Eugène Chateau vertelde…
Mijn grootvader was op zijn 11e nog slaaf
Elian, Skip en Sam vertellen het verhaal van Eugene Chateau, in 1930 in Amsterdam aangekomen
De Pijp, Amsterdam
In een kleine kamer op het Montessori Lyceum wachten Elian, Skip en Sam op mijnheer Chateau. Ze hebben hun vragen op velletjes papier meegenomen. Om de beurt stellen ze vragen en luisteren vol bewondering naar de 91-jarige mijnheer Chateau die fier rechtop lopend de ruimte in komt en gaat zitten. ‘Ik vind het zo knap dat u op uw leeftijd nog zo actief en enthousiast kan vertellen. Als ik naar mijn opa kijk…’
Waar komt u vandaan?
Ik ben de jongste van 9 kinderen. Nu ben ik de laatste van die 9 kinderen…
Mijn familie woonde in Paramaribo, midden in het centrum, in een houten huis aan de Heiligenweg. We woonden boven, op 2 hoog. Op de onderste etage was een slager. Op school sprak je Nederlands. En thuis spraken mensen hun eigen taal. Bij ons thuis werd Nederlands gesproken, dat vonden mijn ouders netter. De Nederlander stond altijd een trapje hoger. Je keek tegen ze op en je had de pest aan ze. Zo werkte het.
Toen ik 2 jaar was ben ik met mijn familie naar Holland gekomen. Op mijn 20ste ging ik terug. In mijn leven heb ik meer tijd doorgebracht in Nederland dan in Suriname. Maar mijn navel ligt begraven in Paramaribo. De navelstreng, waar die in de grond is gestopt, daar hoor je thuis. Me kumba ti te nabraje. [Mi kumbatitey na drape.]
Heeft u tot slaaf gemaakte familieleden in uw voorfamilie?
Mijn grootvader was op zijn 11e nog slaaf. Tot 1863, toen is de slavernij afgeschaft. Maar na 1863 moesten de slaven nog 10 jaar bij hun baas in dienst blijven. Toen heetten ze alleen geen slaaf meer. Vanaf zijn 21ste was mijn grootvader vrij. Zijn moeder is tot haar 33ste jaar slavin geweest, zij werkte in het huis van de man die haar in het bezit had, een portugese-jood. Als je het huishouden verzorgde moest je ook met de baas naar bed.., daar is mijn grootvader uit voortgekomen. De moeder van mijn grootmoeder is op Curaçao geboren, ook als slavin, met de familie van haar eigenaar kwam ze in Suriname terecht. En op die manier komen van zoveel verschillende kanten nieuw bloed binnen. Mijn Franse voorfamilie heette Chateau, die kwam vanuit Guadeloupe waar zij slaveneigenaren waren, en waarschijnlijk vluchtten voor de slavenopstanden.
Over al die familieverhalen werd niet gesproken in mijn jeugd. Die heb ik pas veel later uitgevonden en ben ik zelf gaan uitzoeken.
Hoe kwam u in Amsterdam?
In 1930 namen we de boot naar Nederland. In Amsterdam woonden we. Onze verhuizing heeft in de familie heel veel onrust gebracht. Mijn moeder wilde niet weg. Zij was erg verdrietig. In haar hele leven is ze nooit meer terug geweest in Suriname. Dat heeft haar veel verdriet gedaan. Mijn ouders kwamen voor de toekomst van hun kinderen. Ik wende aan de Nederlanders, groeide tussen hen op. Surinamers die nieuw naar hier kwamen vroegen of ik niet bang was voor die Nederlanders. In Suriname kon je je niet voorstellen dat je gewoon met Nederlanders om kon gaan. Dat het zelfs je vrienden zouden kunnen zijn. Mijn broer vocht zelfs tijdens de dekolonisatie-oorlog voor het Nederlandse leger, in Indonesië. Ik was inmiddels gewend aan de Nederlanders. En trouwde uiteindelijk met een Nederlandse vrouw, die ik jaren later meenam naar Suriname.
[overgenomen van de site In mijn buurt, zonder datum, 2018]