Erfgoed om samen (mee) te dragen
Voordracht bij gelegenheid van de opening van de tentoonstelling ‘Slavernij; En de Groningers?’ in het Museum aan de A, Groningen, 23 juni 2022.
door Delno Tromp
Shonnan, bon tarde,
Ta un honor espesial pa mi por ta presente den e museo aki – leu for di mi kas na Boneiru – na ora dje apertura dje eksposishon amplio di paginan basta pretu den e historia di nos tur, di antepasadonan di bosonan tur i di mi, di mi hende. E lenga ku mi ta usa awor, mi lenga materno, Papiamentu, – ku mayoria dje hende presente no ta kompronde – ta un herensia dje pasado di sklabitut; herensia yen di ambigwedat.
No spanta! Schrik niet, ik zal u niet langer plagen door te blijven spreken in de taal die de meesten van u niet verstaan, mijn moedertaal, het Papiaments. Die taal is, zo zei ik zojuist, springlevend erfgoed uit de eeuwen van slavernij op de eilanden Aruba, Curaçao en op het eiland waar ik werd geboren, woon en werk: Bonaire. Dat is het Nederlands voor ons op de eilanden feitelijk ook: erfgoed uit de koloniaal dagen van weleer, zij het niet zo ‘springlevend’ als het Papiaments.
In die koloniale taal herhaal ik waarmee ik in mijn moedertaal begon: het is mij een bijzondere eer om hier aanwezig te zijn bij de opening van een omvangrijke expositie over ‘dubbelzinnige’ bladzijden uit onze geschiedenis, die van u allen en van mij, van onze mensen op en van de eilanden.
Voor ik verder ga, even voorstellen: ik ben Delno Tromp, oud-directeur van het grootste museum gewijd aan slavernij in het Caraïbisch Gebied, Museo Kurá Hulanda op Curaçao; het was een bijzonder genoegen om een steentje te kunnen bijdragen aan deze tentoonstelling in Groningen.
Mijn moedertaal, het Papiaments, dat erfgoed uit de slavernij, is getekend door ‘ambiguïteit’. Onze taal is praktisch het ‘meerduidige’ symbool van dat slavernijverleden.
Enerzijds vult die taal ons met levenslust zoals in principe iedere moedertaal dat doet. We koesteren die taal. Onze dichters bejubelen de kracht die het ons als sprekers ervan geeft, zoals Pierre Lauffer (1920-1981) doet in ‘Nos lenga’ / ‘Onze taal’. Ik citeer de laatste regels uit dit gedicht in Papiaments en de vertaling naar het Nederlands
[…]
Na mi lenga di kriojo,
Ku su zjèitu di zonidu
No tin dwele ni legría pa herami,
Ni tin sort’i sintimentu
Ku mi n’ tribi machiká.
[…]
In mijn creoolse taal,
Met heel haar klankenweelde,
Is geen vreugde of verdriet voor mij onzegbaar,
Noch is er ook maar één gevoel
Dat ik daarin niet heb gedurfd te uiten.
Dit is een nog onderbelichte kant van de slavernij: zo velen van onze voorvaderen – met Afrikaanse en, niet te vergeten, Indiaanse roots – zijn omgekomen, maar we zijn een taai volk en overleven zit evenzeer in ons bloed; en niet alleen ‘overleven’ maar evenzo goed scheppen, creëren. Hiervan getuigt onze moedertaal: een creoolse taal waarvan basiselementen van de Afrikaanse westkust de oceaan over gesleept werden om op Aruba, Bonaire en Curaçao – onder weinig verheffende omstandigheden – met een zekere vaart tot een volwaardige taal uitgroeiden.
Kortom, erfgoed van de slavernij is evenzeer de inspanningen van emancipatie, van het volwaardig mens worden te midden van anderen. Het Papiaments is dagelijks bij ons en is voor ons de meest tastbare getuigenis van dat emancipatieproces.
We mogen echter de keerzijde niet verdoezelen; er is een ‘anderzijds’. Dit wordt ook meegedragen door het Papiaments. Niemand betwist dat de eeuwen van slavernij alleszins belastend waren. De huidige tentoonstelling maakt ongetwijfeld invoelbaar hoe belastend, maar dat was toen, in de dagen van weleer, voorbij … hoewel?
Ja, we overleefden, we schiepen nieuw leven, creëerden zelfs een nieuwe taal. Anderzijds, NEE, niet voorbij, we sleepten heel veel mee uit dat belastende verleden. Het Papiaments is zo’n tastbaar voorbeeld van wat we meeslepen: een zeker isolement want buiten onze eilanden worden we niet verstaan.
Er is meer. De verhoudingen van weleer – de zogeheten heren- en slavengedragspatronen, met venijnige etnische contouren – werden van generatie op generatie overgedragen en slijten maar moeizaam. De vernederingen die met slavernij meekomen en de bijkomende angst voor nieuwe vernederingen, blijken ook van generatie op generatie te worden overgedragen en evenzo moeizaam te slijten. We hebben er één woord voor: schaamte. Het werd zelfs veelvuldig op onze eilandelijke Afro-Antilliaanse samenlevingen geplakt: schaamteculturen (alsof elders, in Nederland bijvoorbeeld, geen ‘schaamte’ zou bestaan). Kortom, we zijn ook het nodige aan lasten met ons blijven meedragen.
Ja, onze geschiedenis is er bovenal een van ‘emancipatie’, van bevrijding, van een rauw traject om volwaardig mens te worden. Emancipatie is work-in-progress. Hiertoe dient de tentoonstelling bovenal, voor schoollieren tot senioren: laat het tastbaar maken wat we beetje bij beetje van ons hebben afgeworpen – dat is al heel veel, laat het gezegd zijn! – en wat we nog proberen af te werpen aan ballast uit het verleden.
Zo mag niemand er meer aan twijfelen dat het Papiaments een volwaardige taal is (en niet een achterlijke dialect of iets van dien aard). Toch is het nog niet mogelijk om probleemloos beroepsopleidingen in onze moedertaal voort te zetten. Het Nederlands wil wel eens een hoge barrière vormen.
Mogen wij op de eilanden blijven open staan voor steun uit het moederland om die emancipatie voort te zetten, moge het moederland zich inspannen om die steun te geven en begrijpen waarom die steun nodig is – deze tentoonstelling maakt dit ongetwijfeld duidelijk …
Dank voor uw aandacht. Masha danki, shonnan. We kunnen ons even niet meer wensen dan met elkaar in het Koninkrijk der Nederlanden te wonen.