blog | werkgroep caraïbische letteren

Elisabeth Maria Post (1755-1812), ideologisch haar tijd vooruit

[Een sterk verkorte en geredigeerde versie van deze tekst met didactische opdrachten verscheen eerder op literatuurgeschiedenis.org, 20 augustus 2024; een fragment van die versie verscheen hier op Caraïbisch Uitzicht.]

door Bert Paasman

Elisabeth Maria Post heeft niet zo’n avontuurlijk leven achter de rug en was als schrijfster bij lange na niet zo populair als Betje Wolff en Aagje Deken, zelfs niet als Hiëronymus van Alphen of Rhijnvis Feith, maar verdient een herwaardering vanwege haar bijzondere denkbeelden die haar tijd ver vooruit waren. Zo spreekt ze zich als eerste vrouw in de Republiek keihard uit tegen slavenhandel en slavernij, ze stelt zich ruimtereizen voor door het heelal en beschouwt vrouwvriendschappen als minstens zo waardevol en meestal duurzamer dan die tussen vrouwen en mannen.

Portret van Elisabeth Maria Post omstreeks haar veertigste. Door I. van ’t Hoff en R. Vinkeles.

Ondanks haar bekendheid met allerlei adellijke families keerde ze zich tegen de plezierjacht. Ze was de eerste schrijfster die een beschrijving geeft van de samenleving van de Indianen, de oorspronkelijke bewoners van Amerika. Haar natuurbeschrijvingen zijn voor het eerst in de Nederlandse literatuur realistisch, ze breekt met de pastorale en met de mythologische traditie. Ze propageert nieuwe ideeën over verzorging en opvoeding van jonge kinderen. In haar gedichten varieert ze metra, strofenvormen en heeft ze zowel rijmende als rijmloze gedichten. Die vrije vormen en vrije denkbeelden doen heel modern aan.

De wisselende fortuin

Elisabeth Maria Post werd op 22 november 1755 in Utrecht geboren. Haar ouders behoorden tot de hogere burgerij, haar vader bezat een suikerraffinaderij en bekleedde enkele functies in het stadsbestuur, hij was raadslid en gemeente-ontvanger. Haar broers bezochten de Latijnse school en gingen daarna studeren. Elisabeth Maria zou zeker opgegroeid zijn tot een lid van de Utrechtse beau monde, maar buiten vader Posts schuld ging de suikerraffinaderij failliet en moest het gezin berooid de stad verlaten (1768). Magere jaren braken aan door statusverlies, armoede, sterfgevallen en andere tegenslagen. Elisabeth Maria bracht haar tienerjaren door in eenzaamheid op het Utrechtse platteland, zonder uitgangsavondjes en feestjes, zonder een kring van vrienden en vriendinnen ‘op stand’ op te bouwen. Familie en kennissen lieten het gezin in de steek. Haar moeder verzorgde haar opleiding en liet haar zoveel mogelijk lezen, maar het aanbod van lees- en studieboeken was gering. Haar sterke neiging tot eenzelvigheid en melancholie, haar besef van vergankelijkheid van rijkdom, macht en aanzien, moet zich in deze jaren ontwikkeld hebben. Het werd een belangrijk thema in haar latere werk.

Het Drostehuis te Amerongen.

Rond haar 18e jaar veranderde haar situatie, haar vader werd aangesteld als drost, schout, hof- en tijnsmeester van de Heerlijkheid Amerongen en het gezin mocht in het voorname drostenhuis, nabij het kasteel, zijn intrek nemen. Eerherstel. De wandelingen in de landelijke omgeving, tussen de Rijn met de uiterwaarden en Amerongense heuvelrug, waren zeer inspirerend voor Elisabeth Maria, ze las alles wat ze maar in handen kon krijgen, hield een natuurdagboek bij en begon zelf poëzie en proza te schrijven. Haar eerste roman in brieven, Het land (1788), is hier ontstaan, maar pas definitief vormgegeven toen ze na de dood van haar vader Amerongen verlaten moest en intrekken bij haar broer Evert Jan, die hervormd predikant in de Gelderse hoofdstad Arnhem was. Door haar slechte herinneringen aan de gebeurtenissen in de stad Utrecht, was ze erg ongelukkig met deze verhuizing, ze was bang haar creativiteit te verliezen door het onvrije stadsleven, gebonden aan allerlei sociale leefregels die zij verafschuwde.

Het sociaal-culturele leven in Arnhem viel haar echter mee. Via haar broer kwam ze in contact met allerlei verlichte predikanten, onder wie Ahasuerus van den Berg wel de bekendste was. Deze predikant-dichter, bekend van zijn rol in de psalmberijming van 1773, werd a.h.w. Elisabeths mentor en gids in de literaire wereld. Hij schreef een inleiding op haar roman Het land, in brieven, in de vorm van een opdracht aan de Vrouwe van Schaffelaar te Barneveld, de dichteres Margriet baronesse van Essen, geboren baronesse van Haeften. Via Van den Berg en de andere predikanten kwam ze in contact met de regionale geletterde families, onder wie enkele adellijke families. Deze kringen waren geïnteresseerd in kunsten en wetenschappen en maatschappelijke ontwikkelingen. Haar broer was één van de directeuren van het Genootschap ‘Prodesse Conamur’. Haar autodidactisch verkregen kennis en belezenheid werd hier op een hoger niveau gebracht.

Titelpagina van Reinhart 
(1791).

Vrouwvriendschappen

Dominee Van den Berg durfde Het land, in brieven eigenlijk geen roman te noemen, vanwege de slechte naam van dat genre in bepaalde christelijke kringen: de meeste romans beschreven avonturen, vooral amoureuze avonturen, schelmerijen en onwaarschijnlijke voorvallen. De meeste briefromans echter stamden uit de ‘zedekundige’ traditie van Samuel Richardson en maakten de gebeurtenissen ondergeschikt aan de gevoelens en gedachten, aan de worsteling tussen goed en kwaad, deugd en ondeugd, geloof en twijfel bij die gebeurtenissen. Betje Wolff en Aagje Deken schiepen in de Sara Burgerhart en andere briefromans a.h.w. een burgerlijk-sociale variant van dit genre, Elisabeth Maria Post schreef juist een anti-burgerlijke, in zekere zin a-sociale variant. Post geeft geen ‘epistolaire promiscuïteit’, waarbij vele elkaar kruisende en parallelle correspondentielijnen bestaan, maar een veel intiemere correspondentie tussen twee vriendinnen of vrienden, soms tijdelijk uitgebreid met een derde zielsverwant.

Het land thematiseert vrouwvriendschappen waarin eerst het leven in de stad staat tegenover dat op het land, maar al spoedig het land triomfeert als plaats waar men dicht bij de natuur en dus bij de schepper van die natuur leeft, waar men zich aldus door eenvoudig landleven, kennis van de schepping, zielsvriendschappen beter kan voorbereiden op een eeuwig leven. Een leven waarin men familie en vrienden terugziet en vrijuit door de gehele schepping kan reizen om onbekende landen en hemellichamen te bezoeken en te leren begrijpen. De correspondentie van de zielsvrienden, aanvankelijk tussen Emilia en Eufrozyne en na dier dood tussen Emilia en Sophia, speelt zich af van het eind van de winter tot het begin van de winter een jaar later en toont de natuur in alle jaargetijden, waarbij duidelijk wordt dat na de schijnbare dood van de natuur in de winter er in het voorjaar nieuw leven ontstaat en aldus een parallel gesuggereerd wordt met de fasen in het mensenleven, met nieuw leven na de winter des levens en de dood. Post probeert daarbij het goede evenwicht te vinden tussen rede en gevoel, sentimentaliteit en melancholie wijst ze af – al worstelen zowel de auteur als haar personages soms met dat evenwicht.

Probeert Sara Burgerhart te leven binnen de sociale codes van haar stand, ook al zoekt ze de randen ervan op, Emilia leeft als een echt vrije en in onze ogen geëmancipeerde vrouw. Ze leeft alleenstaand, zonder man of chaperone, in een afgelegen woning midden in de natuur,

Emilia, uit Het land, leeft als onafhankelijke vrouw in de natuur.

Wandelt in die natuur in haar eentje, zelfs bij nacht en ontij, gaat om met alle sociale klassen, ook met de eenvoudige, weinig ontwikkelde en soms straatarme landlieden. Kortom, zoals een vrouw uit de gegoede burgerij in de achttiende eeuw zich pertinent niet zou gedragen. Ze leest, studeert, schrijft, musiceert, onderzoekt de natuur, bestudeert de sterrenhemel, filosofeert, maar tuiniert ook, houdt zich bezig met handwerken en doet al het huishoudelijk werk. Ze heeft geen personeel. De roman culmineert niet in het vinden van een man, het huwelijk en kinderen ter wereld brengen, maar in vriendschappen. Zielsvriendschappen tussen vrouwen zijn bestendiger dan relaties tussen man en vrouw, omdat erotiek en seks die ongewis kunnen maken. Het valt op dat zulke vriendschappen soms ook homo-erotische kenmerken kunnen hebben, maar we kunnen ze niet extrapoleren tot homoseksuele of lesbische relaties.

Elisabeth Maria breekt met de eeuwenoude traditie waarin de natuur bezield wordt door klassiek-mythologische figuren, vooral goden en godinnen en pastorale figuren zoals herders en herderinnen. Als Emilia een herder op de Veluwe ontmoet, verwacht ze een galante, muzikale, filosofische man te zien, maar hij blijkt, arm, onverschillig en afgestompt door de zware strijd om het bestaan. Exit Arcadia. Zij is in hoge mate realist, sociaal-realist minder, zìj beschrijft weliswaar maatschappelijke misstanden, maar spoort niet aan tot veranderingen, omdat ze meent dat de algoede en alwijze God dit zo bedoeld heeft, en dat zij in de beste aller denkbare werelden leeft.

Als eerste Nederlandse auteur beschreef ze de natuur realistisch, met veel oog voor detail, van het kleinste bloempje en diertje tot de grote kosmos, met al zijn hemellichamen. Ze beschrijft het miniscule leven onder de schors van een boom in de winter, het leven in de uiterwaarden van de rivier, natuur en landschap tijdens een sneeuwbui of tijdens een onweersbui. Zij volgde daarin niet andere auteurs na, maar deed zelf waarnemingen in de voetsporen van Johannes Florentius Martinet, de Zutphense predikant, natuur-historicus, volksopvoeder, de achttiende-eeuwse voorloper van Jacques P. Thijsse in Nederland. Schrijver van de ook ver buiten de Republiek bekende Katechismus der natuur (4 dln. 1777-1779). Martinet, bevriend met dominee Van den Berg, was empirist, hij moedigde de lezers, meestal jeugdige lezers, aan zelf zoveel mogelijk waarnemingen te doen en daarvan nauwkeurige aantekeningen te maken. Dat is precies was Elisabeth Maria zelf gedaan heeft en wat ze haar personage Emilia laat doen: de natuur intrekken en bestuderen met Martinet op zak. Bij Martinet leidde de ervaring van de grootsheid, doelmatigheid, schoonheid van de natuur tot een Godservaring: men leerde de Schepper kennen uit de waarneming van Zijn schepping. Ook bij Post is dat het geval, maar dat laat onverlet dat ze de natuur realistisch, want empiristisch beschrijft. Zij schetst echte natuur en landschappen, aanvankelijk van Utrecht en Gelderland, later ook van de Noordzeekust, de Atlantische Oceaan en van Guyana.

Haar jeugdervaringen opgedaan in Utrecht en Gelderland verwerkte ze in gedichten en prozafragmenten, verzameld in de bundel Voor eenzaamen (1789): eenzaamheid, vergankelijkheid, twijfel, melancholie spelen een rol. De pijlers onder het bestaan zijn voor de auteur: Natuur, Rede en Godsdienst (alle met hoofdletters geschreven).

De plantage Le ressouvenir van Hermannus H. Post. (Later La Resouvenir).

Reinhart of het koloniale geweten

Tijdens haar ‘ballingschap’ op het Utrechtse platteland was haar broer Mr. Gerrit Post als koopman bij de VOC naar Oost-Indië vertrokken om het gezin er financieel weer bovenop te helpen. Zoals zovele lotgenoten stierf hij onderweg en kreeg nabij Kaap de Goede Hoop een graf in de golven. Een paar jaar later ging om dezelfde redenen de broer Hermanus Hillebertus Post naar West-Indië. Nabij Stabroek, het huidige Georgetown in Guyana aan de Demerary River, destijds een Nederlandse plantagekolonie, kreeg hij werk als boekhouder op een plantage en werd hij geconfronteerd met de gruwelijke praktijken van de slavernij. Later werd hij (mede)eigenaar van enkele plantages en slavenmeester. Hij correspondeerde over zijn reiservaringen gedetailleerd met zijn zuster Elisabeth Maria, waarbij hij de morele dilemma’s niet ontweek. Zij schreef op grond van deze brieven (en van de reisbeschrijvingen en land- en volkenkundige beschrijvingen) een roman-in-brieven Reinhart, of natuur en godsdienst (3 dln. 1791-1792). Een uitermate interessant werk omdat de West-Indische slavernij er uitvoerig in geproblematiseerd wordt. Sterker nog Post was de eerste Nederlandse schrijfster die die slavernij bij monde van haar hoofdpersonage Reinhart ten scherpste veroordeelde:

[Zo] worden millioenen vrije Negers tot slaaven; dit doen Christenen, die zeggen den Godsdienst van Jesus te eeren, en den rechtvaardigen God verbrijselt hen niet, door den donder zijner almagt! O! wanneer zullen belijders van het Euvangelium des vredes eens ophouden, geweld en verwoesting in de menschen-wereld te zaajen? wanneer zullen ‘er zachtere tijden voor deeze onderdrukte volken verschijnen, en zij ademscheppen van de mishandelingen, welken men hun doet lijden? o! komt gelukkige eeuwen, waarin menschlijkheid en recht heerschen! Verrijs, edele vrienden der mensheid, die door uwen invloed het recht der volken beschermen kunt! Zaait geluk onder menschen, en vernietigt de slavernij.

Vervolgens wordt zijn innerlijke strijd beschreven als Reinhart om het doel van zijn reis te bereiken toch plantage-eigenaar wordt. Zij het dan als ‘goede meester’, die er alles aan gelegen is dat zijn slaven zo menselijk mogelijk kunnen leven, in een onvrijheid die niet gevoeld wordt (zie hierover mijn uitvoerige analyse van deze roman op literatuurgeschiedenis.org ). Een milde slavernij die onder het patronaat van de Goddelijke Voorzienigheid plaats vindt….

Omdat Reinhart tijdens de opbouw van zijn plantage l’Heureuse Solitude in de binnenlanden van Guyana hout moet kopen bij de oorspronkelijke bewoners, de Indianen, worden ook hun nederzetting, activiteiten, zeden en gewoonten beschreven, en daarmee wordt het goedewildemotief voor net eerst in de Nederlandse literatuur gethematiseerd.

Reinhart arriveert in Guyana (gravure uit Reinhart).

Tijdens de heenreis van Texel naar Guyana vaart Reinhart enige weken over de Atlantische Oceaan, waarbij hij de sterrenhemel observeert maar zich ook een voorstelling probeert te maken van het leven in de diepzee, waarover in de tweede helft van de achttiende eeuw nog nauwelijks kennis voorhanden was. Hij beschrijft die onbekende onderwaterwereld zo fascinerend dat de kwalificatie ‘vroegromantisch’ voor Post op z’n plaats is, zeker mede gezien haar verbeelding van het leven in het hiernamaals, met ruimtereizen met de snelheid van het licht.

Van deze briefroman verscheen een tweede druk in 1798-1802 en een Hoogduitse vertaling in 1799-1800. Omdat Post na Het land en Voor eenzaamen ‘een lievelinge des beschaafden publieks’ was geworden liet haar bekende Amsterdamse uitgever Johannes Allart een portret van haar tekenen door I. van ’t Hoff, door Reinier Vinkeles tot gravure bewerkt en afgedrukt in de Reinhart.

                                  

Het Gelderse landleven

Na het overlijden van haar moeder (1792) verliet Elisabeth Maria samen met haar zuster Adriana Maria de stad en gaat aan de rand van het dorp Velp wonen (1793) om in hun ‘Retraite’ het landleven te ervaren zoals de vrije vrouwen Emilia en Euphrosyne in Het land: door dichtbij de natuur een creatief en contemplatief leven te leiden. Ze zwierven rond op de landgoederen Rozendaal, Beekhuizen en Biljoen, aan de Veluwerand met uitzichten op de Rijn en IJssel.Elisabeth Maria schreef er gedichten en prozafragmenten en was er gelukkig. Toch zou deze vrije vrouw haar vrijheid opgeven. Bij haar zuster Didrika Johanna getrouwd met de hervormde predikant van Noordwijk-aan-Zee leerde ze tijdens een logeerpartij de collega-predikant van Noordwijk kennen, Justus L. Overdorp. Er ontstond een vriendschap tussen beiden en na een bezoek van ds. Overdorp aan Velp besloten ze te trouwen (te Velp op 23 juli 1793). Post publiceerde over haar vrijage de dichtbundel Gezangen der liefde (1794), waarin ze duidelijk haar verwarde gevoelens verwoordde en beschreef hoe moeilijk het haar viel om haar zuster en hun landleven te verlaten. Een vooraanstaand recenserend tijdschrift noemde de bundel ‘openhartig’, maar voor een lezer uit onze tijd is er weinig aan erotiek, laat staan seksualiteit, te bekennen. Voor Elisabeth Maria was het duidelijk dat ze als domineesvrouw een geheel ander leven zou moeten leiden. Ze zocht naar een evenwicht tussen geëmancipeerde en creatieve vrouw en dienstbare huisvrouw en echtgenote. En dat kostte haar veel inspanning en leidde tot ernstige gezondheidsklachten. Ze voelde zich niet meer vrij om te schrijven wat ze wilde en hing haar harp, zoals ze zei, op aan de Noordwijkse wilgen.

Haar verblijf in het ‘doodse’ Noordwijk, haar sociale verplichtingen, de maatschappelijke onrust (Franse inval, Bataafse revolutie, een staatsgreep, de invoering door Napoleon van het Continentale stelsel), haar heimwee naar Gelderland, leidden tot astma-aanvallen en diepe geestelijke en lichamelijke inzinkingen. Soms werd voor haar leven gevreesd. Haar man raadde haar aan om opnieuw te gaan schrijven en hij beijverde zich om te solliciteren naar een standplaats in Gelderland, zo mogelijk op de Veluwe. In 1807 kwam haar poëzie- en prozabundel, Ontwaakte zang-lust, uit en werd Overdorp beroepen in de hervormde gemeente Epe, landelijk gelegen dorp op de Noord-Veluwe.

In deze bundel staan behalve prozafragmenten gedichten en liederen. In de liederen houdt Post vast aan een strakke, regelmatige bouw omdat deze gezongen moesten worden, in de gedichten gaat ze verder met experimentele dichtkunst, die culmineert in ‘Het dorpje’. De thematiek van de bundel is door Reinier Vinkeles precies gesymboliseerd in het titelvignet: 1. de dichtkunst (de lier), 2. het landleven (schep en hark, boerderij, vee en landschap), 3. dood en vergankelijkheid (zeis, zandloper, schedel en urn), 4. het geloof (het anker van de hoop, het kruis van de verlossing en de lauwerkrans van de overwinning der zaligen).

Duitse vertaling van Reinhart (1799).

In Epe leefde ze nog vijf jaren, maar de gezondheid keerde niet meer terug. Ze wandelde wel, ging per koets naar het landgoed Tongeren van de familie Rauwenhoff. Ze was met vader Jan Hendrik Rauwenhof en diens dochter Anna Wilhelmina bevriend. Na haar dood op 3 juli 1812 werd ze als eerste begraven op de natuurbegraafplaats van deze familie. Nauwelijks twee maanden later stierf Anna en werd niet ver van Elisabeth Maria begraven. Volgens Jan Hendrik Rauwenhoff zouden de vriendinnen zich als engelen aan ‘Natuurbespiegeling’ gaan wijden.

In deze periode van onrust en oorlogen, het was de Napoleontische tijd, was er weinig nationale aandacht voor Posts overlijden en haar werk. Die kwam pas een eeuw na haar dood, eerst in Epe, daarna landelijk. Het was de vergelijkendeliteratuurwetenschapper J.C. Brandt Corstius die in 1955 haar plaats bepaalde in de Europese literatuurgeschiedens. Haar roman Het land ging een bescheiden rol spelen in de vrouwenbeweging en Reinhart in maatschappelijke discussie over slavenhandel en slavernij. Omdat de planter Hermans Post, mede door toedoen van Elisabeth Maria, een goede meester voor zijn slaven was, hen als medemensen behandelde, hun onderwijs liet geven, hen liet bekeren tot het christendom, is zijn graf in La Resouvenir bij Georgetown (Guyana) thans een monument geworden van de emancipatie.

Verder lezen

Auteurspagina Elisabeth Maria Post op DBNL

M.J.G.A. Barthels, ‘Elisabeth Post  (1755-1812), dichteres en prozaschrijfstern.’ In: Utrechtse Biografieën. De Utrechtse Heuvelrug-Zuid. Utrecht: Spou, 2006, p. 127-133.

J.C. Brandt Corstius, Idylle en realiteit. Het werk van Elisabeth Maria Post in verband met de ontwikkeling van de Europese literatuur in de tweede helft van de achttiende eeuw. Amsterdam: J.M. Meulenhoff, 1955.

Maaike Meijer, ‘Pious and learned female bosomfriends in Holland in the eighteenth century.’ In: Among men, among women. Sociological and historical recognition of homosocial arrangements. Amsterdam: Sociologisch Instituut (UvA), 1983, p. 404-419 en 573-576.

A.N. Paasman, Elisabeth Maria Post (1755-1812). Een bio-bibliografisch onderzoek. Amsterdam: Thespa, 1974 (2e opl. met addenda en corrigenda: Amsterdam 1977).

A.N. Paasman, ‘Reinhart, of literatuur en werkelijkheid.’ In: Documentatieblad Werkgroep 18e-eeuw, nr. 41-42 (febr. 1979), p. 40-61.

A.N. Paasman, Reinhart, of Nederlandse literatuur en slavernij ten tijde van de Verlichting. Leiden: M. Nijhoff, 1984. Diss UvA.

Bert Paasman, ‘Met de snelheid van het licht. Over “Het land” van Elisabeth Maria Post.’ In: Literatuur, jg. 4 nr. 5 (1987), p. 308-316.

Bert Paasman, ‘Te laat voor het Classicisme, te vroeg voor de Romantiek, of de plaatsbepaling van het ‘gevoelig-verlichte’ oeuvre van Elisabeth Maria Post.’ In: K.D. Beekman e.a. (red.), De as van de Romantiek. Opstellen aangeboden bij het afscheid van Willem van den Berg. Amsterdam: Vossiuspers AUP, 1999, p.177-188.

Bert Paasman, ‘De verbeelding van de hoop. Het beperkte leven en onbeperkte voortleven van Elisabeth Maria Post.’ In: Rick Honings en Olf Praamstra (red.), Ellendige levens. Nederlandse schrijvers in de negentiende eeuw. Hilversum: Verloren, 2013, p. 25-33.

Bert Paasman, ‘Post, Elisabeth Maria (1755-1812)’, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland (januari 2014). 

Elisabeth Maria Post, Het land, in brieven. Uitgegeven en toegelicht door Bert Paasman. Amsterdam: Em. Querido, 1987. Griffioen.

Elisabeth Maria Post, Mijn landelijke lier. Poëzie en proza. Verzorgd en ingeleid door Bert Paasman. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2006.

Riet Schenkeveld-Van der Dussen, ‘Landelijke liefdes. Elisabeth Maria Post.’ In: Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroeg-moderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar. Amsterdam: Amsterdam University Press, 1997, p. 696-706.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter