Ghanese kastelen (7)
door Gerard Boon
Leven op het fort
De forten werden gerund als schepen. Als er een schip op zee passeerde dan vuurde men saluutschoten af. De dagindeling werd door belsignalen geregeld. Het bestuur was in handen van een directeur-generaal. Die werd geholpen door een eerste handelaar, een werkopzichter, een dominee, een dokter en een schoolmeester. Afrikaanse knechten die op het fort werkten woonden in huizen in de buurt en kwamen overdag naar hun werk. Ze werkten in de huishouding, laadden en losten de schepen, waren kanovaarder, tolk of vakman.
Buiten het kasteel Elmina was een tuin waar sinaasappelen, citroenen, kokosnoten, palmbomen, kruiden, erwten en wortelen werden gekweekt. Er was ook vee. Op de binnenplaats van kasteel Elmina kweekte men zelfs civetkatten. Van de geurige afscheiding van de katten maakte men parfum. Dat was geen overbodige luxe want men waste zich niet zo vaak.
Goudkust, of Ghana, was in die tijd geen kolonie. De Europeanen waren alleen de baas op hun fort. Ze betaalden huur voor het gebruik van de grond waar het fort op stond en bemoeiden zich niet met het plaatselijk bestuur. Toch zijn er in de loop van de geschiedenis ook vaak problemen met de lokale bevolking geweest zodat de forten ook aan de landzijde versterkt en bewapend werden.
De Europese bewoners van de forten stonden slecht bekend. Bezoekers uit die tijd noemden ze kortzichtig, onverschillig, verkwistend en verslaafd aan drank. In Nederland bestond destijds de uitdrukking dat ten zuiden van de Evenaar de tien geboden niet meer bestonden. Geen wonder dat er bij opgravingen altijd zoveel drankflessen gevonden worden.
De Europeanen op de forten leefden niet lang; de meesten stierven binnen vijf jaar. De redenen daarvoor liggen voor de hand. Een vochtig klimaat, slecht dieet, overmatig alcoholgebruik en allerlei tropische ziektes zoals malaria, gele koorts, slaapziekte, buikloop en pokken. Tegen deze ziektes bestonden in die tijd nog geen geneesmiddelen.
Betrekkingen tussen de fortbewoners en Afrikaanse vrouwen kwamen veel voor. Een bezoeker meldde dat het grootste deel van de verdienste van de kasteelheren naar de plaatselijke vriendinnen ging. Uit deze relaties kwamen kinderen van gemengde afkomst voort, de zogenaamde mulatten. Deze kinderen gingen naar school. Zo was er een begin van missie en onderwijs. Sommige van de kinderen brachten het tot grote rijkdom en invloed.