blog | werkgroep caraïbische letteren

Esde lek na tide… Gisteren net als vandaag

door Natascha Adama

Edgar Cairo werd geboren op 7 mei 1948 te Paramaribo. Baby boomer. Typisch kind van de sixties en lid van de Surinaamse avant-garde. Cairo had twee gezichten; de oer-Surinaamse schrijver, adept van Papa Koenders die in het Sranan schreef, en de Nederlands-Surinaamse schrijver die zijn werk diep verankerde in de Surinaamse toko-toko (modder) en bij leven en welzijn allerlei heilige huisjes omver trapte.

1e druk 1969, in Sranantongo

Zijn eerste boek, een novelle met als titel Temekoe werd in 1969 in Suriname uitgebracht. In 1988 werd het verhaal als roman onder de titel Kopzorg in Nederland door Agathon uitgebracht. Het originele boek, een novelle van 36 pagina’s, is geheel in het Sranantongo geschreven. Het is om die reden een uniek en origineel werk. Het Sranan is een rijke taal, vol ironie en humor. Immers, hoe groot de misère en de ellende ook niet is, “we blijven altijd lachen om niet dood te gaan van het huilen”. Maar Cairo is niet op zoek naar de lach. Hij wil de lezer niet amuseren. Hij wil de lezer wakker schudden, vertellen wat de mensen drijft. Hun gore karaktertrekken, jaloezie, onverdraagzaamheid, machtswellust en hun seksuele aberraties aan de wereld tonen.

In Cairo’s Temekoe krijgt de lezer te maken met een dystopische samenleving; een donkere, onherbergzame samenleving waar duistere krachten en zwarte magie het ritme van alledag bepalen. Een krabbentonsamenleving. Een samenleving die mensen gijzelt en kielhaalt. Een samenleving die zijn kinderen mishandelt. Knecht. Onderdrukt. En misbruikt. Vooral als je een awese, een weeskind bent. Want in dat geval ben je overgeleverd aan de goedertierenheid van vreemden. En dat is geen sinecure. Want

Suriname is een samenleving waar God voor ons allen is maar elk individu op zichzelf is aangewezen. Want in die samenleving kun je zelfs op je familie niet rekenen.

2de versie, 1979, in Cairojaans Surinaams-Nederlands

Cairo herschrijft Temekoe in 1979 voor de Nederlandse lezersmarkt. Temekoe wordt Temekoe/Kopzorg. Het boek is geschreven in het Cairojaans. Dat is Surinaams-Nederlands met eigen bedachte woorden en letterlijke vertalingen vanuit het Sranan. Cairo schrijft bloemrijk over Nelis, een jonge wees die noodgedwongen verhuist van de plantage, in de Para, naar de grote stad Paramaribo. De mishandelingen van zijn pleegmoeder zijn niet meer te verdragen. Hij pakt de trein. En belandt in Paramaribo. Hij komt in een niemandsland terecht. Er is geen werk. Hij kan nergens wonen. Kortom allerlei broko-ede’s die het leven te zwaar om te leven maken.

Eerst wordt niet duidelijk wat Cairo precies bedoelt met Kopzorgen. Zijn dat alledaagse broko-ede’s, dus, vrij vertaald, zorgen? Of is dat de temekoe, de hebi, de zwaarte van de overgeleverde erfzonde? Intergenerationele trauma’s die begonnen zijn tijdens de slavernij en nog steeds dooretteren? Of slaat temekoe/kopzorg op het narratief dat de zwarte mens zijn eigen ergste vijand is, die zichzelf en “de andere” saboteert en frustreert? “Waarom de neger nooit vooruit zal gaan” dat is ook de klaagzang van andere

zwarte, postkoloniale schrijvers. Heeft Cairo gelijk als hij zegt dat Suriname een onherbergzame, liefdeloze samenleving is, een plek waar mensen leven volgens het principe: god voor ons allen en ieder voor zichzelf?

Cairo sprak over “bestaansverdriet”, het eeuwige verdriet van de vrijgemaakte mens die na het staatstoezicht noodgedwongen zijn heimat, de plantage, verlaten moet. Eerst naar de grote stad, en als het daar ook niet lukt, dan vliegen over het grote water, naar dat niemandsland aan de Noordzee.

De makke van Cairo is dat hij net als de witte man de schuld van de bittere armoede van de Afro-Surinamer bij de mensen, de slachtoffers dus, neerlegt. Hongersnood? “Neen. Jullie hadden je kunnen voeden met de groenten die overal welig tierde, maar dat was jullie te min.” “Als je een stok in de grond duwt, groeit er een gewas.” Joekels van normstellingen. Door de witte man ingeprent. “ De Negers zijn lui”, zeiden de koloniale autoriteiten na de afschaffing van het staatstoezicht. En laat het nu zo zijn dat dat waardeoordeel nog steeds bepalend is. Na de dekolonisatie werd deze met veel verve vertolkt door de eigen zwarte leiders zoals Jopie Pengel. De leider van de NPS die zei het belang van de Volkscreolen, de mensen waar Cairo over schrijft, te behartigen. Als Cairo Temekoe schrijft, bevindt Suriname zich midden in een stakingsgolf.

3de versie, 1988, in Algemeen Nederlands

In 1980 kwam Desi Bouterse, die het land zogenaamd bevrijdde van het koloniale juk. Die zei ook dat de “ Creolen niet willen werken”. Vandaag gebruikt de regering-Santokhi dezelfde stigma’s om te polariseren en te verdelen.

Conclusie

Zowel Temeku als Kopzorg herinneren de lezer er fijntjes aan dat de Surinaamse samenleving rust op de overlevingsdrang en noeste ijver van de zwarte vrouw. Zijn moeder die haar handen letterlijk kapot werkte bij ’s Lands Hospitaal, de enige kostwinner in dat samengestelde gezin, de moeder-overste van de prasi-oso.

Cairo was een postkoloniale schrijver. Schrijver pur sang. Maatschappijkritisch en geëngageerd. Hij wilde een zo breed mogelijk publiek bereiken, en daarom werd Temekoe, Kopzorg. Zijn oeuvre is omvangrijk. Een literaire erfenis die verder uitgebouwd moet worden: praten, discussiëren, begeesteren, maar bovenal de dingen te benoemen zoals ze zijn… ook al vinden sommige mensen zijn boeken ontoegankelijk, onleesbaar.

Ook al vinden sommigen zijn thema’s niet passen in het beeld dat ze van Suriname in stand willen houden. Juist daarom moeten we praten. Want alleen door dit soort verhalen te begrijpen, kan het koloniale verleden begrepen worden en kan er gewerkt worden aan een toekomst zonder temeku’s .


Kopzorg: een korte schets

Nelis, de hoofdpersoon is op een van de vele plantages in het district Para geboren. Nelis is een awese een wees, die vreselijk mishandeld wordt door zijn groottante. Hij besluit naar de stad te gaan. Maar er is geen werk voor een ongeschoolde jongen als Nelis. En als hij een keertje een werkje vindt dan is dat maar voor korte duur. De wereldwijde economische crisis van de jaren 30 van de vorige eeuw treft de armlastige Nederlandse kolonie in de West zeer hard. Werkeloosheid. Hongersnood. Verwaarlozing. Verval. Nelis sterft bijna van de honger maar hij overleeft. Hij heeft geluk en vindt een vaste baan bij de overheid maar hij weigert zich te binden. Nelis is een rolling stone… hij is niemands knecht en niemand is zijn baas. Na veel omzwervingen gaat hij samenwonen met Selina, een hardwerkende vrouw met elf kinderen die haar handen letterlijk kapotwerkt in de waskamer van het ‘s Lands Hospitaal. Tot zijn verrassing krijgen ze samen een zoon. En voor het eerst voelt Nelis zich verbonden met een ander levend wezen. Hij adoreert zijn zoon, maar de liefde beklijft niet, want de kopzorgen blijven. Het ongeluk is nooit ver weg op zo een achtererf waar het lied van de armoede zich driestemmig vals tussen het houtrot weeft.

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter