blog | werkgroep caraïbische letteren

Fridi Martina ‘Op weg naar mededogen’

door Jeroen Heuvel

Vijf jaar na het overlijden van Fridi Martina (1950 – 2014) is een bloemlezing van haar monologen, liedteksten en gedichten verschenen.

Sommige gedichten zijn poëtisch beter geslaagd, andere zijn meer observaties, gedachten en therapeutische meditaties; in ieder geval zijn het oprechte, waardevolle teksten.

De bloemlezing, In good company, is door Philie van Veen samengesteld en verzorgd, en bestaat uit 29 teksten in het Nederlands, evenveel in het Papiamentu en 11 in het Engels. Voor deze recensie maak ik gebruik van de inleidende teksten van Philie, en een gesprek met haar. En vanzelfsprekend, teksten van Fridi uit het boek. Te beginnen met een fragment uit ‘Kleurenblind’, een theatermonoloog.

‘Verdomme, ik héb niet gevraagd zwart geboren te worden.
En ik héb niet gevraagd als vrouw door het leven te gaan.
Ik heb überhaubt (sec) niet gevraagd geborden (sec) te worden.
Ik heb geen schuld. Waar moet ik dan voor boeten?
Waarom moet ik dan kiezen?
Wie heb ik iets misdaan?’

Drie zinnen die veel smart uitdrukken en drie vragen die retorisch blijken aangezien er geen antwoord op volgt. In dit fragment uit de monoloog als afstudeerproject (1981) aan de acteursopleiding in Amsterdam, raakt Fridi drie thema’s aan die in de beginperiode van haar leven als schrijver vaak voorkomen. Overigens ben ik het niet eens met de aanmerking dat een kind in het voorgeboortelijke niet gevraagd zou hebben om geboren te worden, maar mijn mening doet er in dit geval niet toe. De frustratie van geboren te zijn, gediscrimineerd te worden als Afro Curaçaose en achtergesteld vanwege haar geslacht en seksuele geaardheid drukken zwaar op haar. Je kunt het ook anders interpreteren, zoals Philie doet: Wat Fridi uitschreeuwt is de machteloosheid met al die kenmerken te leven in een systeem, dat al die kenmerken minder waard acht of afkeurt, terwijl ze als zodanig zonder daar schuld aan te hebben, is geboren. 

Op negenjarige leeftijd is Fridi, met haar tweelingbroer Freddy, wees geworden. Haar vader kwam af en toe, van een ander eiland, om hier te werken en bij haar verder alleenstaande moeder kinderen te maken. Ze is misbruikt. Als wees is ze in een meisjestehuis geplaatst. Daar hoorde ze dat ze het niet verder zou schoppen dan dienstmeisje.

‘En tóch, gewapend met mijn geloof, dat leven Dansen is
hield ik de hoop wel vast dat ik alles kan veranderen als ík dit wil’

schrijft ze in ‘Biecht’, dat eindigt met

‘Liefdevol wil ik zijn
want ik ben zelf de oorsprong van het Licht,
ook van de duisternis
Ik dans de dans van Licht
Ik ben de maag en buik van Duisternis
omhuld door mijn Lichaam
Ik ben gelijk aan God-Godin
ik beslis nu mens te zijn.’

Met dit soort teksten kunnen we Fridi scharen onder de spirituele artiesten als de eerder genoemde Luis Daal en een theatermaker als Felix de Rooy. Volgens Philie heeft Fridi nooit iets van door haar geschreven notities of teksten weggegooid, ze verzamelde het compulsief. Ze heeft een bonte verzameling aan documenten nagelaten, waaronder ook foto’s, videobanden en cd’s. Deze verzameling is door Philie aan het Nationaal Archief gegeven. In twee bijlages in de bloemlezing staan de documenten beschreven, bij het Archief zijn ze te raadplegen.

Philie van Veen in de tijd van de kennismaking met Fridi.

Philie kent Fridi al vanaf de jaren 70. Toen Fridi 21 was ging ze naar het moederland. Ze worstelde om er haar weg te vinden en had een administratief baantje bij Kibra Hacha, de vereniging voor Antillianen in Utrecht. Opbouwwerker Philie leerde haar toen kennen. De cineast Sherman de Jesus zag dat Fridi in die baan niet op haar plaats was. Hij zag haar theatertalent en raadde haar aan naar de toneelschool te gaan. Philie ondersteunde dit advies. Vanaf dat moment raadpleegde Fridi Philie regelmatig. Fridi leefde intens en eiste dat ook van haar omgeving. Ze liep met haar koffertje met teksten en wilde over de inhoud langdurig en diepgaand van gedachten wisselen. Ze had dan geen oog meer voor de klok.

Fridi speelt graag met woorden, ze associeert en maakt nieuwe woorden. In plaats van de ge-schiedenis schrijft ze haar me-schiedenis. Zoals je bij Miss Holland, of Miss Verstand van een misverstand zou kunnen spreken. Bij Fridi heet het de mis der ver-stand. Het koude verstand staat te ver van het warme hart, de katholieke mis onderdrukt en buit uit. Fridi is in een katholiek meisjesgesticht opgegroeid vanaf haar tienerjaren. In die jaren is ze, ook, misbruikt. Er was één non, die toen Fridi eens de vloer aan het schrobben was, de trap kwam aflopen; Fridi tilt haar gezicht op en ziet die non met een aureool van het binnenvallende zonlicht en ze weet intuïtief dat deze non een goede ziel heeft en is. Als Fridi jaren later, halverwege de jaren 90, terugkomt naar Curaçao, is de inmiddels uitgetreden non, weer de veilige haven waar Fridi rust kan vinden en mag zijn wie ze is.

Fridi ontwikkelt zich. Ze is gedisciplineerd, doet aan karate, houdt haar fysieke conditie op peil, heeft een goed getraind lijf en eet verstandig. Ze spreekt op een symposium waar Prins Claus ook een toespraak houdt. Er ontstaat een dialoog, de prins is oprecht geïnteresseerd in Fridi. In de bloemlezing is een tekst opgenomen aan hem opgedragen.

Met prins Claus.

Gaan de teksten uit de Nederlandse periode voornamelijk over het onderweg zijn naar gelijkwaardigheid tussen werelddelen, landen en mensen van allerlei kleur en geslacht en sociale status, over afscheid, verbranden en veranderen, over de hooghartigheid en neerbuigende houding van ‘de Nederlander’, op Curaçao ziet ze verbaasd in dat het lokale minderwaardigheidscomplex de mogelijkheden tot ontwikkeling frustreert. Volgens Philie loopt ze hier vast in de stroperigheid van de manier waarop men zich voordoet en handelt. Ook hier boort Fridi haar innerlijke kracht aan om vooruit te gaan, niet te blijven hangen in de constatering maar strijden voor verbetering. In Amsterdam had Fridi vlakbij het treinstation van Amsterdam samen met Marga Adama een eigen pand voor hun theaterstichting, Villa Baranka. In een tekst terug in Curaçao, getiteld Baranka Mama, een associatie met het standbeeld ‘Mama Baranka’ (1984) van Nelson Carrilho in het Vondelpark, spreekt ze de moederrots Curaçao aan:

‘T’abo so a konosé mi
sin buta ni un kondishon’

In Villa Baranka.

Haar werk wordt optimistischer als ze liedteksten gaat schrijven, er jonge mensen bij betrekt en de liederen uitbrengt. De eerste cd heet Anhelo di skucha (1999). Met studenten van de University of Curaçao maakt ze de cd Fridi Martina in good company (2007), inderdaad dezelfde titel als van deze bloemlezing.

‘Kijk:
ik respecteer wát ik ook voel en accepteer,
ik ben een mens op wegnaar (sec) mededogen,’

schrijft ze in ‘De mis der ver-stand’ in de Nederlandse jaren. Deze gedachte ontkiemt in ‘Desaroyo’ (blz 84) waarin staat dat we allemaal mensen zijn met een gebrek. Met een gebrek valt te leven ‘ma ku malisia sí mi n’ por mi shon!’, maar met boosaardigheid niet. Het gedicht op de bladzijde ernaast heet ‘Verzoening’. De eerste strofe spreekt voor zich:

‘ik heb teruggegeven
wat ik niet verteren kan
terug aan de bron
daar waar onwetendheid verdrinken zal
waar wraak vernietigd wordt
de pijn verlost
en de angst weer afgelost’

De catharsis heeft Fridi mogelijk gemaakt door het geloof in eigen lichaam en geest.

De bundel van ruim honderd bladzijden is een uitgave van de Algemene Faculteit van de universiteit. Een inspiratiebron voor lezers die het levensleed willen omvormen tot verbeterkracht.

De bundel is verkrijgbaar bij https://www.swpbook.com/boeken/3/antillen-en-caribbean/2184/fridi-martina-in-good-company

Met de vrouw van prins Claus. Een uitsnede van deze foto is gebruikt op de kaft van het besproken boek.

[Ook verschenen in Antilliaans Dagblad, d.d. zaterdag 26 september 2020.]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter