Geert Koefoed – De talen en de taal van Michael Slory
De Surinaamse dichter Michael Slory heeft in meerdere talen. Zijn gepubliceerde bundels zijn – in chronologische volgorde – geschreven in Sranantongo (1961), Nederlands (1968-69), Sranantongo (1970-1986), Spaans (1988-1989), Nederlands (1991-2003). Zowel de beslissing in 1970 om zich geheel toe te leggen op het schrijven in het Sranantongo als de overgang in de jaren ’80 naar het Spaans en het Nederlands zijn bewuste keuzen geweest.
De eerste kwam voort uit zijn liefde voor Suriname, zijn trots op de cultuur en taalgemeenschap waaruit hij voortgekomen is. Die liefde en trots wilde hij in zijn poëzie uitdragen. De overstap naar Spaans en Nederlands kwam voort uit teleurstelling: “ze hebben die taal (Sranan) verkwanseld”. In zijn nawoord bij En nu voorgoed vriendschap (1996), de tweede Nederlandstalige bundel na zijn overstap, schrijft Van Kempen: “Vreemd genoeg tastte de transformatie van de taal de zeggingskracht van de dichter in het geheel niet aan; alsof er een schakelaar werd omgezet, bleef Slory schrijven op een volstrekt eigen toon, in een versbouw en vocabulaire die onmiskenbaar van hem zijn…”
Voor mensen uit een cultuurgebied zoals Nederland, waarin één taal domineert en tweetaligheid betrekkelijk zeldzaam is (of misschien beter: niet vaak aan de oppervlakte komt), is het in eerste instantie verwonderlijk als een dichter zich in twee talen even goed kan uiten. Er is immers, volgens een veel gehoorde opvatting, maar één taal waarin iemand zich werkelijk kan uiten, dat is iemands eerste taal, haar of zijn moedertaal. In later geleerde, tweede talen, al worden we daar goede sprekers en scribenten in, zullen we ons nooit zo genuanceerd kunnen uiten. Alleen in onze meest eigen taal zijn de woorden en klanken direct met ons gevoel verbonden.
In Suriname is het echter niet zeldzaam dat dichters in meerdere talen dichten. Trefossa, Johanna Schouten-Elsenhout, Celestine Raalte zijn uitgesproken Sranantongo-dichters. Maar Shrinivási, Eugène Rellum, Dobru, Edgar Cairo, Chitra Gajadin, Jit Narain, Cándani en anderen hebben allen in twee talen gedicht, zonder kwaliteitsverschil en zonder verlies in eigenheid.
Een kunstenaar die zich zijn kunstenaarschap bewust wordt, gaat op zoek naar ‘haar/zijn taal’, zijn eigen, authentieke uitdrukkingsvorm – of hij nu schilder, danser of dichter is. Vroege voorbeelden inspireren hem, hij volgt ze na, komt in aanraking met andere voorbeelden, probeert zich ook die uitdrukkingsvormen eigen te maken, maar uiteindelijk gaat het maar om één vraag: wat is mijn vorm? Laten we proberen na te gaan hoe dichterschap en taalkeuze zich bij Slory tot elkaar verhouden.
Michaël is geboren en opgegroeid in het district Coronie, dat bekend stond en staat om zijn mooie, ‘ouderwetse’ Sranantongo, dat minder met Nederlandse woorden en constructies vermengd is dan het Sranan van de stad. In 1947, op 12-jarige leeftijd, ging hij naar Paramaribo om mulo-onderwijs te kunnen volgen. In de documentaire “En nu de droom over is…” van John-Albert Jansen zien en horen we Michaël een lang gedicht van de Nederlandse dichter Leopold uit het hoofd voordragen – gloedvol, je kunt horen dat het hem nog steeds ontroert. Hij is er de frater op de Paulusschool, die hem ermee in aanraking bracht, nóg dankbaar voor. Slory’s eerste beeld van wat geschreven poëzie is, moet gevormd zijn door Nederlandse voorbeelden, zoals Gezelle, Kloos, Leopold.
Na de mulo ging hij naar de driejarige AMS, waarvoor hij in 1955 slaagde (als beste student van dat jaar). Op de AMS werd zijn kennismaking met de Nederlandse poëzie-canon ongetwijfeld voortgezet. Maar hij had ook een inspirerende leraar Spaans, René de Rooy. Zelf dichter en schrijver (in vier talen: Nederlands, Sranan, Papiamentu en Spaans!), bracht De Rooy Michaël in aanraking met Spaanstalige poëzie en moedigde hem aan in het Sranan en in het Spaans te dichten. Nog voor hij zijn eindexamen deed schreef Slory zijn bekende en geliefde gedicht Koroni Kawina, waarin hij niet alleen zijn moedertaal, het mooie Sranan van Coronie, eer bewees, maar ook gebruik maakte van traditionele lied- en vertelvormen. Het heeft een meeslepend ritme, dat hij niet uit Nederlandse voorbeelden kan hebben leren kennen.
In 1961, Slory studeert dan al een paar jaar Spaans in Amsterdam, verschijnt Slory’s eerste bundel, Sarka / Bittere strijd bij de communistische uitgeverij Pegasus. De bundel wordt ingeleid door een opstel van Theun de Vries, die zich goed heeft ingelezen. Alle gedichten in Sarka zijn in het Sranantongo geschreven en door de dichter zelf in het Nederlands vertaald. Het zijn voor een groot deel politieke gedichten; Slory voelt zich nauw betrokken bij de bevrijdingsbewegingen en -oorlogen in Midden-Amerika, Afrika en Vietnam. En ook Suriname is een kolonie die nog steeds wordt uitgebuit. Een citaat uit het gedicht Sranan/Suriname (in Slory’s eigen vertaling): “dezelfde dieven die Tsjombe en Verwoerd helpen om de negers te verraden en te doden…Diezelfde dieven!… Ze scheuren je borsten en je ingewanden open.”
Naast dit sterke politieke engagement speelt de natuur een grote rol. Dit zal in het hele oeuvre van Slory zo blijven. Ritme (Slory heeft er een Sranan woord van gemaakt: ritmo) is een terugkerend motief. Het is alsof hij de natuur, het deel van de aarde waar hij is opgegroeid, vraagt hem zijn eigen ritme terug te geven, zijn eigen kracht en oorspronkelijkheid, om weer vrij te worden.
GI A WATRA VOOR HET WATER
Kanti yu ritmo Schenk je ritme
kon na ini mi wortu in mijn woorden,
watra d’e poko sondro kaba. water dat zich onophoudelijk af en aan slingert.
Kanti a kaseko Schenk het heupwiegen
fu den planalanki van de golfranden
leki skuma als schuim
na ini mi bro. in mijn adem.
A gitara wawan De gitaar alleen
no man lusu mi mofo kan mijn mond niet bevrijden
fu taki a musudei-tongo. om de taal van de dageraad te spreken.
Kanti yu ritmo Schenk je ritme
na ini mi wortu in mijn woorden,
watra d’e wasi mi dei. water dat mijn dag wast.
Deze bundel, zozeer een uiting van verzet tegen onderdrukking, van opkomend zelfbewustzijn en liefde voor de plek en de gemeenschap waaruit hij voortkomt, kon alleen maar geschreven worden in het Sranantongo, de taal die de geschiedenis en de cultuur van de Afrikaanse bevolking van Suriname belichaamt.
Terug in Suriname zet hij zijn dichterschap in voor zijn ideaal van emancipatie van het Sranantongo. Hij wil, net als vóór hem Trefossa, de schoonheid en rijkdom van het Sranantongo laten zien en verder uitbouwen. De hoop die hij koestert op een vrij, onafhankelijk, trots Suriname wordt de bodem ingeslagen door de gruwelijke ontsporing van de revolutie in 1982. Maar niet alleen politiek, ook cultureel is de Surinaamse samenleving in zijn ogen ontspoord. Zijn inspanning voor het Sranan is vergeefs geweest. Na 1982 heeft Slory niet meer in het Sranantongo geschreven, alleen nog in het Nederlands en het Spaans[i]. De Sranantongo bundels die in de jaren daarna zijn verschenen, bestonden uit eerder geschreven gedichten. In 1991 verschijnt zijn eerste Nederlandstalige bundel uit deze periode: Een andere weg, in 1996 En nu voorgoed vriendschap, in 2000 In de straten en in de bladeren en in 2003 Waar wordt de lucht gemolken?, in mijn ogen zijn mooiste Nederlandstalige werk.[ii]
Zijn dichterschap is zo gegroeid en gerijpt dat het ‘taal-onafhankelijk’ is geworden. Onder de verschillende talen die hij alle zo goed beheerst dat hij er in kan dichten, ligt zijn eigenlijke taal: de taal van zijn zintuigen, zijn gevoel, zijn herinneringen en dromen, zijn liefde voor de mens en de natuur. In het gedicht waaraan de titel van de bundel uit 2000 is ontleend, geeft Slory zelf het antwoord op de vraag hoe het kan dat iemand in drie talen zich zo authentiek kan uiten, zo zichzelf kan zijn:
Taal,
jou verraad ik niet.
Steeds ruis je
door mijn aderen.
Ik zie nog
de zonnige dagen boven de kreken,
de sluizen,
de bruggen.
Ik zie nog
de bomen
met hun vruchten
en de vogeltjes
die erin zingen.
Taal,
jou verraad ik niet.
Jij bent als mijn adem
in de straten
en in de bladeren.
[i] Ik ken geen Spaans, ik kan zelf niet oordelen over Slory’s Spaanse poëzie. Zie echter het citaat van Michiel van Kempen aan het begin van dit artikel.
[ii] De Nederlandse uitgever In de Knipscheer heeft drie selecties uit het werk van Michaël Slory uitgegeven: Ik zal zingen om de zon te laten opkomen (1991), Torent een man hoog met zijn poëzie (2012) en Alsof men alles loslaat (2018), alle drie samengesteld door Michiel van Kempen.