blog | werkgroep caraïbische letteren

Onbeschreven kleine verhalen van mijn ájá’s

Fragment 1 van mijn opa’s biografie

door Bris(path) Mahabier

1. Het verleden is voorbij, pluk de dag…

Op 5 juni herdenkt een kleine groep Hindoestanen (1) in Suriname en Nederland de Hindoestaanse immigratie in ons geboorteland en enkelen van hen herdenken ook – op hun eigen manier – de afschaffing van de Afro-slavernij op de Dag der vrijheden op 1 juli. Het leeuwendeel van de Hindoestaanse Surinamers herdenkt op geen enkele manier- thuis noch gezamenlijk in een openbare ruimte – de immigratie van de eigen groot- en overgrootouders. Dit jaar zullen er als gevolg van de Corona-maatregelen geen herdenkingsactiviteiten in Den Haag zijn.

Helaas, met intens verdriet moet ik constateren, dat ook in mijn geboorteplaats Magenta het historisch bewustzijn – zelfs van enkele geschoolden – nog onbevredigend is. Het verleden van Suriname, bijv. over de Afro-slavernij, contractarbeid, immigranten, de strijd van de inheemsen en de marrons schijnt voor velen niet of nauwelijks belangrijk te zijn. Het verleden is voorbij. Waarom zou je daar aandacht aan besteden? Pluk de dag zoveel mogelijk, denken sommigen. Hebben zij gelijk?

Er is t.a.v. de Hindoestaanse Surinamers één lichtpuntje: de herdenking van de Onafhankelijkheidsdag van India op 15 augustus wordt niet meer in de Hindischolen in vele plaatsen feestelijk gevierd, zoals dat in de jaren vijftig en zestig gebeurde. Deze viering blijft de laatste decennia beperkt tot het culturele centrum van de Indiase ambassade, waarin het India-minded deel van de hindoemiddenklasse graag participeert.

2 Onbeschreven verhalen van vele ájá’s

Vanaf 1978 heb ik een tiental bescheiden artikelen over deze twee historische herdenkingen in diverse media gepubliceerd. Met 5 juni 2020 in aantocht probeer ik enkele fragmenten uit het levensverhaal van mijn ájá (paternale grootvader) te vertellen. Dit is zijn verhaal, zoals hij en enkele van zijn dochters aan ons hebben verteld en dat ik nog kan navertellen. Het grootste deel van zijn persoonlijke geschiedenis zal onbekend blijven; zal nooit bijdragen aan de historie van de Hindoestaanse immigranten in Suriname.

Raj Ramdas (Rahi) dichtte in 2003 in zijn bundel Kahán hai u over het lot van een rijstverbouwer. De dichter vraagt zich af, wie ‘zijn’ verhaal zal beschrijven.

‘kathinái ke kanth ke                           ‘in het hoofdstuk van tegenspoed
bhulal bhág haili                                  ben ik een vergeten passage
hamár kaháni                                      wie beschrijft
ke likhi’                                                mijn verhaal’

Niet minder dan twintig van de immigranten, die in Magenta en de twee aangrenzende boiti’s (wegdorpen aan de Indira Gandhiweg, het voormalige platteland) woonden, heb ik in de jaren vijftig en zestig persoonlijk gekend. Vijf van hen waren familieleden die ik vaak, sommigen zelfs dagelijks zag en sprak, de anderen waren mijn buren en buurtgenoten. Maar slechts over een kleine groep van hen kan ik het een en ander vertellen.

Jit Narain (Djiet Baldewsingh) gaf in zijn eerste bundel Dál bhát catni (1977) op een poëtische manier uiting aan zijn gevoelens. Ook hij weet weinig van zijn Indiase opa af.

‘Met spijt overladen
geen contractant kan ik nog vragen.
Op sommige vragen vind ik antwoorden in mijn eigen leven,
voor vele ben ik de gescheurde bladen van de geschiedenis
nog aan het plakken.’

Slechts enkelen van ons zijn nog aan het ‘plakken’, bijv. Amar Soekhlal die in twee columns op de website Sarnámihuis aandacht besteedde aan zijn ájá, die als landbouwer een respectabel welvaartsniveau had bereikt en in 1952 India bezocht. De historicus André H. Loor gaf reeds in 1973 in zijn boekje Jairam vertelt… een prachtig voorbeeld aan Hindoestaanse Surinamers e.a., maar die lieten het afweten. Deze draad van ‘plakken’ werd in 2014 door Shantie Singh in haar Vervoering, een lijvige familievertelling over vier generaties in drie continenten, opgepakt. In de komende maanden hoop ik ‘iets’ te kunnen ‘plakken’/schrijven over enkele andere kalkattiyá’s van de Magentaweg. Verhalen met een bescheiden pretentie. Het verhaal van mijn ájá’s is partieel nieuw. Dit eerste deel draagt een algemeen karakter. De lezer kan het als een inleiding beschouwen.

3 Immigratieherdenking laat vele Hindoestanen koud

5 juni is een belangrijke sociaalhistorische datum voor ‘ons’, een kleine groep van Hindoestaanse Nederlanders. De eerbiedwaardige pater C.J.M. de Klerk C.ss.R. heeft reeds in 1953 vakkundig vastgesteld, dat er al vóór 5 juni 1873 Hindoestaanse contractarbeiders op enkele plantages in de kolonie Suriname werkzaam waren. (3) Zij kwamen niet rechtstreeks uit Brits-Indië, maar uit enkele Britse koloniën in het Caraïbisch gebied. Ook J.H. Adhin maakte in 1973 hiervan melding. Prof. Michiel van Kempen heeft hierover in de eerste Jit Narain Lezing in de Nieuwe Kerk in Den Haag in 2017 detailinformatie gepresenteerd: de namen van de eerste 17 Hindoestaanse contractarbeiders uit Barbados, die reeds op 5 mei 1869 op de plantage ‘t Vertrouwen aan de Cotticarivier werkzaam waren. (4) Zij zijn – zeer waarschijnlijk – de eerste Hindoestanen die voet op de Surinaamse bodem hebben gezet. Het gaat hier kennelijk om een incidentele, particuliere aanvoer.

De geregelde grootschalige aanvoer van Hindoestaanse contractarbeiders begon op 5 juni 1873 en duurde tot 1916. Van deze contactarbeiders heeft meer dan tweederde deel zich blijvend in Suriname gevestigd. Zij werden immigranten, vrijwillig of door omstandigheden genoodzaakt. In elk migratieproces is er sprake van dwang door negatieve omstandigheden en vrijwilligheid in het land van herkomst. Dit geldt ook voor mijn drie opa’s en een náni (moeders moeder). Mijn grootouders van moederskant repatrieerden na het uitdienen van hun contract, maar remigreerden doelbewust weer … naar Suriname! Ook ik behoor tot degenen die deze blijvende vestiging van onze grootouders positief beoordelen.

4 Bris, wat herdenk je op 5 juni?

Wij houden de ingeburgerde 5 juni (1873) aan als de herdenkingsdag van de Hindoestaanse immigratie in Suriname. Op die dag herdenken wij niet alleen het begin, maar vooral de permanente vestiging in Suriname van alle kalkattiyá’s en de vrije immigranten uit het toenmalige Brits-Indië, ook van degenen die voor 1873 en later van enkele Engelse koloniën uit het Caraïbisch gebied, bijv. Guyana en Trinidad  kwamen. Een kleine groep van vrije immigranten heeft zelf zijn zeereis betaald en zij hoefden geen plantagearbeid te verrichten! Zij waren geen kantráki’s (contractanten), maar parwási’s (immigranten). We kunnen gevoeglijk stellen, dat deze groep niet door arkáthi’s/ronselaars is misleid. Alle ronselaars in India waren Hindoestanen en geen Europeanen, geen blanken, zoals in enkele baithak gáná-liedjes verteld wordt.

De beslissing van de Hindoestaanse ex-contractarbeiders om afstand te doen van hun recht op vrije terugreis naar hun vaderland in ruil voor een premie van honderd gulden, zal voor velen van hen loodzwaar en uiterst pijnlijk zijn geweest. In Magenta heb ik de betraande ogen van enkele bejaarde kalkattiyá’s gezien, als zij onder een oude mangoboom langs de zandweg dichtbij een rijstpelmolen en een voetbalveld samenkwamen. Hun leven als contractarbeider was zwaar, maar niet even zwaar, of zwaarder dan die van de witte veenarbeiders in dezelfde tijd in Noord-Nederland. Mijn familieleden in Nederland en in Magenta raad ik consequent af, om te beweren, dat het leven van de kalkattiyá’s even zwaar was als dat van de Afro-slaven.

Beer Raghunath van Magenta, die in 1952 India bezocht

De Hindoestaanse immigranten hebben emotionele offers moeten brengen: in de vorm van een geografische en sociale breuk: hun dierbare familie, buurtgenoten en hun vertrouwde geboortedorpen met het agrarische landschap eromheen zouden de meesten van hen nooit meer terugzien. Onze buurman Beer Raghunath ging in 1952, samen met Shankar Soekhlal van Kwatta en Ramlal Chaudharie van Duisburg, voor een lange vakantie naar zijn geboortedorp Balaypár in Basti in Uttar Pradesh in India. Zijn 14e kind heeft nog altijd contact met de Indiase familie van haar vader.

De beslissing van onze (over)grootouders om in Suriname te blijven, eerst op de vestigingsplaatsen, later op eigendoms- en pachtpercelen, heeft verreikende emancipatorische gevolgen gehad. De dichter Jit Narain verwoordt dit standpunt treffend als volgt:

‘Áji

Bedankt dat je bleef.
Op z’n minst bevrijd
ben ik
van de vloek der goden
die nog op de Indiër rust.

[]

Ik buig mij neer
voor jouw voeten, áji,
als dank,
niet als plicht.’

Pulloo Debi van Magenta, bestolen door een notaris

Voor mijn Indiase grootouders buig ik niet alleen als dank, maar ook als morele plicht. Een gevolg van deze beslissing van onze (over)grootouders is, dat we niet in Uttar Pradesh en West-Bihar zijn geboren en dat we nu in Nederland volwaardige burgerrechten hebben. Door burger van Suriname te worden, waren de contractarbeiders bevrijd van o.a. het onderdrukkende – door geboorte bepaalde – játi-stelsel, dat ooit door brahmaanse pandits bedacht was, van de uitbuiting in Uttar Pradesh door o.a. talrijke moslim grootgrondbezitters (zamindárs) en banyá’s, hindoegeldschieters die van woekerrente profiteerden. Beide groepen maakten zich vaak schuldig aan ‘bounded labour’ (bandhuwá mazdur, tot langdurige arbeid verplicht door schulderving). De Hindoestaanse vrouwen hadden op de vestigingsplaatsen, de weg- en kanaaldorpen en elders betere sociale mogelijkheden dan in hun Indiase geboortedorpen. In Suriname mochten Hindoestaanse kinderen na 1945 massaal naar school gaan. Een recht dat in de brahmaanse cultuur in India eeuwenlang aan de shudrá’s (verzamelnaam voor lagere kasten) en de dalits (de kastelozen) ontnomen was en met machtsmiddelen gehandhaafd werd. Jai Hind? Theng ná!

Klik hier voor deel 2, deel 3, deel 4, deel 5 en deel 6 van deze serie.

4 comments to “Onbeschreven kleine verhalen van mijn ájá’s”

  • Beste meester,
    Ik heb uw fragment gelezen. Wat een werk en onderzoek is verzet om dit te schrijven. Ik kijk heel spannend uit naar een vervolg .Het doet mij deugd om te ervaren en heeft heel wat in beweging gezet in mij. Temeer dat u op uw leeftijd dit nog heb kunnen neerzetten. Moge God u kracht geven om dit voort te zetten. Let goed op u zelf. een leerling van u van bijna 50 jaar terug uit Katorki Katwijk.

  • Bris namaskar,

    Wat een weergave, wah wah.

    Met uiterste bewondering, heb ik je artikel over ajas en je overige oudere buren gelezen.
    Het is best de moeite waard, om hun vergane leven en leefwijze te eerbiedigen.
    Je hebt heel wat bergen verzet, om dit geheel te bereiken. De lezer/lezeres, wordt geleid
    naar het oude verleden, dat voor mij als erfstuk fungeert. Wat ik het meest waardeer, is
    je stijl van schrijven. Van af je inleiding tot het slot, stijgt je enthousiasme van schrijverskunst
    naar het hogere.Ik ben mij van bewust, dat er meer zit in Bris Mahabier. Het woord maha, zal ik
    niet vertalen, maar wel afsluiten met, dhartie pèr insaan mahan. Soerin Marhé.

  • Meneer Mahabier,

    Dit is heel treffend verwoord; de lezer kan de emoties van de beschrevenen voelen.Ik beneen derde/vierde generatie nakomeling en herinner mij de munten die mijn moeder afkomstig van haar grootvader uit India. Overigens komen wij voort uit Mahabier, maar dan van Nickerie. Ik ben trots op deze voorouders; hun nageslacht heeft een bijdrage geleverd aan Suriname in de vorm van parlementariers (o.a. een voorzitter), ministers, hbo-ers en academici in vele disciplines. Als Surinamers mogen wij allemaal trots zijn op onze voorouders, voor wat elke bevolkingsgroep heeft moeten doorstaan opdat wij vandaag kunnen zijn wat we zijn.
    De vader van onze buurman, een oude rijstboer, van plantage Vredenburg had een holle verdrietige blikin zijn ogen en er werd ons verteld dat hij verdriet had om zijn familie in India. Als kind sta je er niet bij stil, maar op latere leeftijd begreep ik wat de man had moeten doorstaan door van zijn familie te vertrekken en hen nooit meer terug te zien. Dat besef kwam toen ik om mij heen families verscheurd zag worden door de trek naar Nederland.
    Ik heb genoten van uw schrijven en ik kijk uit naar het vervolg hierop.

  • Bhai Bris,
    Allereerst feliciteer ik je met jouw magnifiek stijl van schrijven. Zowel in woord als in geschrift ben jij een echte meester. Jarenlang heb jij kennis en vaardigheden aan leerlingen en studenten overgebracht. Je hebt vakkundig geholpen richting te geven aan het leven van velen.
    Je hebt paragraaf 2 van jouw artikel met citaten van de dichters Raj Ramdas en en Jit Baldewsing perfect ingeleid. Met uitgelezen woorden heb jij niet alleen de immigranten uit de omgeving van Magenta,maar alle immigranten uit India hun welverdiende eer bewezen.
    Met genot en stijgende enthousiasme heb ik je artikel gelezen, Bris.
    Namaskár.

14 Trackbacks/Pings

Your response at S. Marhe

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter