blog | werkgroep caraïbische letteren

Frits Wols, schrijver-dichter uit Saramacca

door Jerry Dewnarain

Frits Wols (pseudoniem van Eugène Wilfried Wong Loi Sing) behoort tot de Surinaamse schrijvers en dichters die hun literaire debuut nog net in de jaren zestig maakten, maar zich na 1970 van hun productiefste kant laten zien.

Tot deze groep behoren ook Bea Vianen (Cautal, 1965), Thea Doelwijt (De speelse revolutie, 1967) en Edgar Cairo. De laatst genoemde uit de Para kwam in 1969 uit met de novelle Temekoe en hij publiceerde sindsdien met de regelmaat van de klok nieuw werk. Dit geldt ook voor Vianen en Doelwijt. Drie auteurs die de periode 1970-1995 mede gezicht gaven, hadden al eerder uitgegeven: Paul Marlee de bundels Fluïdum (1968) en PH-7 (1969), Bhai poëzie in onder meer de tijdschriften Soela (het gedicht dhán ká dukhrá/ Rijste-Smart, 1962) en Moetete (Kaunjâne, 1968) en Frits Wols met Beeldhouwer van het abstrakte (1967). De onderwerpen uit deze debuutbundel zijn gevarieerd: filosofische gedichten, natuurgedichten, poëzie over religie, haat en identificatie. Maar ook het ex-moederland wordt op de korrel genomen met Holland, je bent een kop zwarte koffie.   Twee gedichten uit deze bundel werden opgenomen in de bloemlezing Wortoe d’e tan abra, door Shrinivási samengesteld. Hierdoor kregen de gedichten ‘de huig r’ en ‘wie is de surinaamse literator?’ meer bekendheid. Deze gedichten zijn geschreven in een praattoon, een stijl die de boodschap onmiddellijk duidelijk maakt. Daarom lenen deze gedichten zich uitstekend voor voordracht en ze zijn bovendien humoristisch. Maar ze zijn niet diepzinnig. De thema’s identiteit en nationalisme komen duidelijk naar voren. Op dit punt is de Dobru niet Surinames enige nationalistische dichter, want Wols heeft ook nationalistische gedichten geschreven! Zijn wijze van verwoorden van maatschappelijk engagement blijkt onder andere uit ‘wie is de surinaamse literator?’: en ik schrijf een ode aan al/ mijn collegas die weigeren te weten/ wie de surinaamse literator is want/ zij zijn de pioniers de helden/ die later geciteerd zullen worden. Wols voelde al in de jaren zestig dat de kracht van zijn collega-dichters eens geciteerd zou worden. Hij noemde zich toentertijd een literator, maar geen dichter. In het volgende gedicht ‘Ik ben geen dichter’ leren wij de strijdbare student Wols kennen: ik ben geen dichter/ ik ben de vormgever/ van een nieuwe/ klacht de hater/ van het monsterleed. Dit gedicht is duidelijk geëngageerd, vol emoties, die het poëtische wel wil verwerpen, maar anderzijds tonen zijn verzen de typisch intellectualistische aandacht voor de dichter en het dichten als geheel. De vorm spreekt de inhoud tegen, want die vorm is echt literair. Deze student-dichter schrijft beeldend om vervolgens te vervallen in het gewone, alledaagse taalgebruik. Wols is net als zijn tijdgenoot Vianen begonnen met dichten. Pas later zijn beiden romans gaan schrijven.

In Surine Cyclus (1981), de tweede dichtbundel van Wols, stelt hij de puurheid van Suriname tegenover de verdorvenheid van Nederland. Hij dicht over het moeilijke migrantenbestaan en de twijfels van de remigrant. Met hoeveel aarzeling sommigen de stap richting het paradijs, Holland, zetten, heeft Frits Wols als volgt verwoord: Gevat in een cycloon van twijfels/ Vergat ik de passaat, mijn navelstreng/ En koos de zekerheid van dit doorsneeuwde land. In 1981 herinnerde Wols zich de passaat en keerde terug naar zijn geboorteland. Wat velen bezield moet hebben in het kille en vreemde Nederland heeft Edgar Cairo ook laten zien in de persoon van Roy uit de roman Adoebe-lobi/ Alles tegen alles (1977). Vianen doet hetzelfde in haar poëzie en haar vierde roman Het paradijs van Oranje. Net als Wols laat zij ook zien dat Holland niet het beloofde land is. Haar laatste roman Geen onderdelen (1979) sluit als een vicieuze cirkel: in deze roman bespreekt ze de barrières die Surinaamse remigranten ervaren in eigen land. Ook de identiteitscrisis speelt hierbij een belangrijke rol. Chitra Gajadins Padi voor Batavieren (1979) laat ook zien dat de terugkeer niet van een leien dakje is gegaan. Wong Loi Sing doet het op zijn manier. De terugkeer naar Suriname is intens: wil ik weer embryo zijn/ in de baarmoeder van mijn dromen. Deze bundel heeft sobere gedichten, parlando verzen van directe zegging.

Zijn derde bundel Zo anders… (1990) is doortrokken van de romantische tegenstelling tussen droom en realiteit. Armoede, achteruitgang, de Binnenlandse Oorlog vormen de thema’s. Een door oorlog verscheurd paradijselijk Suriname wordt geschilderd in natuur- en stadstaferelen. De lyriek roept op tot vrede en neemt niets anders waar dan alleen maar verdriet en machteloosheid: Thans wordt dit land/ mijn dierbre Suriname/ wat ik niet zoek/ o God en toch/ in rookgordijnen vind.  

Het eerste prozaboek van Frits Wols is een novelle, Buitenvrouw (1977), uitgegeven in Paramaribo door Bolivar Editions. Ronnie is een jonge onderwijzer die verleid wordt door Trude, een hindostaanse vrouw die op zoek is naar een financieel zeker bestaan. Zelf heeft zij ook nog een kind van een getrouwde man. Ronnies r.-k. opvoeding laat hem erg twijfelen over een relatie. Wanneer hij erachter komt dat Trude nog steeds met de getrouwde man is, keert hij terug op het pad van deugdzaamheid. Buitenvrouw is een novelle over seks, overspel, naïviteit en zondebesef. Traditioneel is seksualiteit een bekend gegeven in de Surinaamse literatuur. Het verschijnsel dat seksualiteit hard naar voren wordt gebracht, is echter pas na 1970 opgetreden, aansluitend bij tendenties in de Noord-Amerikaanse en Europese literatuur. Dominant is de seksualiteit in het proza van Rappa en Corly Verlooghen, functioneler in het proza van Astrid Roemer. In Buitenvrouw komt seksualiteit echter in gematigde vorm voor.    

In 1988 verscheen Het groene labyrint. In De leeuwen in gevaar (1991) ontdekt een patrouille padvinders in de savanne achter de Surinaamse luchthaven een misdadige bende. En dan komt in 1992 een Surinamer berstensvol hoopvolle verwachtingen met de boot naar Suriname in Verbroken cirkel. Hij raakt in de versukkeling. Dit boek bevat sterk autobiografische elementen, vooral in het eerste deel. Het boek eindigt overigens optimistisch met enig zelfinzicht van de hoofdpersoon. Veel van wat de Surinamers in Nederland bezielt, wordt in rake scènes neergezet. Daarom kan deze roman zich dan ook moeiteloos handhaven onder de schaarse, betere prozaboeken die in Suriname verschenen. De boeken van Frits Wols zijn spannend, tegelijkertijd ook heel menselijk, waarin angst en twijfel een plaats krijgen. De flora en fauna beschrijft Wols erin op een onnadrukkelijke manier. De lezer krijgt een beeld van bos en savanne. Daarom verdienen deze boeken meer bekendheid onder de Surinaamse jeugd én volwassenen!    

Frits Wols: zijn werk omvat gedichten, novelles, jeugdverhalen, short stories en romans. De natuur is een belangrijke inspiratiebron voor deze auteur, die geboren is in 1938 in Groningen-Saramacca. Zijn eerste onderwijzersjaren in het Karaïbisch dorp Galibi leverden de prachtige novelle Het groene labyrint op. Ook werkte hij te Tamarin en in Paramaribo. Hij studeerde Engels in Nederland, debuteerde met poëzie in het weekblad Omhoog (Paramaribo) in 1961. Ander werk verscheen in Opbouw (Paramaribo). Als voorzitter van de Schrijversgroep 77 (1992-2003) heeft hij jonge schrijvers en dichters begeleid bij hun eerste publicatie. Frits Wols is ook bekend als story-teller en treedt vaak op bij de tori-avonden van Schrijversgroep 77. Waarom besteden we vandaag zoveel aandacht aan Frits Wols? Op 2 juli werd hij 75! Nog van harte gefeliciteerd en nog vele jaren toegewenst.    

[gebaseerd op Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur – toevoeging red. CU]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter