Gloria Wekker en Kees Snoek over Eddy du Perron
Jasmijn en maanlicht
Naar een nieuwe kunst van het samenleven
door Gloria Wekker
Wat levert een kritische herlezing van Edgar du Perrons roman Het land van herkomst op als het gaat over gender, ras/etniciteit, klasse en seksualiteit? En wat kunnen we daarvan leren om dat land te bereiken waarin we willen wonen?

Prof. dr Gloria Wekker. Foto © Michiel van Kempen
Bijna 75 jaar na de onafhankelijkheid van Indonesië is het stof in Nederland nog niet neergedaald op het debat over het Nederlandse kolonialisme. Sterker nog, dat debat staat in de kinderschoenen. Het verlies van dat koloniale bezit en het gelukzalige bestaan van een kleine, geprivilegieerde witte maar ook Indo bovenklasse, is veel Nederlanders niet in de kouwe kleren gaan zitten. Heimwee en verlangen naar tempo doeloe, die goede oude tijd in Ons Indië, de periode van het midden van de negentiende eeuw tot de Tweede Wereldoorlog, voeren nog steeds de boventoon in het koor dat de geschiedenis bezingt.
Lees hier de verkorte versie van de E. du Perronlezing die Gloria Wekker op 16 april in Tilburg uitsprak, in De Groene Amsterdammer, 22 mei 2019 – verschenen in nr. 21

Prof. dr Kees Snoek. Foto © Michiel van Kempen
Reactie van Kees Snoek
In haar artikel ‘Jasmijn en maanlicht’ (in De Groene van 23 mei) beproeft Gloria Wekker een kritische herlezing van Het land van herkomst, waarbij zij focust op gender, ras/etniciteit, klasse en seksualiteit. In 1991 leverde Mieke Bal al een feministische deconstructie van de roman. Anders dan Bal vindt Wekker Het land van herkomst een mooi boek. Zij prijst Du Perrons empathie en kritische zelfinzicht, en citeert de zinsnede waarin hij schrijft dat ‘de Javanen volkomen gelijk hebben (…) Ik weet alleen zeker dat wanneer ik ooit in hun land terugkom, ik anders, met oneindig meer sympathie en aandacht, tegenover hen zal staan dan ik vroeger deed.’ Deze cruciale zin komt op conto van de gerijpte, reflecterende Arthur Ducroo, Du Perrons alter ego in de roman. Daarnaast geeft de vertellende Ducroo de toenmalige verhoudingen in Indië realistisch weer. Wekker doet alsof zij allerlei onbewuste patronen in de roman heeft ontdekt die moeten bewijzen dat Du Perron ‘ten diepste gevangen (blijft) in een koloniaal en seksistisch wereldbeeld. Hij maakt inzichtelijk dat het basiselement van kolonisering en de Indische samenleving de “kennis” is dat wij, witten, niet hetzelfde zijn of moeten worden als zij, dat wil zeggen niet verindischen.’ Die vrees voor verindisching komt echter van de ouders van Ducroo, en Du Perron heeft deze aspecten, die hij zelf achter zich had gelaten, bewust in zijn roman aangebracht.
Dat Ducroo ‘met afschuw’ de professor met zijn Edammer kaas en ontbloot bovenlichaam beschrijft is pertinent onjuist. Wekker heeft verkeerd (want verbeten) gelezen: Ducroo geeft de ontstelde reactie weer van een lid van de Raad van Indië. Dit verhaal had hij gehoord van Ströbl (alias de oudheidkundige J. Knebel) en hij maakt zich juist vrolijk over die geschrokken autoriteit. Ströbl wordt beschreven als een man die lak heeft aan ambtenaren en gewichtigdoenerij, en Ducroo geniet daarvan.
Verder speculeert Gloria Wekker dat Du Perrons dood mede werd veroorzaakt door heimwee naar zijn geboorteland. Maar hij was in augustus 1939 juist uit Indië ‘opgesjeesd’, omdat hij er wegens het koloniale racisme en de halsstarrige houding van het gouvernement tegenover het Indonesische nationalisme niet meer wilde wonen. Hij uitte zijn afkeer van dit Indië in een open brief aan de door het gouvernement verbannen nationalist Sjahrir.
KEES SNOEK, Parijs
Uit De Groene, 5 juni 2019, nr. 23