggen. Kennelijk was dit standpunt van doorfietsen nog niet goed besproken en uitgekristalliseerd. Intussen waren de fietsen en hun bagage met een pick-up truck gebracht. Bhán en Roep dachten, dat ze met hun drieën met de rivierboot, die al in aantocht was, naar Nieuw-Nickerie zouden reizen. Vermoedelijk wilde Hari naar Nieuw–Nickerie fietsen i.p.v. varen. Hierover kon er geen zekerheid verkregen worden. Bhán en Roep namen overhaastig een beslissing. Misschien in lichte paniek, want de rivierboot was al gemeerd. Ze haastten zich naar de steiger en konden met hun fietsen en bagage nog net aan boord met de hulp van twee matrozen. De boot vertrok. Roep en Bhán waren opgelucht. Zij ‘vergaten’ de kapitein te verzoeken om op Hari te wachten. Die was ook niet te zien, vertelde een van hen. Hier kreeg hun eensgezindheid en samenwerking een deukje. Hari heeft hen dit niet kwalijk genomen.

Hari, de groepsleider de facto, kwam door het uitgebreid bedanken en afscheid nemen van de politieagenten, die hen hadden geholpen, en de Javaanse mevrouw die voor hen zo lekker had gekookt, verlaat op de aanlegsteiger aan. De rivierboot voer in de verte weg. Geen nood, zal hij gedacht hebben.

Hari fietste terug naar de ophaalbrug om daar de Nickrierivier over te steken en vervolgens in zijn eentje naar Nieuw-Nickerie te fietsen. Weer had Hari pech: de laatste kleine boot voor de oversteek was al vertrokken. Hari kon vandaag niet naar de overkant van de rivier. De eerstvolgende oversteek zou de volgende morgen zijn. Wat nu? Een vriendelijke Javaan bood Hari hulp aan. Hari mocht in zijn woning overnachten. Eerst genoot hij van een avondmaaltijd: rijst, pittige duivenvlees in masálá en verse kousenband met gedroogde garnalen.

8.2.6 Hari volbracht de fietstocht op woensdag 23 augustus 1962

Op de vierde dag kwamen Roep en Bhán met een van de particuliere rivierboten, die van Paramaribo terugkeerde, in Nieuw-Nickerie laat in de namiddag aan. Ze moesten zich direct bij de districtscommissaris aanmelden om verslag te doen van de gebeurtenissen en vooral om uit te leggen waarom Haridat niet met hen met de rivierboot meegereisd was.

Intussen had de vader van Hari het teleurstellende nieuws van het in Wageningen achterblijven van zijn zoon al gehoord, en dat zijn twee fietskameraden niet wisten waar Hari precies was. Hari’s vader vroeg de districtscommissaris om een zoektocht op touw te zetten, want Roep en Bhán waren al in Nieuw-Nickerie aangekomen; Hari nog niet. Ook Oedairaysingh Varma, een politie-inspecteur die hij kende, werd verzocht om hulp te bieden. Gelukkig kon de politie van Wageningen telefonisch bevestigen, dat Hari veilig bij een Javaanse familie onderdak had gevonden. Roep kon naar huis. Hij heeft bijna een week thuis in de Corantijnpolder ziek (met buikpijn) gelegen. Bhán woonde in Nieuw-Nickerie.

De moeder van Hari, om wie hij veel gaf, had zich erg ongerust gemaakt; evenzo zijn broertjes en zusjes. Zij werden gerust gesteld. Maar deze nacht zal vooral voor de moeder extra lang geduurd hebben. Later zou Hari van een van zijn oudere zusjes vernemen, dat zijn moeder praktisch de hele nacht geen oog had dicht gedaan. Hun vader lag rustig te slapen

Groot-Henarpolder. Foto © Michiel van Kempen

De volgende morgen gingen twee vrienden van zijn vader, elk van hen bezat een auto, op zoek naar Hari. Zij reden in de richting van de Groot-Henarpolder. Ook de politie zou hetzelfde doen. Intussen was Hari vroeg in de morgen met de eerste veerboot de Nickerierivier overgestoken en fietste hij via de polderwegen vrolijk naar huis. Misschien zelfs triomfantelijk en… helemaal niet boos op zijn twee kameraden die het laatste deel van de tocht gevaren hadden. Hij had het liefst samen met Roep en Bhán fietsend in Nieuw-Nickerie willen aankomen. Hari stopte enkele malen om wat eten en drinken te kopen; ook om even uit te rusten. Hier en daar maakte hij en praatje met nieuwsgierige polderbewoners. Niemand wilde geloven, dat deze jonge man van Paramaribo naar Nickerie had gefietst, want men wist dat een deel van de Oostwestverbinding er nog niet was. Eindelijk werd Hari met zijn bemodderde lange broek en schoenen, van oververmoeidheid in slaap gevallen op een houten bank, hoogstwaarschijnlijk voor een winkel, aangetroffen. Hij werd wakker geroepen. Een personenauto stond klaar om hem naar zijn ouderlijke woning te brengen, maar Haridat sloeg dit aanbod vriendelijk af. Misschien juist omdat hij bijna zeker wist, dat zijn vader deze twee mannen, zijn vrienden, op zoektocht had gestuurd. Hari wilde naar huis fietsen om de fietstocht volledig af te maken. Dat deed hij ook.

In de Corantijnpolder werd hij door kennissen enthousiast begroet en bevraagd. Thuis verwelkomden zijn moeder, broertjes, zusjes en schoonzus hem hartelijk. Zijn moeder moest telkens haar tranen van vreugde afvegen. Zijn vader zweeg en zat voor zich uit te staren. Hij had alsof hij geen belangstelling voor de moedige en vermoeiende fietstocht van zijn oudste zoon had. De volgende dagen moest Hari zijn gewaagde belevenissen herhaaldelijk aan belangstellende buurtgenoten en familieleden vertellen. Een heroïeke primeur! Prijsgegeven aan de vergetelheid, het menselijke lot.

8.3 De tweede fietstocht naar Nickerie in 1963

Een jaar later werd door Hari en zijn vrienden een tweede fietstocht naar Nickerie georganiseerd. Intussen was de Oostwestverbinding al  gerealiseerd. Voor de tweede fietstocht was de belangstelling groot. Aan deze tocht namen twaalf, vnl. kweekschoolstudenten, deel. De voorbereiding was goed. Wel waren enkele fietsen erg oud. De groep vertrok om drie uur in de nacht van het Mahatma Gandhi Internaat in Paramaribo. Elke deelnemer had voldoende broodjes en frisdrank bij zich. De bedoeling was om in één dag de bestemming te bereiken. Helaas, werd dit tijdsdoel niet gehaald. Deze fietstocht verliep zonder noemenswaardige problemen. Er is wel veel tijd verloren gegaan door lekke banden, andere mankementen en reparaties onderweg. Op de tweede dag – in de vroege middag – was iedereen veilig thuis in Nickerie. De twaalf studenten keerden tegen het einde van de grote vakantie met Perica, de lijnboot van de Surinaamse Maatschappij voor Scheepvaart (SMS), terug naar Paramaribo.

* Met dank aan de informanten Roep(narain) Ramcharan, Parasargir Ishwardat, Brahmdat Rambaran, Swami Ramsaran, Bies Sukul, Ram Soekhlal en Radha Rambaran.

Klik hier voor deel 1.

5 comments to “Haridat Rambarans parivartan: zijn ontwikkeling van árya samáji hindoe naar atheïst (deel 2)”

  • Heel goed en duidelijk , ik heb gelezen net dat ik samen met hun was zo boeiend was de fiets tocht bedank en wacht tot de 3e deel .
    B.Rambaran

  • Geachte redactie van Caraibische UIzicht,

    Onze belevenissen van 1962 zijn door Bris Mahabier goed vetreld. Hiervoor mijn dank.
    Ook dank ik Prof.Van Kempen die dit soort artikelen op zijn website wil plaatsen.
    Ik wil een kleine correctie plegen. In de tekst staat er.”Het was proberen om met de fiets
    aan de hand door de modder voort te ploeteren.”Dit klopt gedeeltelijk.
    Er was meer aan de hand. Voor een deel moesten we door een moeras,waar er geen weg was.
    Wij moesten onze fietsen op onze schouders dragen.Bij elkaar moesten we dit enkele kilometers doen.

  • Bris heeft kosten noch moeite gespaard om informatie te verzamelen voor het schrijven van de eerste gedenkwaardige fietstocht van Paramaribo naar Nickerie. Uit dit reisverslag komt duidelijk naar voren dat deze fietstocht een heldhaftige fietstocht was. Chapeau voor Hari en zijn fietsmaten. De wilskracht en het doorzettingsvermogen van de deelnemers aan deze gedenkwaardige fietstocht is voelbaar tijdens het lezen van de heldere beschrijving van Bris.
    Ook chapeau voor Bris is hier zeer zeker op zijn plaats.

  • Zeker chapeau voor de fietsende heren. IK kan mij nog heel goed heugen toen mijn broer thuis kwam. Gehavend en een glimlach naar ons. Hij heeft wel een schouderband moeten dragen voor een wijl. Mijn dank aan jullie. Op deze wijze leer ik mijn broer werderom kennen en waarderen. KIjk rijkhalzend uit naar deel drie.

  • Heer Mahabier,

    Met heel veel enthousiasme heb ik uw omschreven fietstocht naar Nickerie
    gelezen van de Kweekschoolstudenten van uit Paramaribo. Voor die periode,
    was het een omvangrijke dappere onderneming. Pakweg 45 jaar geleden, heb
    ik dat traject met de bus en halverwege met kleine bootjes ook meegemaakt.
    Oh wat was dat zo vermoeiend en niet te vergeten bijzonder avontuurlijk geweest.
    U heeft het zeer gedetailleerd verwoord met de nodige zorg.
    Ik had de indruk bij het lezen, als of u in gedachten de tocht ook had beleefd.
    In afwachting, van het vervolg en met dank voor uw verdienste, de heer Soerin Marhé.

9 Trackbacks/Pings

Your response at S. Marhe

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter