blog | werkgroep caraïbische letteren

Getuigenissen bij wegloperij – Leren van geschiedenis 134

door Hilde Neus

Bij het voeren van rechtszaken is het van belang dat er getuigen zijn, om al dan niet te bevestigen dat een beschuldigde inderdaad het vergrijp heeft begaan. Soms is dat overduidelijk, en is de persoon op heterdaad betrapt. Dan zijn er altijd verklaringen van derden. Maar dat is niet altijd het geval. Bij verkrachting bijvoorbeeld gaat het om het woord van de verkrachter tegen dat van het slachtoffer. Zo ook bij grensoverschrijdend gedrag en misbruik van kinderen. Vaak heel moeilijk te bewijzen.

In Amerika mochten slaven niet getuigen, en dat idee is overgewaaid en wordt nu als een algemeen geaccepteerd narratief hier in Suriname ook doorverteld. Mensen die archiefonderzoek doen, zeker in de bronnen die gaan over strafzaken tijdens de slavernijperiode, zijn vast en zeker gevallen tegengekomen waarbij slaven als getuigen zijn opgebracht.

Wilde Malva, tekening van Johannes Allart, Amsterdam 1800.

Wegloperij op Accaribo

Ene Jacques E. Dubois was administrateur van plantage Accaribo in Rio Suriname, aan de rechterhand van het opvaren (tegen de stroom in). Deze verklaarde bij het Hof dat er op 10 februari op de plantage – met tussenkomst van de gezworen translateur (vertaler) J. E. Vieira uit de Neeger Engelsche taal (het Sranan) de neger Joseph was verhoord. Dit in opdracht van Bernard Texier, 2e Raad Fiscaal. Getuigen waren de heren De Beauveser en Ferrand, beiden Raden van Politie, geassisteerd door de secretaris A. Valentijn. 

Joseph heeft verklaard dat hij ‘dres’neger [genezer – red. CU] was op Accaribo, en hij een kamertje had gekregen van de heer Dubois, waardoor hij niet in de ‘neegerhuyzsen’ hoefde te slapen. Hij wist daarom ook niet wat er precies gebeurd was. Verder had de vorige directeur Claassen hem op een gegeven moment naar plantage De Vrijheid gestuurd om Malva te halen. Dat had hij daar ontvangen en was met de directeur van plantage Smalkalden weer naar huis teruggekeerd. Hij ontkende dus de weggelopen slaven gezien of gesproken te hebben.

Ontkenning en marteling

De Raad Fiscaal nam geen genoegen met zijn verklaring en onderwierp hem aan tortuur, en na de marteling bekende hij. En declareerde dat drie van de weggelopen slaven, genaamd Damon, La Fleur en Diederik in de negerhuizen hadden geslapen bij hun ‘wijven’, de negerinnen Ballona, Sara en Twijffelig. Hij had hen dus wel gezien, en ook zijn moeder en Albert. Toen de boot naar het Fort vertrok heeft hij mede geroeid en hij wist dus niet wat er later was gebeurd. Wel verklaardde hij dat voor zijn vertrek met de boot, de weggelopen slaven zich ophielden op de grond van de Jood D’Avilar, genaamd Contemplation. Op dat moment hadden zij, als hij hen had geassisteerd, zich meester kunnen maken van de grond. Joseph was niet wars van wat grootspraak. 

Vervolgens is de Negerin Jacoba, moeder van Joseph, gehoord. Zij bevestigde de uitspraken van haar zoon. Met de toevoeging dat nadat de boot naar Paramaribo was vertrokken, de weggelopen negers nog bij hun vrouwen waren, zelfs tot vrijdag de achtste van deze maand. Uitgezonderd La Fleur. Diederik was, nadat hij bij Ballona verbleef, nog even bij Jacoba gepasseerd. En had haar daarover beknord {sic}.

Verder is Ballona ook ondervraagd, zij ontkende alles, maar na tortuur gaf ze toe dat Jacoba bij haar was geweest. En Diederik de nacht tussen donderdag en vrijdag bij haar had doorgebracht. Ze gaf echter aan niet te weten waar de weglopers zich nu bevonden.

Redenen voor marronage

Ook Sara werd gehoord, zij getuigde dat haar man Damon weggelopen was en bij de negerofficier in huis had gelogeerd. Verder wist ze niets. Vanwege haar zwangerschap werd zij verder niet aangepakt. Twijffelig ontkende ook, en werd wel gemarteld. Maar ‘is dezelve niet tegenstaande sterke aangedaane peijniging bij de negatie blijven persiteeren, ontkennende de weggeloopene Neegers gesien te hebben off te weeten waar sij sigh sijn ophoudende.’ De spullen van haar man waren nog wel bij haar in huis. Albert verklaarde dat hij bij Twijffelig zijn bananen had geroosterd en toen daar Daniel tegenkwam. Hij is vertrokken om naar de koeien te gaan kijken. Twijffelig ontmoette Danel bij het binnengaan van haar woning.  

Aan alle mensen werd gevraagd wat de reden was van de marronage, en de voortdurende onlusten op de plantage. En of die ook plaatsvonden onder de nieuwe directeur Dubois. Ze verklaarden gezamenlijk dat ze geen redenen tot klagen hadden over Dubois, of over de blankofficier. Het Hof besloot om Roeland, die al enig tijd op Fort Zeelandia vastzat vanwege de intentie om weg te lopen (naast ook de weggelopen en teruggekeerde Hester) naar plantage Accaribo te brengen. Daar werden ze gestraft met een Spaanse bok, voor het oog van de ganse slavenmacht. Dit besluit werd uitgevoerd op 10 februari 1765. Daarmee was de zaak voor het Hof afgedaan. Niet voor de mensen op Accaribo, van wie we hier een indruk hebben gekregen. 

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter