blog | werkgroep caraïbische letteren

Generaal Uquerika in Amsterdam

door Mark Ponte

Op 4 december 1682 tekende de inheems Surinaamse leider Uquerika twee machtigingen bij notaris Dirk van der Groe. Opnieuw een bijzondere vondst, bij deze recent met behulp van Handwritten Tekst Recognition ontsloten notaris. Uquerika was één van de eerste inheemse Surinamers in Amsterdam, en was zeer waarschijnlijk de allereerste die een geschreven bewijs van zijn aanwezigheid achterliet.

Vanaf de vroege zeventiende eeuw kwamen er Inheemse Zuid-Amerikanen, toen vaak Indiaenen of Brasilianen genoemd, naar Amsterdam. Zowel vrije bondgenoten van de West-Indische Compagnie (WIC) en individuele kolonisten, als tot slaaf gemaakte inheemsen. In de notariële en andere Amsterdamse archieven zijn diverse sporen van hun aanwezigheid in Amsterdam terug te vinden. In de eerste helft van de zeventiende eeuw kwamen zij vooral uit Brazilië, vanaf de verovering van Suriname in 1667, kwamen zij vaak daar vandaan.

Diorama van een Caraïbenkamp, Gerrit Schouten (Rijksmuseum).

Braziliaanse Inheemsen in Amsterdam

Op 15 november 1625 werd op verzoek WIC-bestuurder Kiliaen van Renselaer Louis de Souso opgenomen in het gasthuis. Een inheemse Braziliaan die – na het verlies van de stad Salvador – als informant met de WIC naar Amsterdam was afgereisd. Vaandrig of luitenant ‘David met de Lamme Handt’ kocht in de stad São Luís do Maranhão in Brazilië een inheemse jongen genaamd Manuel en nam die mee naar Amsterdam, zo blijkt uit een verklaring van Anna Blaer in 1646. In 1655 na het verlies van Nederlands-Brazilië trouwde de Braziliaanse Tupi Diogo Duarte (of Diego Le Fey) in de Oude Kerk in Amsterdam met Isabelle Gamma, eveneens afkomstig uit Brazilië.

Erikeja – 1687/1688

Ruim dertig jaar later, in 1687-1688, bezocht een leider van de Surinaamse Arawakken Erikeja (in de verschillende archieven ook Hiricay en Irikaye genoemd), samen met zijn zoon en de zoon van een andere inheemse leider Waray, de Republiek. Erikeja was een belangrijke bondgenoot van de Nederlanders geweest, zo schreef gouverneur Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck in een brief aan de directeuren van de Sociëteit van Suriname in Amsterdam, terwijl Waray juist een vijand was geweest. Na jaren van oorlog was het in 1686 tot een einde gekomen aan de vijandigheden tussen de kolonisten en inheemse volkeren in Suriname, en tussen de verschillen volkeren onderling.

In de Oprechte Haerlemsche Courant werd verslag gedaan van de rondreis van ‘Twee kleyne koningen’ uit Suriname door de Republiek, waarmee de zonen van Erikeja en Waray werden bedoeld. Zij bezichtigden Den Haag, Rotterdam, Amsterdam en op Paleis Het Loo werden zij zelfs ontvangen door stadhouder Willem III en zijn vrouw Mary Stuart.(1)

En ook in de notariële archieven vinden we belangrijk bewijs van de aanwezigheid van de inheemse leiders in de Republiek. Op 18 mei 1688 legde ´Erikeja, Jupetor van de Indianen in den Suriname´ bij notaris Outgers namelijk een verklaring af op verzoek van Alexander Moises Hamelburgh. Erikeja verklaarde onder meer dat Hamelburgh tijdens het vredesproces tussen verschillende inheemse volken als tolk had gediend voor de gouverneur. Aangezien Erikeja geen Nederlands spraks, was bij de notaris in Amsterdam was ook een tolk aanwezig, Jan van Scherpenhuijsen, die later dat jaar gouverneur zou worden van Suriname. Erikeja kon niet schrijven en ondertekende met een kruisje.

Kruis dat Erikeja op 18 mei 1688 plaatste ter ondertekening van zijn verklaring.

Okerike (Uquerika) – 1682

Uit de eerder genoemde brief aan de Sociëteit van Suriname blijkt dat er met het schip De Ruyter in 1687 nog meer inheemse Surinamers naar de Republiek waren gekomen. Aan boord van dat schip was ook François van Aerssen van Sommelsdijck, zoon de Surinaamse gouverneur. Deze kreeg van zijn vader vier inheemse slaafgemaakten mee, twee jongens en twee meisjes, die voor een opleiding naar Nederland werden gestuurd. Uit de brief blijkt dat Erikeja herhaaldelijk had verzocht om naar Europa te mogen reizen, en ook wie hem op dit idee had gebracht: eenen Oukirke ‘welcke voor desen in het vaderlant geweest heeft’ en die daar zeer lovend over had gesproken. Aangezien Erikeja de belangrijkste bondgenoot van de Republiek was, en ook om de relaties en de prille vrede nog te versterken, had men diens verzoek ingewilligd.

De nieuwe vondst bij notaris Dirck van der Groe laat zien dat deze Oukirke, Okerike of Uquerika, inderdaad 5 jaar eerder in Amsterdam was, en dat ook hij op bezoek ging bij een notaris, én dat hij de akten met zijn naam kon ondertekenen. Op 4 december 1682 tekende ‘Okerike generael van de Indianen, woonende in Suriname’ twee machtigingen om het aan hem toegezegde geld ‘tot betaling van sijne montcosten’ te innen bij de Staten van Holland en West-Friesland. Als tolk trad David Drago op, die de ‘Nederlantse & Indiaensche spraecke’ sprak, waarschijnlijk Arawaks.

Drago was een telg uit een belangrijke Portugees-Joodse familie in Suriname, waar hij koopman en planter was. Eerder dat jaar was David in Amsterdam getrouwd met Sara Drago een kleindochter van David Nassi, een belangrijke leider van de Portugees-Joodse gemeenschap in Suriname.

Het lijkt waarschijnlijk dat Okerika met David Drago van Suriname naar Amsterdam was gereisd. De Drago’s hadden belangrijke handelsrelaties met de Inheemse bevolking van Suriname, zo blijkt uit een notariële akte uit 1674.(2) In ieder geval stonden beiden nu op het punt om naar Suriname te vertrekken, ongetwijfeld met hetzelfde schip. Dat Okerika, of zoals hij zelf ondertekende, Uquerika geen Nederlands sprak, maar wel zijn naam in Latijns schrift kon schrijven is zeer bijzonder. Waar en wanneer hij dit geleerd heeft, weten we niet. De twee in 1682 geplaatste handtekeningen vormen het meest tastbare bewijs van de aanwezigheid van Surinaamse Inheemsen in Amsterdam.

Eén van de twee handtekeningen van Uquerika, geplaatst op 4 december 1682.

Noten

(1) Lodewijk Hulsman, ‘Van Kakkebaretje en Letterhoutstomp. Nederlanders in de zeventiende eeuw kijken naar en praten met Indianen in de Guianas’, in Lodewijk Wagenaar ed., Aan de overkant. Ontmoetingen in dienst van de VOC en WIC (1600-1800), Leiden 2015, 293-311.

(2) Jessica Vance Roitman, ‘Portuguese Jews, Amerindians, and the Frontiers of Encounter in Colonial Suriname’, NWIG: New West Indian Guide / Nieuwe West-Indische Gids, 88, No. 1/2 (2014), pp. 18-52.

Overige geraadpleegde literatuur:

  • G. Oostindie, ‘Kondreman in Bakrakondre. Surinamers in Nederland 1667-1954’, in: G. Oostindie en E. Maduro (eds.), In het land van de overheerser ii. Antillianen en Surinamers in Nederland 1634/1667-1954 (Dordrecht 1986) 1-132.
  • Eveline Sint Nicolaas, Ketens en banden. Suriname en Nederland sinds 1600 (Rijkmusem/Van Tilt, 2018)
  • Karwan Fatah-Black, De Sociëteit van Suriname, 1683-1795 (Walburg Pers 2019).

[van de site van Gemeente Amsterdam Stadsarchief, 25 maart 2022]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter