Fort Boekoe blijft ongrijpbaar
door Tom van Moll
Fort Boekoe was legendarisch om zijn onvindbaarheid in de onbegaanbare zwamp rondom de Cotticarivier, totdat de nederzetting in 1772 door de koloniale machthebbers werd opgespoord en met de drassige grond werd gelijkgemaakt. In 2004 was John Pel ervan overtuigd dat hij de plek opnieuw had gevonden, maar die zekerheid lijkt hem nu te ontglippen. Tijdens archeo-logische expedities, onder meer in augustus en november vorig jaar, bleek de tocht nog steeds niet zonder risico; zelfs een spectaculaire evacuatie was nodig. Wil Fort Boekoe eigenlijk wel gevonden worden?
Het is geen jungle, maar de zwamp van het Cottica-gebied is minstens zo ondoordringbaar. De Boekoekreek is bij de monding in de rivier met enige inspanning nog wel bevaarbaar. Maar achter het bos, in de zwamp waar de kreek ontspringt, wordt de begroeiing verraderlijk. Op één van de eilanden ten oosten van de oorsprong van de Boekoekreek, in het noorden en het zuiden omgeven door diep moeras, maar in het noordwesten benaderbaar via een zand- en schelpenrits, moet ooit het legendarische Fort Boekoe hebben gelegen.
Het fort fascineert de familie Pel al twintig jaar. De vreugde was dan ook groot toen de vijf broers en vader Pel, na diverse vruchteloze expedities, in april 2004 het fort eindelijk herontdekten. Althans, er werd een plaats gevonden die voldoet aan de beschrijvingen en kaarten die in de achttiende eeuw door het koloniale leger werden gemaakt. Wat aanvankelijk begon als de droom van een paar avonturiers, werd geadopteerd door de Stichting Wetenschappelijke Informatie (SWI) in Paramaribo. Inmiddels is Menno Hoogland, hoogleraar Caribische archeologie van de Rijks Universiteit Leiden, ingeschakeld om uitsluitsel te geven over de exacte locatie.
Met nieuw bronnenmateriaal, kan de geschiedenis van de Boni-oorlogen, en daarmee een stukje van de Surinaamse geschiedenis herschreven worden vanuit een niet-eurocentrisch perspectief. “Het is daarnaast de bedoeling dat er een heritage trail komt dat zal bijdragen aan capaciteits- en economische versterking van de omgeving in de vorm van toerisme en educatie”, zegt John Pel, initiatiefnemer van het project.
In de toekomst wil de SWI gedegen onderzoek doen om vanuit het eigen, Surinaamse perspectief nieuw licht op de geschiedenis van Fort Boekoe en het Cordonpad te werpen.
De eerste twaalf kilometer van de Boekoekreek is inmiddels door Aucaanse bewoners van het nabijgelegen dorp Pikin Santi vrijgekapt en bevaarbaar. Maar de laatste drie kilometers zijn weerbarstig. Tijdens de vele tochten die Pel de afgelopen jaren maakte, moest hij zich op dezelfde manier als de Boni’s en de huurlingen voortbewegen: met een korjaal voor het materiaal, maar zelf regelmatig ploegend door de dichte begroeiing.
Tijdens een van de eerdere expedities raakte hij eens voor 24 uur verdwaald in het bos. “Het terrein verandert continu. Het ene moment staat het gras tot je middel, een tijd later groeit het tot ver boven je hoofd. In de droge tijd moet er flink gekapt worden om door de begroeiing de bedding van de kreek te vinden. Na een erg natte periode staat het water zo hoog dat er helemaal geen onderscheid te maken is tussen kreek en moeras.”
Het onherbergzame gebied lijkt niet geschikt om te bewonen. De Boni’s hadden destijds echter weinig keus. Een groot deel van hen was het zware plantageleven ontvlucht en het gebied ingetrokken nadat de Franse zeeman Cassard in 1712 een aanval op de plantages langs de Cottica- en de Commewijnerivier had uitgevoerd. De tot slaaf gemaakten werden door de plantage-eigenaren het bos in gestuurd, in vertrouwen dat een groot deel terug zou komen. “Ze stonden echt niet allemaal te popelen om het bos in te gaan”, nuanceert Pel, “het leven in de natuur was zwaar, dat trok niet altijd. Niet dat het leven op de plantages zo’n pretje was, maar als ze overvallen werden, vocht de ‘slavenmacht’ soms net zo hard mee uit levensbehoud.” Ongeveer zevenhonderd van hen keerden niet meer terug.
De meest vruchtbare delen van het gebied werden echter al bewoond door de Aucaners. Die hadden tegen die tijd zelfs al vredesverdragen gesloten met de kolonisten. Daarin committeerden de Marrons zich om nieuwe weglopers terug te brengen naar de stad. In ruil daarvoor ontvingen ze onder andere voedsel en gereedschappen.
De nieuwelingen namen daarom hun toevlucht tot het moerasgebied. In 1760 was er al een generatie die in de zwamp was geboren. De Boni’s vormden als laatsten in Suriname een stam.
Evacuatie
De Marrons uit de omringende dorpen wagen zich niet op eigen initiatief in het moeras. Hoewel ze een rivaliserende stam waren van de Boni’s, voelen de Aucaners zich volgens Pel wel aan hen verwant en koesteren ze respect voor het gebied. Voor de kreek wordt betreden, wordt daarom altijd een plengoffer gebracht bij een frakatiki, een totem. Eenmaal in het gebied moet men zich daarnaast aan een aantal trefu’s houden. Zo mag de naam Boekoe niet genoemd worden en mag er geen peper worden gemorst in het gebied. Ook is het verboden om de kaaimannen te ‘plagen’, omdat in hen de voorouders van de Boni’s zouden huizen. De voorzichtigheid van de Aucaners blijkt niet zonder reden. Tijdens een van de voorbereidingsexpedities voor het archeologische onderzoek, raakte fotograaf Hijn Bijnen in een delier. Na een paar dagen in de zwamp bleek dat zijn geheugen hem in de steek liet. Een ochtend wist hij zelfs niet meer waar hij was en kon hij zijn eigen foto’s niet meer plaatsen. “Hijn is wel een ausdauer”, vertelt Pel, “fysiek staat hij best zijn mannetje. Maar toen we kampement gingen maken, sloeg een soort oververmoeidheid toe. Hij had vreselijk dorst, kon geen ene voet voor de andere zetten. Hij was helemaal gedesoriënteerd, sloeg wartaal uit en was erg kortademig.” Archeoloog Hoogland was alert en herleidde de verschijnselen tot een zuurstoftekort in het bloed. Er volgde een zware nacht, waarbij Bijnen regelmatig hallucinerend zijn hangmat uit klom. Toen de verschijnselen de volgende ochtend niet waren verdwenen, werden de gidsen teruggestuurd met een briefje met daarop een verzoek om hulp. “Je wilt niet onnodig paniek zaaien, maar er stond toch iets meer dan ‘we zijn wat later’”, vertelt Pel. Pas laat die dag lokaliseerde een helikopter het bivak; Bijnen kon pas de volgende dag geëvacueerd worden. Volgens de gidsen deden de mysterieuze verschijnselen zich voor, omdat hij zich niet aan de trefu’s hield en de naam van de kreek zou hebben uitgesproken. Zelf is hij zich daar niet van bewust: “Ja, over het algemeen hou ik daar wel rekening mee, maar nou sluit ik niet uit dat je niet op ieder moment eraan denkt.” Pel erkent dat de naam Boekoe bij iedereen wel eens over de lippen kwam. “Iedereen verspreekt zich wel eens, maar dan voel je je betrapt. Hijn versprak zich nogal eens en door het volume van zijn stemgeluid, stoorden de gidsen zich aan zijn uitingen. Als die gidsen dan terugkomen en zo’n helikopter vliegt af en aan, dan wordt er gepraat natuurlijk: ‘dat hebben ze aan zichzelf te danken’. Dat heeft best impact op zo’n gemeenschapje van zestig, zeventig man. De dorpsgemeenschap zou een terugkomst van Hijn in het dorp daarom met gemengde gevoelens tegemoet zien.” Bijnen:“Ik kan niet bewijzen dat het niet zo is, maar ik geloof niet dat de trefu de oorzaak is geweest van de problemen. Al zou ik ze niet opgeroepen hebben als ik me ervan bewust was geweest.” De artsen constateerden een complex van oorzaken: een ontsteking aan zijn been leidde tot koortsverschijnselen, waardoor hij dermate uitdroogde dat zijn hart het dikker geworden bloed niet meer kon rondpompen. “Hoe minder er van mijn toestand bekend is, hoe meer ruimte dat geeft voor een eigen interpretatie”, meent Pel.
Het voorval illustreert hoe zwaar het bestaan in het moeras ook voor de Boni’s geweest moet zijn. “Er vond een soort natuurlijke selectie plaats. Mensen die het fysiek niet aankonden, stierven”, aldus Pel. Tegelijkertijd zorgde het moeras ook voor bescherming. Om het voortbestaan van de stam te waarborgen, werden verrassingsaanvallen op de plantages uitgevoerd, waarbij voedsel, gereedschap en vrouwen werden meegenomen. De kolonisten organiseerden regelmatig tegenexpedities, met wisselend succes. De zwaar beladen militairen waren niet bestand tegen het terrein en de Boni’s hadden zich noodzakelijkerwijs gespecialiseerd in snelle evacuatie. Bij een dreigende aanval werd een dorp simpelweg verlaten. Eén specifieke nederzetting bewees echter steeds haar nut. Door zijn onvindbaarheid kon het dorp Misalasi uitgroeien tot een versterkte nederzetting, van waar uit de aanvallen konden worden gecoördineerd. Later werd het omgedoopt tot Fort Boekoe.
Tegenaanval
Toch werd het fort in 1771 gevonden. Omdat de Marronstrijders op dat moment niet aanwezig waren, kon het kamp gemakkelijk worden ingenomen. Uit angst dat de terugkerende krijgers een tegenaanval zouden uitvoeren, werd de nederzetting echter snel weer verlaten, en zelfs niet platgebrand, zoals gebruikelijk.
In april 1772 keerden de militairen terug onder leiding van luitenant Jurriaan François de Friderici. Op de noordwestelijke zandrits sloegen zij een kamp op, van waar uit het fort voortdurend werd belaagd. Het duurde tot in september voordat het Korps Zwarte Jagers, de zogenoemde redi musus, de paden naar het fort vonden. Toen het dorp werd ingenomen, vonden negen Marrons de dood, vijftig anderen (vooral vrouwen en kinderen) werden gevangen genomen. De rest wist te ontvluchten. Dat betekende het einde van het fort, dat dit keer wel met de grond gelijk werd gemaakt. De strategische locatie werd nog wel gebruikt als uitvalsplaats voor de huurlingen, om het gebied uit te kammen. De Boni’s vluchtten in 1776 de grens met Frans-Guyana over; het gebied werd verlaten en nooit meer bewoond.
Enkele weken na de evacuatie van Bijnen, werd een tweede expeditie op touw gezet. De financiering kwam voor elkaar dankzij het Surinaamse bedrijfsleven, de overheid en de flinke duit die de Nederlandse ambassade in het zakje deed. “We hebben de begroting moeten omgooien. We wilden een week intensief archeologisch onderzoek kunnen doen en zo min mogelijk tijd kwijt zijn aan gedoe met logistiek en transport”, vertelt Pel. Ze werden gedropt in de zwamp, zo dicht mogelijk bij de plek waar De Friderici zijn kampement gehad moet hebben. Vanaf daar werden de rits, het eiland en de omgeving onderzocht.
Ondanks dat de archeoloog zijn werk goed heeft kunnen doen, leverde de expeditie niet het gehoopte resultaat op. “Nee, het is niet gelukt sluitend te bewijzen dat Fort Boekoe hier daadwerkelijk lag”, erkent Pel. Wel werden nog meer indirecte aanwijzingen gevonden, zoals restanten van kostgrondjes en kleine metaalresten op de zandrits. Houtresten van de palissaden bleken onvindbaar. “Het bewijs is karig. Op het eiland zelf hebben we niets gevonden.” Nieuw historisch bronnenonderzoek moet uitwijzen of er niet ergens de plank mis is geslagen. Maar Pel blijft vastberaden: “Ik sta open voor alternatieven, maar tot die tijd geloof ik dat het hier moet zijn.” Voorlopig blijft de legende van Fort Boekoe dus nog voortbestaan.