Frank Essed en de mobilisatie van het eigene
door Peter Meel
Het is een iconisch beeld. Een rijzige zwarte man in pak staat voor een topografische kaart van Suriname. Met een baton wijst hij uiteenlopende locaties aan en vertelt hij geestdriftig over natuurlijke hulpbronnen die er te vinden zijn. Als deze met beleid worden geëxploiteerd en de opbrengsten vallen toe aan de natie, dan kunnen deze volgens hem brede welvaart voor de bevolking genereren.
Deze wijze van optreden typeerde Frank Essed – want zo luidt de naam van de bevlogen spreker. Vooral oudere Surinamers herinneren zich Essed nog als architect van het Surinaamse ontwikkelingsbeleid. Over deze invloedrijke, maar inmiddels wat in de vergetelheid geraakte Surinamer schreef journalist Roy Khemradj een lezenswaardige biografie.
Leven en werk
Frank Essed (1919-1988) werd na een loopbaan als landmeter opgeleid tot bosbouwkundige aan de toenmalige Landbouwhogeschool Wageningen. Na zijn (cum laude) afstuderen promoveerde hij (cum laude) aan deze zelfde onderwijs- en onderzoeksinstelling. Terug in Suriname was Essed tweemaal minister van Opbouw (1958-1963 en 1969-1973), directeur van het Nationaal Planburau (1963-1967) en regeringsadviseur (1974-1980 en 1988). In deze hoedanigheden was hij bepalend voor het uitdenken en vormgeven van het Surinaamse ontwikkelingsbeleid. Essed dwong er veel bewondering en respect mee af, maar stuitte vanaf de tweede helft van de jaren zeventig ook op ideologische weerstanden. Na de staatsgreep van 25 februari 1980 en zijn internering door de militaire machtshebbers raakte hij op een zijspoor. Een noodlottig ongeval verhinderde dat zijn herbenoeming tot regeringsadviseur in 1988 daadwerkelijk leidde tot een hervatting van zijn carrière.
Bij aanvang van zijn eerste termijn als minister concludeerde Essed dat in Suriname van de productiefactoren natuur, arbeid en kapitaal de factor natuur het rijkelijkst voor handen was tegenover een relatieve schaarste aan kapitaal en arbeid. Desondanks – zo signaleerde hij – was het beleid tot dan toe vooral gericht geweest op het vermeerderen van het voorhanden zijnde kapitaal en het activeren van het beschikbare arbeidspotentieel. Om die reden pleitte hij voor een serieuzere inschakeling van het beschikbare reservoir aan natuur, zodat de verhouding tussen de drie productiefactoren meer in balans kon worden gebracht. Daarbij toonde Essed zich voorstander van het loslaten van de zijns inziens negatieve conceptie van nationalisme als antikolonialisme en legde hij de nadruk op het aanvaarden van nationalisme als een positieve en progressieve ideologie.
Vanuit deze vertrekpunten ontwikkelde Essed talrijke ideeën en schetste hij uiteenlopende scenario’s, die naar zijn oordeel vooral de Surinaamse volksklasse ten goede zouden moeten komen. Voorbeelden van beleidsdocumenten waarin hij zijn inzichten uitwerkte, zijn Nationaal Ontwikkelingsplan Suriname (1965), Een volk op weg naar zelfstandigheid (1973) en De mobilisatie van het eigene; Een ruimtelijk-fysieke bijdrage aan de integrale planning (1974). Dit laatste rapport was als bijlage toegevoegd aan het Meerjaren Ontwikkelings Plan (MOP) dat richting gaf aan de Nederlands-Surinaamse ontwikkelingssamenwerking na de soevereiniteitsoverdracht in 1975.

Het grote publiek identificeerde Essed in het bijzonder met het West-Surinameplan. Hoewel hij er niet de geestelijke vader van was, wierp hij zich op als de belangrijkste pleitbezorger ervan door de sociaal-economische potenties van dit initiatief onder de aandacht te brengen en met niet aflatende ijver te zoeken naar de benodigde financiën ervoor. Het project beoogde een big push te geven aan de verdere industrialisatie van Suriname door in een dunbevolkt deel van het land een nieuwe groeipool te creëren waarbij het fundament zou bestaan uit het grootschalig winnen en verwerken van bauxiet.
Belangrijke infrastructuele componenten van het West-Surinameplan waren de aanleg van een spoorlijn van de bauxietmijnen in het Bakhuisgebergte naar Apoera, de bouw van twee waterkrachtwerken in de Kabalebo-rivier, de bouw van een aluinaardefabriek, een aluminiumsmelter en een haven in Apoera, de omvorming van de nederzetting Apoera tot een stad van circa vijftigduizend inwoners en de aanleg van een verbindingsweg tussen Apoera en Nieuw-Nickerie. Via de oprichting van joint ventures – gezamenlijke ondernemingen van (een of meerdere) buitenlandse investeerders en de Surinaamse overheid – meende Essed dat het vereiste kapitaal bij elkaar kon worden gebracht.
Aanvankelijk leken de vooruitzichten gunstig. In 1970 tekenden het Amerikaanse concern Reynolds en de Surinaamse overheid een intentieverklaring waarin zij afspraken elk voor 50% te participeren in een geïntegreerd aluminiumbedrijf in West-Suriname. De bijbehorende joint venture kreeg een maand later gestalte en omvatte twee partijen: Reynolds en Grassalco. De Surinaamse regering had laatstgenoemde bauxietonderneming speciaal voor deze gelegenheid opgericht.
Maar vier jaar later trok Reynolds zich terug uit de samenwerking met het argument dat de veronderstelde hoeveelheid winbare bauxiet niet was aangetoond en dat de bauxiet bovendien van teleurstellende kwaliteit was. Om die reden was voor de Amerikanen het project commercieel niet langer aantrekkelijk. De spoorlijn van het Bakhuisgebergte naar Apoera kwam – met Nederlandse verdragsmiddelen – wel gereed, maar een plan dat Billiton en Suralco in 1980 ontwikkelden om bauxiet te mijnen in het Bakhuisgebergte en na transport via de opgeleverde spoorlijn te verwerken in de aluinaarde- en aluminiumfabriek in Paranam zou nooit worden gerealiseerd.
Voor de regering-Chin A Sen waren de tegenvallende resultaten in 1981 reden om het West- Surinameproject stop te zetten. Ideologische motieven speelden daarbij een belangrijke rol. Burgeradviseurs van de regering – representanten van een nieuwe generatie nationalisten – betitelden het West-Surinameplan als een geldverslindend fata morgana en een voorbeeld van verouderd ontwikkelingsdenken. Zij hamerden op de noodzaak van kleinschaligheid en het prioriteren van de landbouwsector als hoofdbron van inkomsten voor Suriname. Essed werd afgeserveerd als een vertegenwoordiger van de oude orde, die aan de leiband liep van het buitenlands kapitaal en tegen beter weten in het Westerse imperialisme ruim baan bleef geven. Dat juist hij altijd had betoogd dat de focus van het West-Surinameplan behalve op de bauxietindustrie ook diende te liggen op de beoefening van bosbouw, landbouw en veeteelt waarbij zo veel mogelijk aansluiting diende te worden gezocht bij de behoeften van de lokale bevolking, werd door zijn tegenstanders bij voorkeur verzwegen.
Investigative journalism
Khemradj is een montere gids die de lezer geduldig bij de hand neemt en soepel door het leven van Essed navigeert. Diens biografie is een verhaal van eenvoudige komaf, opwaartse mobiliteit en maatschappelijk welslagen. Het slechten van etnische en sociale barrières maakte daar deel van uit. Zeker in de jaren veertig en vijftig bestond er in Suriname vanuit de witte en lichtgekleurde elite verzet tegen sociale stijgers waar Essed zich als zwarte Surinamer toe te verhouden had. Zijn sociale vaardigheden, welbespraaktheid en intellectuele geverseerdheid hielpen hem om de vooroordelen van het establishment weg te nemen, een achtenswaardige reputatie op te bouwen en aanzien te verwerven.
Overtuigend schetst Khemradj de enorme werkkracht van Essed. Deze manifesteerde zich als een energieke denker en doener en een productieve schrijver en spreker, die op een innemende wijze en met veel flair initiatieven ontplooide en medewerkers mobiliseerde. Daarbij zette hij met kracht van argumenten in op het bereiken van de doelen die hij zichzelf stelde en die hij beschouwde als fundamenteel voor de vooruitgang van zijn land.
Met een vergelijkbaar elan deelde Essed zijn kennis en inzichten met anderen waarbij hij jongere generaties Surinamers bepaald niet over het hoofd zag. Die openheid richting de samenleving en zijn bereidheid om over de ontwikkeling van Suriname met individuele burgers van gedachten te wisselen, maakten Essed tot een publieke figuur en stimuleerden hem om binnen maatschappelijke en levensbeschouwelijke organisaties eveneens zijn bijdragen te leveren. Zo was hij actief binnen de Vrijmetselarij en de Foresterie en verwierf hij bekendheid als voorzitter van de Surinaamse Voetbal Bond (SVB) en beschermheer van mannenkoor Maranatha. Iets teruggeven aan de bevolking waarmee hij zich verbonden voelde, was voor hem een vanzelfsprekendheid.

Khemradj werkt vanuit een bronnen gestuurde en historisch geïnspireerde vorm van investigative journalism. In de eerste persoon enkelvoud duikt hij op in het levensverhaal van Essed en doet hij persoonlijk verslag van plaatsen die hij bezoekt en informanten die hij raadpleegt. Deze reportage-elementen dragen bij aan het verlevendigen van de tekst. Het voorzien in couleur locale werpt een intiemer licht op de omgeving waarbinnen Essed zich bewoog en de netwerken waarvan hij deel uitmaakte en fungeert bovendien als tegenwicht voor de onvermijdelijk wat prozaïscher paragrafen over beleidskwesties waarop de lezer wordt onthaald.
Tevens toont het optreden van de ik-figuur de grote betrokkenheid van de auteur bij zijn project. Hij heeft duidelijk een missie te volbrengen. Het journalistieke werk dat hij eerder verrichtte en dat in meerdere boekpublicaties resulteerde, blijkt met terugwerkende kracht bouwstenen te hebben opgeleverd die ook in deze veelomvattende levensbeschrijving een plek hebben gevonden. Zonder twijfel is deze biografie de kroon op het werk van de auteur. De vraag of de mate van detail waarmee Khemradj verslag doet van zijn naspeuringen altijd van meerwaarde is voor het doorgronden van de gebiografeerde kan daarbij verschillend worden beantwoord.
Visionair
Hoe moeten we Essed als visionair – de flaptekst spreekt van ‘de grootste visionaire denker die Suriname ooit heeft voortgebracht’ – evalueren? Was hij zijn tijd vooruit en kreeg hij als breed georiënteerde, snel schakelende en stoutmoedig opererende technocraat te weinig mensen mee om werkelijk het verschil te kunnen maken? Wist hij vooral snaren te raken als leermeester en volksopvoeder, maar had hij als rasoptimist met een voorliefde voor groot denken moeite zijn plannen naar de praktijk van alledag te vertalen? Hielden zijn ambities en idealen onvoldoende rekening met Suriname-specifieke omstandigheden die de slagkracht en manoeuvreerruimte van lanti begrensden?
Hoewel hij altijd dicht bij het vuur had gezeten als prominent lid van de Nationale Partij Suriname (NPS) – en korte tijd als exponent van de Progressieve Nationale Partij (PNP) – was de politiek voor Essed vooral een middel en minder een doel. Dat bleek in het bijzonder uit enkele van zijn opvattingen waarmee hij meende tegen de stroom in te moeten gaan. Zo sprak Essed anders dan veel collega-politici consequent over zelfstandigheid en niet over onafhankelijkheid, want – zoals hij in zijn manifest Frank en vrij (1966) uiteenzette – Suriname zou – niet anders dan andere soevereine staten – nooit zonder productieve samenwerkingsrelaties met andere landen kunnen bestaan.
Daarnaast ging sociaal-economische zelfstandigheid naar het oordeel van Essed vooraf aan politieke zelfstandigheid. Om die reden pleitte hij al sinds 1961 voor een gemenebestconstructie met Nederland. Hij beschouwde een dergelijke regeling als een noodzakelijke tussenfase richting de soevereiniteitsoverdacht. Deze opstelling voorzag Essed van een opmerkelijk profiel, want plaatste hem op afstand van Surinaamse nationalisten (die zich principieel op het onafhankelijkheidsstandpunt stelden) èn van Nederlandse politici (die de voorgestelde invulling van een dominion status voor Suriname behalve onduidelijk ook onwenselijk vonden).
De aankondiging door minister-president Henck Arron dat de onafhankelijkheid van Suriname ultimo 1975 zou worden gerealiseerd, doorkruiste Esseds voorkeur om de soevereiniteitsoverdracht te temporiseren door eerst in te zetten op sociaal-economische ontwikkeling. Naar zijn oordeel was dit de aangewezen route richting self-reliance. Een andere teleurstelling die hij moest incasseren was dat het West-Surinameplan niet van de grond kwam en dat aanhoudend getouwtrek in de tweede helft van de jaren zeventig binnen de Commissie Ontwikkelingssamenwerking Nederland-Suriname (CONS) – waarbinnen Essed leiding gaf aan de Surinaamse sectie – de samenwerking met Nederland aanzienlijk compliceerde.

De staatsgreep van 1980 bezorgde hem zijn grootste ontgoocheling. Ten onrechte werd Essed het mislukken van het West-Surinameproject in de schoenen geschoven. Daarnaast oordeelden de nieuwe machthebbers dat Essed de verdenking van corruptie op zich had geladen doordat hij een sleutelrol vervulde bij de besteding van ontwikkelingsgelden en zijn werk als regeringscommissaris met twee commissariaten (bij Billiton en Bruynzeel) combineerde. Hoewel er geen bewijs voor corruptie gevonden werd en Essed niet werd vervolgd, griefden de verdachtmakingen en de behandeling die hij gedurende negen maanden gevangenschap moest ondergaan hem zeer.
Was Essed te lang doorgegaan in het spoor van zijn ontwikkelingsdenken? Had hij zich verkeken op de maatschappelijke veranderingen die zich in de loop van de jaren zeventig hadden voorgedaan en zich onvoldoende gerealiseerd dat zich een nieuwe generatie Surinamers had aangediend, die er andere denkbeelden op nahield en een alternatieve politieke koers nastreefde? Khemradj maakt duidelijk dat Essed weinig op had met het activisme van academisch geschoolde politici, die geïnspireerd door de idealen van de Beweging van Niet-Gebonden Landen zich kritisch verhielden tot het Westen en sociale rechtvaardigheid hanteerden als een leidend beginsel bij het oplossen van het armoedevraagstuk in wat toen nog werd aangeduid als de Derde Wereld.
De biograaf heeft gelijk als hij stelt dat tot vandaag de dag zich geen opvolger van het kaliber Essed heeft gepresenteerd in Suriname. Na zijn overlijden is er geen andere Surinamer geweest die dermate boven zijn omgeving uitstak en zo lang zijn stempel wist te drukken op de ontwikkelingsplanning in zijn land. Hij neemt aan dat als Essed langer zou hebben geleefd hij zijn opvattingen met betrekking tot het West-Surinameplan zou hebben geactualiseerd en geprobeerd zou hebben het project in een bijgestelde versie alsnog uitgevoerd te krijgen. Men kan zich afvragen of die laatste inschatting aannemelijk is tegen de achtergrond van het gegeven dat Essed bij leven niet openstond voor inhoudelijke debatten met personen die zijn ontwikkelingsvisie niet deelden.
Anno 2025 overweegt de regering-Santokhi een doorstart van het West-Surinameproject. Met dit doel voor ogen heeft zij een concept-Mineralenovereenkomst tussen de Republiek Suriname en de Aluminum Corporation of China (Chinalco) bij de Nationale Assemblee ingediend. Deze heeft aangekondigd het ontwerp na de verkiezingen van 25 mei te zullen behandelen. Het concept roept de vraag op welke duurzame sociaal-economische voordelen Suriname van de overeenkomst te verwachten heeft. Het staat vast dat de overeenkomst zonder serieuze inbreng en betrokkenheid van de inwoners van Apoera, Washabo, Section en Zandlanding tot stand is gekomen. Daarmee voldoet het ontwerp niet aan internationale standaarden. Gelet op de commotie hierover in grote delen van de Surinaamse samenleving valt te betwijfelen of de voorliggende uitgeklede versie van het plan van Essed daadwerkelijk zal worden gerealiseerd.
Rehabilitatie en erfenis
Frank Essed; De mobilisatie van het eigene. Biografie van een Surinaamse visionair ontsluit een belangrijk hoofdstuk uit de contemporaine geschiedenis van Suriname en doet op een toegankelijke wijze verslag van het enerverende leven van de man met de baton. Het boek rehabiliteert Essed door hem zorgvuldig in zijn tijd te plaatsen en zijn vele verdiensten te memoreren zonder voorbij te gaan aan opvattingen waarvoor hij onvoldoende draagvlak wist te creëren en projecten die in de uitvoeringsfase zouden blijven steken.

Essed hechtte grote waarde aan het overdragen en vastleggen van kennis. Ook om die reden voelt het als een daad van gerechtigheid dat er nu een levensbeschrijving van hem voorhanden is waarin helder wordt onderbouwd dat opleiding, vakbekwaamheid en communicatieve vaardigheden Essed ver brachten, maar dat vooral zijn buitengewone toewijding, daadkracht en volharding hem in staat stelden tastbare resultaten te boeken.
Door hun verbondenheid met de 20e eeuw lijken de mobilisatie van het eigene en self-reliance als concepten verouderd. Toch voert het te ver om ze als afgedaan te beschouwen. Sterker, waar het gaat om het activeren en inspireren van mensen en het stimuleren van vormen van bezield patriotisme hebben zij nog weinig aan relevantie ingeboet. In de hedendaagse toepassing van beide concepten ligt een belangrijk deel van Esseds erfenis besloten.
Roy Khemradj, Frank Essed. De mobilisatie van het eigene; Biografie van een Surinaamse visionair. Edam: LM Publishers, 2025. 590p. € 34,50.
Ik ben het voor het overgrote deel eens met bovenstaand commentaar op het boek van oud-collega Roy Khemradj.
Wat ik mis -ook in het commentaar in NRC en deels in het boek- is dat Suriname vooral het soort gekwalificeerde krachten mist(e) die Essed op de juiste wijze hadden kunnen ondersteunen en waar nodig bijsturen. De afstand tussen zijn onnavolgbare manier van denken en wat er voorhanden was aan kader, was simpelweg te groot. En dan lijkt het al gauw eigenwijsheid, zoals m.i. ten onrechte wordt suggereerd. Essed’s idee van een dominionstatus met Nederland was in dat verband ook al een uiting van de visionair die hij was. Want we weten allemaal waar die gekwalificeerde krachten hun brood verdienen.