Gert Oostindie: ‘Nieuw onderzoek kolonialisme corrigeert rooskleurig Nederlands zelfbeeld’
Kolonialisme en slavernij staan volop in de belangstelling. Vorig jaar bood Nederland niet alleen excuses aan voor het slavernijverleden, maar ook voor het extreme geweld dat is gebruikt in Indonesië. De gepensioneerde hoogleraar Gert Oostindie schreef een boek over de omgang met deze zwarte bladzijden uit de geschiedenis: Rekenschap.
Dit jaar staan dit verleden opnieuw in de schijnwerpers. Niet alleen is de slavernij 150 jaar geleden afgeschaft; even lang geleden begon de Hindostaanse contractarbeid in Suriname. Beide worden herdacht.
Gert Oostindie schreef over dit proces van erkenning en herdenking het populairwetenschappelijk boek Rekenschap. Het koloniale verleden, excuses en herstel. Hij is gespecialiseerd in Nederlandse koloniale geschiedenis en in de geschiedenis van het Caraïbisch gebied. In het verleden was hij directeur van ‘tropeninstituut’ KITLV.
In tegenstelling tot twee andere prominente deskundigen, zijn collega-historici Karwan Fatah-Black en Piet Emmer, kiest Oostindie niet voor de weg van de polemiek. ‘Ik neem zeker wel stelling in, maar ik wil vooral duiding geven. Waarom wordt er nu gepraat over slavernij en over ons koloniale verleden?’
Oostindie houdt zich als historicus al tientallen jaren bezig met de koloniale geschiedenis van Nederland, maar heeft nog nooit een boek als dit geschreven, vertelt hij. Het is een persoonlijk boek, waarin hij niet alleen reflecteert op de hedendaagse debatten over slavernij en kolonialisme, maar ook op zijn eigen ontwikkeling.
Hij begint zijn boek bij het enkele jaren geleden opgerichte standbeeld van Frank Koulen (1922-1985), eigenaar van de Jazzclub Porgy & Bess in Terneuzen. De Surinaams-Nederlandse Koulen was Oostindies schoonvader en was in Terneuzen en omstreken een begrip, omdat hij talloze jazz-artiesten in zijn etablissement liet optreden. Hij belichaamt niet alleen de slavernijgeschiedenis van Nederland – zijn overgrootmoeder, de matriarch van zijn familie die in 1933 overleed, was nog in slavernij geboren – maar ook die van het kolonialisme. Hij nam op Curaçao vrijwillig dienst als marinier en vocht in die hoedanigheid tijdens de Tweede Wereldoorlog mee voor de bevrijding van Nederland. Vervolgens werd hij echter zeer tegen zijn politieke denkbeelden in gedwongen om van 1947 tot 1949 in Indonesië zijn militaire carrière te vervolgen.
‘In sommige families, zoals die van mijn schoonfamilie, is het kolonialisme nooit vergeten. Maar bij het grote publiek was dit wel het geval’, legt Oostindie uit. ‘Het debat wat we nu voeren over het kolonialisme en de slavernij is door mensen uit de voormalige koloniën geagendeerd. Het onderwerp is als het ware herontdekt door Nederland.’ Eeuwenlang was er wel aandacht voor de koloniën, maar dan in positieve zin. Vervolgens, na het ‘verlies van Indië’, werd het onderwerp naar een hoekje verbannen, maar staat sinds kort weer in de belangstelling dankzij activisten en geëngageerde historici.
‘Er is felle kritiek, ook op mijn werk, vanuit de hoek van radicaal-links, maar ook vanuit radicaal-rechts’
Wetenschappelijke vrijheid
Met activisme en wetenschappelijk engagement heeft Oostindie geen moeite, vertelt hij. ‘Maar je moet je wetenschappelijke claims natuurlijk wel goed onderbouwen. Nieuwe, kritische studies geven een welkome correctie op het nogal rooskleurige zelfbeeld van Nederland. Het lag toch echt anders.’
De polemiek die de links-activistische historici Fatah-Black en Pepijn Brandon voeren tegen de behoudende emeriti Piet Emmer en Henk den Heijer is Oostindie uiteraard niet ontgaan. ‘Karwan is bij mij en Den Heijer gepromoveerd. Ik werk nog steeds prima met mijn oud-promovendus samen, maar Karwan en Henk zijn gebrouilleerd geraakt. Dat is jammer. Zelf heb ik alle waardering voor Henk. Ik vind het jammer dat Piet Emmer – jarenlang een gerespecteerde historicus – nu enigszins geradicaliseerd lijkt te zijn. Hij stelde bijvoorbeeld dat de gekoloniseerden blij waren om gekoloniseerd te worden. Dat is een boude bewering, zonder bewijsvoering. Dat wringt temeer omdat Emmer juist claimt dat hij objectief en wetenschappelijk bezig is, en de historici die kritiek op hem hebben activistisch en eenzijdig zijn.’
Omdat hij zich bezighoudt gevoelige geschiedenisonderwerpen ligt Oostindie zelf ook regelmatig onder vuur. ‘Er is felle kritiek, ook op mijn werk, vanuit de hoek van radicaal-links, maar ook vanuit radicaal-rechts’, vertelt hij. ‘Maar die kritiek komt niet uit universitaire kringen.’ Als voorbeeld noemt Oostindie het revisionistische boek Het pijnlijke afscheid van de Indische archipel onder redactie van oud-officier Bouke Geersing. ‘De auteurs van dit boek stellen voortdurend dat ik en andere historici die onderzoek deden naar het Nederlandse extreme geweld in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog een soort radicaal-linkse gekkies zijn, die bezig zijn met ‘critical race theory’ (een onder sociale wetenschappers populaire theorie, die de wereld verdeelt in onderdrukkers en onderdrukten, red.). Aan de andere kant verwijten radicaal-linkse activisten ons dat wij ons juist niet laten leiden door zulke theorieën.’
Het kan best zo zijn dat veel studenten en docenten in de geesteswetenschappen tegenwoordig uitgesproken links zijn’, beaamt Oostindie. Maar dit betekent volgens hem niet dat radicaal-links andere wetenschappers in hun academische vrijheid beperkt. ‘Ik ervaar dat in ieder geval niet zo. Ik betitel me niet als woke en vind zeker niet dat de universiteit is overgenomen door woke. Dat beweren rechtse criticasters nu. Op de universiteit heerst geen klimaat waardoor ik mij geremd voel om wetenschappelijke debatten te voeren, ook niet als die door sommigen als confronterend worden ervaren.’
Dat neemt niet weg dat Oostindie over bepaalde zaken anders is gaan denken, zegt hij: ‘Ook omdat ik geleerd heb opener te staan voor andere meningen en perspectieven. Wat niet wegneemt dat ik toch in mijn werk een eigen weg blijf kiezen.’
Perspectieven en feiten
Gert Oostindie is geen voorstander van het omvertrekken van standbeelden van ‘foute helden’, maar vindt het geven van context wel heel belangrijk. ‘Een bordje met een summiere toelichting alleen, zoals bij het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen in Hoorn, is onvoldoende. Je moet proberen letterlijk in beeld te brengen wat deze ‘vaderlandse helden’ hebben gedaan, en waarom ze indertijd werden vereerd en waarom dat nu omstreden is.’
‘Ik heb veel geleerd van anderen, en vind het belangrijk om open te staan voor nieuwe invalshoeken’
Belangrijker is echter het plaatsen van nieuwe standbeelden van antikoloniale helden, vindt de Leidse emeritushoogleraar. Tevens moeten we bedenken dat sommige historische figuren een standbeeld kregen om andere redenen dan hun rol in het koloniale verleden. Als voorbeeld noemt hij prins Maurits en admiraal Michiel de Ruyter. ‘We herdenken Maurits niet primair omdat tijdens zijn stadhouderschap de VOC werd opgericht, maar omdat Nederland mede dankzij zijn militaire overwinningen de onafhankelijkheid bevocht. En we herdenken de Ruyter niet primair vanwege zijn rol in de slavernijgeschiedenis, maar vanwege zijn zeeslagen met Engeland, even cruciaal in de vroege geschiedenis. Dat verhaal mag verteld worden, maar er hoort ook die minder fraaie kant bij.’
Een interessante observatie die hij maakt in zijn boek is dat Indonesië niet zo bezig is met Nederlandse excuses, maar Suriname wel. ‘De Indonesiërs hebben de Nederlanders uiteindelijk verslagen in hun onafhankelijkheidsoorlog, dat heeft geholpen’, legt Oostindie uit. ‘Daarnaast heeft Nederland de Indonesische archipel slechts enkele decennia helemaal bezet. De culturele invloed en erfenis van Nederland is niet supergroot geweest. Het kolonialisme heeft Suriname en de Antillen daarentegen sterker gevormd. Vrijwel de hele bevolking stamt af van nazaten van de Afrikanen en Aziaten die daar door de Nederlanders heen werden gebracht.’
Oostindie beaamt dat hij nu meer als autoriteit kan spreken over het koloniale verleden dan dertig of veertig jaar geleden, omdat hij er nu veel meer over weet. ‘Maar tegelijkertijd ben ik voorzichtiger geworden. Omdat je zoveel verschillende perspectieven serieus moet nemen. Ik heb veel geleerd van anderen, en vind het belangrijk om open te staan voor nieuwe invalshoeken. Natuurlijk heeft ook mijn schoonfamilie mij gevormd, hoe kan het ook anders.’
Alle verhalen zijn daarbij welkom, aldus Oostindie. Het verhaal van wetenschappers Jaswina Elahi en Ruben Gowricharn over de Hindostaanse contractarbeiders hoort erbij, evenals de visie van Antilliaanse Nederlanders die anders kijken naar de slavernijgeschiedenis dan Surinamers. De Leidse emeritushoogleraar heeft ook begrip voor de kijk van Indische Nederlanders en Molukkers in Nederland, die juist aandacht vragen voor het leed van de Japanse bezetting en de daarop volgende Bersiap-periode, toen radicale Indonesische jongeren duizenden witte Nederlanders, Indo’s, Chinezen en anderen vermoordden. ‘Ook die verhalen horen erbij. Maar waar ik vaak op heb gewezen is dat ook in de postkoloniale gemeenschappen de kennis beperkt is. Dat velen wel aandacht vragen voor hún verhaal, maar zelf ook alleen geïnteresseerd zijn in het verhaal van hun eigen groep en dat van anderen niet willen zien’, zegt hij. ‘Ook in die zin hebben we nog een lange weg te gaan.’
Hoewel hij het hebben van meerdere perspectieven toejuicht, is Oostindie niet van de postmoderne school van anything goes, besluit hij. ‘Natuurlijk zijn er meerdere perspectieven, maar er zijn ook ‘intersubjectieve’ feiten waarover we geen discussie moeten willen voeren. Het is een feit dat er in de Tweede Wereldoorlog zes miljoen Joden zijn vermoord door de nazi’s. Zo is het ook een feit, niet zomaar een willekeurig narratief, dat er ongeveer 12,5 miljoen mensen van Afrika naar Amerika zijn vervoerd tijdens de trans-Atlantische slavenhandel.’
‘Excessen’ worden ‘structureel extreem geweld’
Op woensdag 14 juni debatteerde de Tweede Kamer over de uitkomsten van het onderzoeksprogramma ‘Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië 1945-1950’. Premier Mark Rutte zei tijdens dit debat dat Nederland 17 augustus 1945 erkent als de onafhankelijkheidsdatum van Indonesië, in plaats van 27 december 1949, de datum van de soevereiniteitsoverdracht. Gert Oostindie, die een van de leiders was van het onderzoeksprogramma en eerste auteur van de studie Over de grens. Nederlands extreem geweld in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, 1945-1949, had de indruk dat Rutte zijn opmerking over 17 augustus ‘terloops’ maakte. ‘Eerder maakte Rutte al excuses namens Nederland voor het structurele extreme geweld waaraan het Nederlandse leger zich bezondigde, maar misschien wilde hij vandaag nog één ding extra zeggen.’ Oostindie vindt de brede Kamersteun voor de ‘diepe excuses’ die het Nederlandse kabinet maakte aan Indonesië opvallend en belangrijk. ‘De VVD en alle partijen links daarvan stemden voor. PVV en Forum voor Democratie stribbelden tegen – Baudets speech was een lofzang op het kolonialisme – en BBB in mindere mate ook.’
Linkse partijen waren van mening dat Nederland de schuld moest definiëren in termen van oorlogsmisdaden. Het kabinet spreekt in navolging van de historici over ‘structureel extreem geweld’, met het argument dat in 1949 bij de Geneefse Verdragen daden werden opgesomd die altijd verboden zijn – onder meer marteling, verkrachting, plundering en terechtstellingen zonder proces – ook als het een niet-internationaal conflict betreft. Oostindie: ‘Rutte reageerde heel juridisch op de kritiek van de linkse partijen. Maar hij zei – terecht – ook dat deze terminologie niets afdoet aan de kern van de zaak, en dat het geweld zeker onder de huidige definitie wel als oorlogsmisdaden kan worden gezien.’
Volgens Oostindie is het Nederlandse standpunt fundamenteel gekanteld. Premier Piet de Jong beweerde in 1969, tijdens het debat over de Excessennota (grotendeels geschreven door jurist en historicus Cees Fasseur), dat het ging om excessen, uitzonderingen. Dat is nu niet meer zo.’ Mark Rutte kwam met een verstandige uitsmijter, besluit Oostindie. ‘Hij stelde dat we in de eerste plaats met Indonesië moeten praten, over wat zij een goede invulling vinden van hoe we verder met dit verleden moeten omgaan, juist ook in de bilaterale relaties. Dat lijkt mij wijs.’
[Tekst uit De Kanttekening, 19 juni 2023]