blog | werkgroep caraïbische letteren

Enkele noties in het werk van Jit Narain

door Sharmila Narain

Djietnarainsingh Baldewsing (pseudoniem van Jit Narain) is een nakomeling van Noord-Indiase contractarbeiders, die tussen 1873 en 1916 naar Suriname gehaald werden. Hij werd, als vijfde kind in een gezin van tien, geboren op 7 augustus 1948 te Livorno in het district Wanica. Van zijn vader leerde hij vanaf zijn tiende jaar Hindi schrijven en praten. Hele coupletten mantra’s, heilige hindoe-spreuken, kent hij nog steeds uit het hoofd.

Jit Narain. Foto © Mahender Autar

Hij groeide op binnen een homogeen Hindoestaanse cultuur, op dat moment bestond de gemeenschap van Livorno uitsluitend uit Hindoestanen; het waren geen rijke mensen, slechts enkelen bezaten een bromfiets of een fiets. Hij is opgevoed volgens de sanathan dharm, een stroming binnen het hindoeïsme, waarin de leefregels centraal staan.
Tot zijn zesde jaar bezocht hij verschillende districtsscholen zoals O.S. Livorno. Vanwege veel burenconflicten onder de Hindoestanen, met zelfs kappartijen, besloot zijn vader naar de stad te verhuizen. Jit behaalde zijn mulo-diploma op de Shri Vishnuschool. Tijdens zijn mulo-jaren schreef hij gedichten, waarbij hij de Hindiwoorden verving door Sarnámiwoorden. Hierdoor bleven woorden in het Sarnámi behouden. Na zijn AMS-diploma vertrok hij richting Nederland waar hij in 1978 na enkele onderbrekingen afstudeerde als arts.

In 1981 stichtte Jit de Stichting Sarnámi Nederland en startte met het grotendeels door hem zelf volgeschreven tijdschrift Sarnámi dat te maken had met politiek bewustzijn. Toen hij India bezocht, verschenen daar zijn verzamelde gedichten in het Devanagrischrift, een oud alfabet uit India, waarmee klassieke talen zoals het Sanskriet worden geschreven.
In december 1991 keerde hij terug naar Suriname en bouwde te Uitkijk, Saramacca, een centrum genaamd Stichting Educatief Centrum (SECU) waarin onder andere een bibliotheek, een zwembad en een twintigtal appartementen gevestigd zijn. In de bibliotheek is een scala aan literatuur aanwezig, waarvan studenten van de hbo-opleidingen en mulo-leerlingen gebruik kunnen maken. Aan de voorzijde van het centrum ligt zijn polikliniek, waarin zijn huisartsenpraktijk is gevestigd. Elke middag behandelt hij tientallen patiënten uit alle lagen van de bevolking. Achter het zwembad bezit hij twintig hectare grond die in cultuur is gebracht.

Samen met Theo Damsteegt schreef hij het Sarnámi leerboek Ká hál (Hoe gaat het).

In 1987 werd hem de Ráhman Khán-prijs toegekend van de Vereniging Nauyuga. Literatuurcritici van India bekroonden in 2003 zijn gedichten met de Diasporaprijs. Hierdoor verkreeg het Sarnámi een internationale status, waardoor nieuwe deuren voor de taal opengingen.
De Henri Frans de Ziel Stichting, meer bekend als de Trefossa Stichting, heeft op vrijdag 13 januari 2017 de H.F. de Ziel Literatuur- en Cultuurprijs (Trefossaprijs) 2017 in het Self Reliance Auditorium te Paramaribo uitgereikt aan Jit Narain.

 

V.l.n.r. Effendi Ketwaru, Jit Narain, Narinder Mohkamsing, France Olivieira, bij Narain thuis. Foto © Michiel van Kempen

In verband met zijn vijfenzestigste verjaardag zou hij zijn nieuwste bundel Rahan/ Bestaan, uitgeven. In september van dit jaar was dat een feit. Aan promotie en seminars over zijn bestaande bundels doet Jit niets meer, hoewel hij wel aanwezig was op de Sarnámiconferentie van Humaniora (ADEK) en hij daar heeft voorgedragen.

Poëzie is een van de meest subtiele expressievormen van menselijke taal. Literatuur is voor elk volk een belangrijk cultuurgoed. De cultuurelementen waarover Jit in zijn gedichten schrijft, geven de lezer een beeld van zijn denkwijzen en inzicht waarom hij ervoor kiest om het merendeel van zijn gedichten in het Sarnámi te schrijven.

Elementen die hij veel in zijn gedichten belicht, zijn onder andere:
orhani, sluier die gedragen wordt door oudere Hindoestaanse vrouwen als teken van zedigheid;
dhoti, de traditionele kleding van de Hindoestaanse man;
saree, de traditionele kleding van de Hindoestaanse vrouw die meegenomen is uit India
culhá, een U-vormige klei-oven of stenen pit die onderhouden wordt door het te pleisteren met een mengsel van klei en koemest of zemelen;
crematie, het verbranden van de overledenen op een houten brandstapel;
dál, rijst, het hoofdvoedsel van de Hindoestanen;
het leven op de rijstvelden;
liefde voor ájá en áji, grootvader en grootmoeder van vaders zijde.

 

Door invloeden van het westen (zoals Europa en de Verenigde Staten) zijn enkele cultuurelementen aan het verdwijnen. Dit kan terecht zijn. Zo is aangetoond dat rook schadelijk is voor de gezondheid. Veel cúlha’s zijn daarom ook vervangen door een fornuis. Verder is voor het cremeren op een brandstapel veel hout nodig wat nadelig is voor milieu en natuurbehoud.
Uit bovenstaande elementen kan voorzichtig geconcludeerd worden dat sommige gedichten sterk verbonden zijn aan Jits waardering voor de eigen taal, het Sarnámi, het eerbetoon aan zijn grootouders, het werk op de rijstplantages en heimwee naar India. Verder is het opvallend dat zijn visie meer gericht is op het plattelandsleven. Door middel van de genoemde elementen brengt hij een stukje cultuur naar voren. Verder besteedt hij ook veel aandacht aan de vernedering van de eigen moedertaal, verzet tegen traditie, superioriteitswaan, identificatieverschillen en crematie. Met de dood van zijn grootouders, die als contractarbeiders naar Suriname kwamen, besefte Jit dat hij hun taal nodig heeft om zijn eigen taal te kunnen begrijpen. Die taal heeft hij verweven in zijn gedichten, zodat de nakomelingen van de immigranten die waarderen en in de oorspronkelijke vorm zullen blijven gebruiken.

 

Jit Narain: Rahan / Bestaan. Paramaribo: Uitgeverij VACO, 2017. ISBN 978-99914-7-266-9
Jit Narain, Waar ben je daar/ Báte huwán tu kahán. Voorwoord Michiel van Kempen. Haarlem: In de Knipscheer, 2018. ISBN 978-90-6265-618-9

 

Sharmila Narain schreef voor haar mo B-studie een scriptie over ‘Cultuurelementen in Sarnámi-poëzie’.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter