blog | werkgroep caraïbische letteren

Getuigenissen uit onrustige tijden

door Jean Jacques Vrij    

In zeven artikelen wordt in Curaçao in the age of revolutions,1795-1800 (onder redactie van Wim Klooster en Gert Oostindie) aandacht besteed aan de maatschappelijke en politieke onrust tijdens vijf turbulente jaren op Curaçao.

Het begon in 1795 met de grote revolte onder leiding van Tula (waarbij 2000 van de 12.000 slaven op het eiland in opstand kwamen), een jaar later gevolgd door heftige partijstrijd binnen de blanke groep en een opeenvolging van drie gouverneurs in vier maanden tijd. In 1799 was sprake van een samenzwering met als doel het gouvernement omver te werpen en het eiland vervolgens te gebruiken als uitvalsbasis voor een bredere Caraïbische revolutie. Drie Franse agenten die als het brein van dit plan werden geïdentificeerd, werden uitgewezen. In 1800 tenslotte vielen troepen vanuit het Franse eiland Guadeloupe Curaçao binnen waarbij opnieuw een groot deel van de slavenbevolking de ketenen afwierp. Vervolgens namen de Engelsen het heft in handen. Net als Suriname een jaar tevoren maakten zij het eiland zonder veel weerstand te ontmoeten tot protectoraatsgebied.   De bundel is het eindproduct van een seminar in het kader van een universitair onderzoeksprogramma met als thema de uitwisseling van goederen, mensen en ideeën binnen de ‘Atlantische wereld’ in de lange achttiende eeuw. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het accent ligt op de invloed die externe factoren op de gebeurtenissen uitoefenden: in dit geval met name de Franse revolutie en de veranderingen die zich in het kielzog daarvan in het moederland, zowel als het naburige Saint-Domingue (na 1804 Haïti) voltrokken. Deze ‘Atlantic approach’, met haar focus op de invloed van mensen, nieuws en ideeën van buiten, is trendy zoals David Geggus (p.28) erkent. Maar in dit specifieke geval ook wel voor de hand liggend. Uit de artikelen in de bundel komt duidelijk naar voren dat de Curaçaose samenleving bijzonder vatbaar was voor externe invloeden: het eiland was een knooppunt gelegen midden in het Caraïbische bekken, vrijhaven sinds 1675 en met een bevolking waarvan een groot gedeelte – slaven en vrijen – werkzaam was in de regionale handel en daardoor geregeld buitengaats verbleef. Curaçao vormt zo een scherp contrast met bijvoorbeeld Suriname dat in dezelfde periode veel minder onrust kende.    

Interne factoren die op de gebeurtenissen van invloed waren, blijven niet volledig buiten beeld. Gert Oostindie behandelt in zijn inleidende bijdrage kort de maatschappelijke structuur op het eiland en situeert de periode in de loop van de Curaçaose geschiedenis. Karwan Fatah-Black typeert de gebeurtenissen in 1796 zelfs als ‘very much a local affair’ (p. 124). Het handelen van de partij van Johann Rudolf Lauffer die het pleit uiteindelijk winnen zou, verklaart hij bovendien primair uit de bezorgdheid binnen de Curaçaose middenklasse over een dreigend verlies van de positie van regionaal en Atlantisch handelscentrum. Maar de aandacht voor de externe context blijft in het boek dominant en dat betekent dat er toch iets moet sneuvelen. Zo is er in de bundel weinig tot geen expliciete aandacht voor de staatsinrichting van Curaçao vóór en na 1795. Terwijl het toch voorstelbaar lijkt dat het feit dat vrije ingezetenen – anders dan in Suriname – niet middels verkozen vertegenwoordigers in de Raad vertegenwoordigd waren een belangrijke bron van gisting vormde. Ook bij de behandeling van slavenopstanden bekruipt me het knagende gevoel dat door het focussen op invloeden van buiten iets essentieels – het inherente spanningsveld binnen slavernij-systemen – uit het zicht verdwijnt.  

Het slavenverzet komt aan de orde in twee artikelen, van respectievelijk David Geggus en Wim Klooster. Zij behandelen de gebeurtenissen op Curaçao overigens slechts terloops of in het geheel niet. Met name de slavenopstand van 1795 komt er vergeleken bij de andere Curaçaose troebelen in deze bundel eigenlijk dan ook maar bekaaid af; hij komt nog het meest uit de verf in de inleidende bijdrage van Oostindie. Geggus weegt de invloed van de Amerikaanse en Franse revoluties, de ontwikkelingen in Saint-Domingue/Haïti en de opkomende abolitionistische beweging in Europa op 180 opstanden in de Amerika’s in de periode 1776-1848. De opstanden op Curaçao in 1795 en 1800 komen een enkele maal ter sprake: als voorbeelden van revoltes waarin het voorbeeld van Saint-Domingue en de expansie van revolutionair Frankrijk de opstandelingen motiveerden. Tula zou immers hebben geredeneerd dat aangezien Frankrijk in 1794 de slavernij had afgeschaft en begin 1795 de Republiek op de knieën had gedwongen, de geschiedenis op Curaçao nog slechts een klein duwtje nodig had om ook daar een eind te maken aan de slavernij (dit is door Oostindie uitvoeriger beschreven dan door Geggus). Dit thema van de ‘revolution of rising expectations’ is ook door Klooster aangevat – zij het niet toegepast op Curaçao – in zijn bespreking van het effect van geruchten dat de (Spaanse of Engelse) koning de slavernij had afgeschaft maar lokale autoriteiten het decreet verzwegen. Deze geruchten gaven een zelfde prikkel aan slavenverzet.  

Curaçao komt in Kloosters artikel ter sprake in een korte bespreking van de opstand in het Venezolaanse Coro in 1795 en de rol hierin van aldaar reeds lang gevestigde personen van Curaçaose origine. Hier gaat het dus over de invloed van Curaçaoënaars op een revolte elders, niet andersom. De opstand in Coro vond plaats drie maanden voordat Tula en de zijnen op Curaçao in verzet kwamen. Dit spreekt natuurlijk tot de verbeelding. Linda Rupert en Ramón Aizpurua schrijven ook kort over deze opstand en over de mogelijkheid van een connectie tussen beide revoltes. De interpretaties verschillen en dat maakt het er voor de doorsnee lezer niet helderder op. Volgens Aizpurua (p. 101) werden de Curaçaoënaars door de Venezolaanse autoriteiten tenslotte van alle blaam gezuiverd.   In de bijdragen van Rupert en Aizpurua is het perspectief geheel verschoven naar de betrekkingen tussen Curaçao en de nabije Venezolaanse kust, Tierra Firme. De relaties waren bijzonder intensief. Rupert schetst in één van de meest leesbare en lezenswaardige bijdragen uit de bundel de wording van die betrekkingen, waarin Curaçao binnen de invloedssfeer van de Venezolaanse kerk terecht kwam en beide gebieden door (smokkel-) handel met elkaar verknoopt raakten. Bovendien ontstond in Tierra Firme een substantiële Afro-Curaçaose gemeenschap. Dat was vooral het gevolg van het feit dat gedurende een groot deel van de achttiende eeuw (tot 1791) slaven die van Curaçao naar het vasteland vluchtten aldaar als vrije burgers werden erkend, mits zij hiertoe tijdig een formeel verzoek indienden en aan konden tonen dat zij rooms-katholiek waren. Ruperts conclusie echter lijkt me weer niet zo sterk. Zij betoogt daarin dat, hoewel er geen bewijs is voor een verband laat staan coördinatie tussen de opstanden in beide gebieden in 1795, de door haar beschreven ‘extensive, overlapping, inter-colonial networks’ als plaatsvervangend bewijs kunnen dienen voor een verband ‘at a much deeper level’ (p. 75, 92).  

Aizpurua’s artikel handelt voor de helft over de gebeurtenissen op Curaçao in 1799 en 1800, althans zoals één en ander door informanten aan de, logischerwijs bezorgde, Venezolaanse autoriteiten werd gerapporteerd. Aizpurua erkent dat het op basis van de berichten van de informanten van de Venezolanen moeilijk is om een correct beeld te vormen van wat zich in deze periode op Curaçao afspeelde (p. 120).   Getuigenissen uit zulke onrustige tijden, waarin het wemelt van de intriges, geruchten en verdachtmakingen vormen inderdaad weerbarstig materiaal. Het artikel van Han Jordaan dat dezelfde Curaçaose woelingen als onderwerp heeft, doet dat nog eens terdege beseffen. Jordaan geeft een nieuwe interpretatie aan de gebeurtenissen door te argumenteren dat Gouverneur Lauffer redenen had om de Franse samenzwering uit 1799 te verzinnen (of groter te maken dan deze was). Gesuggereerd wordt zelfs dat documenten door Lauffer zijn vervalst. Er zit nogal wat speculatie in Jordaans betoog. Gezien het voorbehoud dat Oostindie maakt ten aanzien van de ‘debunking of the 1799-1800 turbulence’ (p.15) ben ik blijkbaar niet de enige die niet geheel overtuigd is. Hoe dan ook staat vast dat twee van de uitgewezen Fransen belast waren met een opdracht om Jamaica te destabiliseren. Eén van deze twee, Isaac Sasportas, werd vier maanden later op Jamaica als spion gevangen genomen en geëxecuteerd. Zo fantastisch lijken Lauffers conclusies eigenlijk dan ook niet. Dat de samenzwering uit 1799 en de inval in 1800 (waaraan op zichzelf niets viel te verzinnen) deel uitgemaakt zouden hebben van één en hetzelfde masterplan en ook die inval tot doel gehad zou hebben om de revolutie te exporteren, is een ander verhaal. Jordaan en anderen nemen aan dat aan de actie vanuit Guadeloupe in 1800 slechts geopolitieke overwegingen ten grondslag lagen en dat kan best. Maar uit Jordaans artikel blijkt ook niet dat het verband tussen 1799 en 1800 door Lauffer is gelegd, wel daarentegen door een twintigste-eeuwse historicus, Roberto Palacios.    

Wim Klooster & Gert Oostindie, Curaçao in the age of revolutions, 1795-1800. Leiden: KITLV Press, 2011. X + 180 p., isbn 978 90 6718 380 2, prijs € 14.90 [gratis te downloaden via http://www.kitlv.nl/book/show/1309]  

[uit Oso, 2012, nr. 2]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter