Eugène W. Rellum – Domburg
Domburg[1]
De brede rivier,
de steiger,
de idyllische banken
en
de oude vergroeide amandelbomen…
Ik voel de schroom
van geesten
der meesters en der slaven;
de drukte echter
is voorbij:
de slaven draven niet meer
en de meesters zijn verdwenen;
de rivier bleef
en de mooie oprijlaan
wordt nog steeds omzoomd
door
rijen oude bomen;
wat voelen zij zich onwennig,
nu slechts auto’s
en geen paarden
gaan en komen;
de amandelbomen staan
met al hun knoesten,
d’oude tijden te beschreien…
de frivole paartjes,
die hier komen,
hebben daar
geen notie van.
[Uit: Eugène Rellum, Kren/Klim. Gedichten uit Suriname. Paramaribo 1961, p. 31.]
[1] Plaats aan de Surinamerivier
