blog | werkgroep caraïbische letteren

“Gewoon beginnen” – Interview met Ellen Neslo, projectmanager en promovendus

door Ellen Neslo en Christine Geense

 

Ellen Neslo promoveert a.s. vrijdag op een historisch onderwerp: de vrije niet-blanke bevolking van Paramaribo. Een interview uit Pandora.

In 2012 startte je met je promotieonderzoek naar de elitevorming van de vrije niet-blanke bevolking van Paramaribo tussen 1800 en het einde van de slavernij in 1863. Waarom koos je voor dit onderwerp?
Ongeveer vijftien jaar geleden stuitte ik in het Nationaal Archief in Den Haag op allerlei archieven waarvan ik het bestaan nooit vermoed had. Ik was daar om meer te weten te komen over mijn familie en achtergrond, maar die documenten waren wegens beschadigingen door vocht en papiervraat een tijdlang niet voorhanden. Toen ze vijf jaar geleden weer beschikbaar kwamen en ik opnieuw in het Nationaal Archief was, zag ik voor het eerst de zogenoemde Wijkregisters.

 

ellen-neslo

Dat zijn registers waarin tussen 1828 en 1845 per jaar en per huis, de gegevens van de hoofdbewoner zijn opgetekend: woonadres, beroep, religie, leeftijd, partner, kinderen, maar ook de hoeveelheid aanwezige slaven. Ik wist meteen dat ik er iets mee moest doen. Het mocht niet onbekend in een archief blijven liggen.
Wat maakte dat je in 2012, op de leeftijd van 53 jaar, besloot om te gaan promoveren naast een drukke baan als bestuurssecretaris?
Ik heb altijd al promotieonderzoek willen doen, maar kon nooit een afgebakend onderwerp vinden dat mij voldoende intrigeerde. Wel stond voor mij vast dat het iets met slavernij of de Tweede Wereldoorlog te maken moest hebben. Beide onderwerpen tonen het handelen van mensen in extreme situaties. Vanuit de huidige tijd denken we vaak zwart-wit over deze periodes, waar de werkelijkheid echter genuanceerder was. Deze nuances boeien mij. Mijn onderzoeksonderwerp fascineert me in het bijzonder omdat er zo weinig bekend is over vrije niet-blanken en al helemaal over een elite. Opvallend was, dat de leden van deze groep in een gesegregeerde samenleving erg actief waren, bijvoorbeeld op charitatief gebied. Er bestaan veel stereotiepe ideeën over de slavernij. Mijn onderzoek moet een genuanceerdere kijk op dit onderwerp in de geschiedenis brengen.
Promoveren is voor mij niet een op zichzelf staand doel. Ik houd ervan mij met veel verschillende dingen bezig te houden en ik vind het extra leuk om mij verregaand in sommige onderwerpen te verdiepen. Aan de andere kant vind ik het ook belangrijk dat anderen op alle mogelijke manieren mogen profiteren van mijn kennis. Op die manier wil ik iets teruggeven aan de samenleving.
Bij de start van je onderzoek werkte je (meer dan) fulltime als bestuurssecretaris college van Bestuur en raad van toezicht. sinds 2014 ben je projectmanager International service desk (1 fte). Heb je ergens compromissen moeten sluiten om de combinatie werk, studie en privéleven in balans te kunnen houden?
Weinig. Ik ben ervan overtuigd dat plezier in je studie het plezier in je werk kan versterken en vice versa. Het is fijn om je ’s avonds, na het werk, aan iets totaal anders te wijden. Mensen gaan sporten, spelen een muziekinstrument… Vooropgesteld natuurlijk dat het onderwerp je boeit, stelt een studie of onderzoek je ook in staat om je aandacht volledig ergens anders op te richten. Ik besteed elke dag kortere of langere tijd aan mijn onderzoek en ik zie het langzaam maar zeker vorderen. Dat stimuleert mij en geeft goede energie die ik meeneem naar mijn werk, waar de daar behaalde resultaten weer zorgen voor het goede gevoel waarmee ik aan mijn onderzoek begin.

Mijn valkuil is dat ik te veel op een dag wil. Het is me echt tegengevallen hoeveel tijd er in één etmaal zit. Ik wil zowel mijn werk goed doen als mijn onderzoek en ik stop niet zolang het die kwaliteit niet heeft. Hierdoor maak ik lange dagen. Op tijd rust nemen is belangrijk, maar daar ben ik niet zo goed in. Ik heb keuzes moeten maken en daarbij is vooral mijn sociale leven op een laag pitje komen te staan. Ik ben gelukkig gezegend met een man en één uitwonende zoon die, net als ik, enorm in hun interesses op kunnen gaan. Zij begrijpen mijn ambities.

Wat is je advies aan lezers die eenzelfde ambitie als jij koesteren?
Gewoon beginnen. Vrouwen hebben nogal de neiging om te wachten op een gunstig, of gunstiger moment, maar dat komt niet. Door gewoon te beginnen ga je vanzelf prioriteiten stellen en worden drempels, alles wat eerst onmogelijk leek, geslecht. Je mag van je partner en kind of kinderen vragen dat ze rekening met je ambities houden. Denk goed na over je persoonlijke ambities en drijfveren, maar breng ze daarna ook in praktijk.

Mr. Ellen Neslo is sinds 1999 werkzaam bij de Universiteit Utrecht. Haar promotieonderzoek werd begeleid door em. prof. dr. Dirk Kruijt en dr. Wim Hoogbergen. De verdediging van haar proefschrift aan de UU vindt a.s. vrijdag, 25 november 2016 plaats.

 

halberstadt

Illustratie uit A. Halberstadt

***
Mijn onderzoek gaat over de vrije niet- blanke elite in de negentiende-eeuwse slavenmaatschappij van Paramaribo (Suriname). Gedurende de gehele periode van de slavernij (ongeveer tussen 1650 – 1863) was het mogelijk om een slaaf vrij te maken. Een slaveneigenaar kon zijn slaaf de vrijheid schenken uit waardering voor zijn of haar goede zorgen. Vrouwen en kinderen hadden de meeste kans om vrijgemaakt te worden, met name kinderen die voort- kwamen uit de relaties tussen slavinnen en blanke mannen.

In de negentiende eeuw zie je dat vooral familieleden elkaar vrijkopen en dat slaven zichzelf vrijkopen. Daarvoor moest een slaaf hard werken, sparen en een welwillende eigenaar hebben. Slaven werkten in een stad op vele manieren: als sjouwer, timmerman, wasvrouw, naaister, delver, metselaar. Het geld dat ze verdienden moesten ze afdragen aan hun eigenaar. Dit was meestal een vast bedrag en als ze meer hadden verdiend, mochten ze het meerdere houden.

Een slaaf was dus soms in staat om te spa- ren, maar de vrijlating ging gepaard met astronomische bedragen en het vrijlatingsproces was administratief ingewikkeld en langdurig. Als iemand een slaaf wilde vrijkopen, moest hij de slaaf eerst van diens meester kopen. Dat ging meestal om een bedrag tussen de 1000 en 2000 gulden. De slaaf was dan nog niet vrij, want daarop volgde een officieel verzoek aan de overheid om de vrijheid. Dit kostte ook geld en was afhankelijk van de leeftijd en het geslacht. Begin negentiende eeuw moest aan de overheid voor vrouwen en kinderen onder de veertien jaar 300 gulden en voor volwassen mannen 500 gulden worden betaald.

Alles bij elkaar koste een vrijgemaakte slaaf rond de 1.500 gulden. Dit bedrag komt overeen met ongeveer 10.500 euro nu. Slaven die in de gelegenheid waren om geld opzij te leggen, spaarden soms wel meer dan tien jaar voor hun vrijheid. Regelmatig kwam het voor dat een slaveneigenaar in zijn testament bepaalde dat een slaaf ten koste van zijn erfenis vrijgemaakt moest worden. Merendeels betrof dit zijn kinderen of de moeder van de kinderen.

De vrijgemaakte slaven vormden binnen de samenleving een aparte groep, de vrije niet-blanken. En langzaam vormde zich ook een elite binnen deze groep. Soms waren deze vrije niet-blanken ambachtslieden, zoals timmerman of vroedvrouw. Maar er waren ook hoger opgeleiden en zelfs universitair geschoolden. Opvallend was dat een goede opleiding heel belangrijk werd gevonden. Enkele mensen uit mijn onderzoeksgroep hebben in Utrecht gestudeerd en zijn hier ook gepromoveerd. Cornelis Vlier, Hendrik Focke en Johannes Palthe Wesenhagen bijvoorbeeld promoveerden allen in de Rechtsgeleerdheid, respectieve- lijk in 1820, 1827 en 1833. Componist Nicodemus Helstone studeerde cum laude af aan het conservatorium van Leipzig.

Vele andere vrije niet-blanken bezaten plantages, meerdere huizen en soms ook slaven. Het is een groep die tot op heden onzichtbaar is gebleven. In de negentiende-eeuwse literatuur was nauwelijks aandacht voor deze groep en als het over hen ging, was dat altijd in stereotypische bewoordingen en vooroordelen. Ze waren lui, ijdel, “tussenwezens” en niet in staat om voor zichzelf te zorgen. Ook werden ze gewantrouwd en was de overheid gedurende de gehele slavernijperiode bang dat de vrije niet-blanken (en ook de slaven) in opstand zouden komen. Ondanks de context waarbinnen deze groep leefde, kon zij zich ontwikkelen. Mijn onderzoeksgegevens haal ik uit meerdere archieven, met name wijkregisters, testamenten, geboorteregisters en almanakken. Deze archieven zijn te vinden in het Nationaal Archief in Den Haag.

[uit Pandora, december 2015]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter