blog | werkgroep caraïbische letteren

Een Westers Beschavingsoffensief – onderzoek naar Tilburgs koloniaal verleden

Op 11 juni 2024 werd in de LocHal in Tilburg het lang verwachte onderzoek naar Tilburgs’ koloniaal verleden gepresenteerd. Het onderzoek, uitgevoerd onder leiding van historica Rosemarijn Hoefte van het Leidse KITLV en de Universiteit van Amsterdam, is getiteld ‘Een westers beschavingsoffensief: Sporen van het koloniaal en postkoloniaal verleden van Tilburg’.

Ansichtkaart uit 1922 van missionaris S. van der Veer die op het punt staat op missie te gaan naar Oost-Indië. In de tekst op de achterzijde wenst hij zijn familie vaarwel en bedankt hij hen voor alle ‘gezellige uurtjes’. De kaart is uitgegeven door het Missiehuis in Tilburg. De kaart verwijst naar een romantisch beeld van een Willibrord of Bonifatius die aankomt op een kust met heidenen. Beeldbank RAT.

Lees de toespraak van de auteur over de inhoud en totstandkoming van het boek (pdf-bestand).

Meer informatie is te vinden op de gemeentelijke website, inclusief een video van drie geïnterviewde Tilburgers.

Het boek is te koop à 20 Euro online te bestellen bij de uitgever.



‘Een westers beschavingsoffensief’ geeft vertekend beeld van koloniale verleden van Tilburg

In het reine komen met het verleden is een nobel doel. Ook de gemeente Tilburg liet onderzoek doen naar haar rol in het koloniale en slavernijverleden. Door daarbij een zwaar accent te leggen op de katholieke missie en dan nog uitsluitend in de (voormalige) koloniën ontstaat een vertekend beeld waarin een geboren en getogen Tilburger zich slecht herkent.

door Lauran Toorians

teeds meer gemeentes en stadsbesturen laten onderzoek doen naar hun koloniale en slavernijverleden. Zo ook Tilburg en dat resulteerde in een boek met de in dit verband nogal verrassende titel Een westers beschavingsoffensief. Dat kan haast niet anders dan ironisch bedoeld zijn. De ondertitel luidt ‘sporen van het koloniale en postkoloniale verleden van Tilburg’ en al in de inleiding maakt onderzoekster en hoofdauteur Rosemarijn Hoefte duidelijk dat dit niet het ultieme boek over dit onderwerp is. Het schetst een algemeen beeld van een verhaal in wording.

Wat meteen in de eerste hoofdstukken al opvalt, is dat Tilburg nauwelijks een koloniale geschiedenis lijkt te hebben. Misschien niet zo gek, want Tilburg kreeg pas in 1809 stadsrechten en was tot die tijd een dorp – weliswaar een groot dorp, maar toch. Geen omgeving waarvan je verwacht dat het bestuur initiatieven ontplooit om actief deel te nemen in de Oostindische of Westindische compagnieën. Goed een generatie eerder was er wel een begin gemaakt met het industrialiseren van de aanwezige nijverheid waarbij thuiswevers gingen werken voor ‘fabriquers’ en ook de eerste fabrieken werden opgericht, weverijen en wolververijen. Lage lonen speelden daarbij een belangrijke rol en het is niet helemaal voor niets dat Tilburg hierom in het verleden ook wel als wingewest, dus als een soort kolonie is beschreven. De vergelijking gaat mank, maar komt ook niet helemaal uit de lucht vallen.

Vertrek van de eerste drie fraters van Tilburg naar Curaçao op 16 oktober 1886. Beeldbank RAT.

Een echte koloniale ‘connectie’

Ook op individueel niveau was de link met de koloniën mager. Het eerste hoofdstuk van Een westers beschavingsoffensief focust op de twee broers Bles. De heer van Tilburg had in het derde kwart van de achttiende eeuw weliswaar een aandeel van zesduizend gulden in de West-Indische Compagnie, maar dat was in die kringen niet ongebruikelijk. In 1789 en 1793 verkocht zijn zoon die aandelen en dat werd geregeld door de protestantse notaris Cornelis Bles. Die laatste had, samen met zijn oudere broer Marcellus, wel een echte koloniale ‘connectie’. Broer Marcelleus trok naar de oost en vervulde bestuursfuncties in Batavia, Zuid-India en op Ceylon (Sri Lanka) en in 1760 keerde hij terug in Tilburg met ‘zijn vier kinderen en een Swarten’. Hij kocht de heerlijkheid Moergestel en investeerde later ook in de Tilburgse wolnijverheid.

Cornelis Bles bleef in Nederland, waar hij in Tilburg en daarbuiten bestuursfuncties bekleedde. Hij trouwde met een in Suriname geboren vrouw waardoor het paar na enige tijd de volledige beschikking kreeg over een koffieplantage in Suriname waarop meer dan honderd slaven werkten. Cornelis Bles had in Tilburg een dienstknecht die, ongeveer twintig jaar oud, in 1779 hervormd werd gedoopt en daarbij werd omschreven als een ‘westindische neger’. Acht jaar later trouwde deze Johannes Pauli, waarbij werd genoteerd dat hij was geboren ‘op de kust van Guinée’ in West-Afrika. Mogelijk was hij als slaaf gemaakte via Suriname in Tilburg terecht gekomen, maar daar leefde hij als vrij man en had hij mooie, aan het bestuur gerelateerde banen. Hij was onder andere vorster (veldwachter) in Hilvarenbeek. Ook het aantal Tilburgse mannen dat aanmonsterde op schepen van de Oost- of West-Indische Compagnie was bijzonder mager.

De soldaten kleden, niet verven

Aandacht is er ook voor de verwevenheid van de textielindustrie met de koloniën. Daar kwamen grondstoffen vandaan en in de loop van de negentiende eeuw werd met name Nederlands-Indië ook een belangrijk exportgebied waar het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger (KNIL) deels met in Tilburg geweven stoffen werd gekleed. Enige tijd nadat de Tilburgse wolfabrikant A.J. Lombarts een aanbesteding had gewonnen, schreef de Sumatra-Courant dat het was te hopen ‘dat onder de aanbestedingsvoorwaarden bovenaan zal gestaan hebben dat het blauw niet afgeven mag, en het de bedoeling is onze soldaten te kleeden, niet te verven’. Blijkbaar hadden eerdere uniformen aan dit euvel geleden. Zou defensie daarom nog steeds de ‘blauwe hap’ kennen als het om Indisch eten gaat?

Vervolgens gaat het boek dieper in op de missie door de Zusters van Liefde en de Fraters van Tilburg (voluit Fraters van Onze Lieve Vouw, Moeder van Barmhartigheid), de twee congregaties die in Tilburg werden gesticht door Johannes Zwijsen. In eerste instantie richtten die zich op onderwijs, ziekenzorg en opvang van wezen, maar al redelijk snel gingen er ook zusters naar de Cariben en naar Suriname. Missie in strikte zin – het bekeren van ‘heidenen’ tot het katholicisme – werd dit nauwelijks, maar er werden wel scholen en weeshuizen opgezet. Toch werd gesteld dat zij gingen ‘eenig en alleen om zielen voor Christus te winnen’. Maar dat was ook in Nederland het hoofddoel.

De vrachtwagen van de firma Henri van der Velden, grossiers in koloniale waren aan de Bosscheweg (nu Tivolistraat) in Tilburg. Foto uit circa 1924. Beeldbank RAT.

Al lezend vroeg ik mij hierbij af wat deze zusters en fraters in de koloniën nu eigenlijk anders deden dan thuis in Tilburg en omstreken. We zouden het indoctrinatie kunnen noemen en zowel hier als daar waren er misstanden waarvan de aard iedereen tegenwoordig kan raden. Maar of deze congregaties nu echt bijdroegen aan de kolonisatie werd mij niet duidelijk. Ze liepen er in elk geval niet in voorop, met enkele uitzonderingen waren ze numeriek niet sterk aanwezig en dus niet al te invloedrijk en het boek laat niet zien in welke mate hun inzet afweek van die van bijvoorbeeld de protestantse zending.

Monseigneur Couppé in oktober 1900 met fraters en broeders bestemd voor de missie. In de middelste rij, tweede van links, de in Tilburg geboren en vier jaar later in Papoea Nieuw-Guinea vermoorde missionaris Henri F. Rutten (1873-1904). Beeldbank RAT.

De Nederlandse overzeese gebieden

Ook voelt als een gemis dat uitsluitend is gekeken naar de roomse, Tilburgse activiteiten in de Nederlandse overzeese gebieden en dus niet naar de missie in bijvoorbeeld Afrika of China. Zo blijven bijvoorbeeld de markante, maar vrij onbekende Tilburgse broers Christiaan en Adriaan Hoecken onbenoemd. Zij werkten in Noord-Amerika in de jezuïetenmissie onder de inheemse bevolking en deden daar zeer verdienstelijk werk, ook als we dat los zien van het kerstenen en dopen.

Mogelijk doordat het accent in het boek sterk ligt op de zusters en fraters van Zwijsen, blijft bijvoorbeeld Piet Heerkens s.v.d. ongenoemd. Hij werkte op Flores en is in Tilburg ‘wereldberoemd’ als dialectdichter en auteur van het informele Tilburgse ‘volkslied’. Maar hij schreef ook meer antropologisch gekleurd werk over het leven op Flores en publiceerde (in het Duits) een nog steeds academisch gewaardeerd werk over de liedcultuur op Flores. Als we Tilburgse ‘banden’ met Nederlands-Indië zoeken, had Heerkens toch op zijn minst een alinea in dit boek verdiend.

Bij het vertrek van pater Piet Heerkens naar de missie van Flores werd voor familie en vrienden een groots afscheidsfeest gegeven. Foto Brabantse Illustratie, september 1927. Beeldbank RAT.

Een groep missionarissen die wel nog aandacht krijgt, zijn de zogenaamde ‘Rooi harten’ ofwel de Missionarissen van het Heilig Hart. Zij werkten vanaf begin twintigste eeuw in Nederlands Nieuw-Guinea, pionierend in een tijd dat daar nog nauwelijks sprake was van enige westerse aanwezigheid. Daarvan kun je dus betogen dat zij ‘oprukten’ samen met de kolonisator. En het is waar dat zij aspecten van de inheemse cultuur onderdrukten. Maar dan gaat het over het koppensnellen dat met name onder de Marind-Anim een grootschalige bezigheid was. Een jongeman moest een hoofd snellen om als volwassene een naam te krijgen en omdat de groep vaak de grens naar Brits Nieuw-Guinea overstak, klaagde de Britse regering dat deze – formeel toch – Nederlandse onderdanen moordend rondgingen in Brits gebied.

Zestien fraters van Tilburg gereed voor de missie, oktober 1930. Zittend v.l.n.r.: Jesuald van Kessel (Paramaribo), Engelbert Verrijt (Paramaribo), Liberatus Hoppenbrouwers (Padang), Tharcisio Horsten, algemeen overste, Emiliano van Lunsen (Curaçao), Carolus Hock (Paramaribo), Casimirus van Rijsewijk (Curaçao). Staand v.l.n.r.: Gijsbert Hamers (Curaçao), Gonzaga Schoenmakers (Padang), Basilius Kruissen (Curaçao), Ludolf Bulkmans (Menado), Anthimus Smit (Curaçao), Arnoldus Broeders (Curaçao), Fidelius van de Mierden (Curaçao), Liberio Cools (Medan), Walfried van Etten (Curaçao), Aquilinus Waijers (Padang). Foto Katholieke Illustratie. Beeldbank RAT.

Het doel was niet om culturen uit te roeien

Nu is het natuurlijk de vraag of de paters van het Heilig Hart niet beter geschikt waren om hier paal en perk aan te stellen dan de soldaten van het KNIL. Wat we die paters in elk geval moeten nageven – en dat gebeurt ook in het boek – is dat zij een enorme inspanning hebben geleverd als het gaat om het bestuderen van de vele en zeer diverse inheemse talen en culturen op Nieuw-Guinea. Hun doel was niet zonder meer om die culturen uit te roeien – zoals onder Indonesisch bestuur nu wel gebeurt – maar om aanknopingspunten te vinden om hun goede boodschap voor de inheemse bevolking bevattelijk te maken. Daar kunnen we nog steeds iets van vinden, maar het waren vaak Brabantse boerenzonen die hier pionierden en in een aantal gevallen zeer verdienstelijk werk deden dat ook in de academische wereld wordt gewaardeerd.

Pater Cees Meuwese vertrok in 1934 als missionaris van het Heilig Hart vanuit Tilburg naar Irian Barat (vanaf 1975 Papoea-Nieuw-Guinea). De man links houdt een waterschildpad vast. Beeldbank RAT.

Omgekeerd brachten deze missionarissen kennis van de koloniën terug naar Tilburg. Daarbij ging het om fundraising voor de missie en het winnen van nieuwe aanwas, maar ontegenzeglijk ook om echte kennisoverdracht. Het Missiemuseum in Steyl laat mooi zien op wat voor een gedateerde manier dat ging, maar een eeuw geleden was natuurlijk alles gedateerd, ook het ‘neutrale’ Rijksmuseum voor Volkenkunde. Het uit missiecollecties ontstane Volkenkundemuseum in Tilburg is helaas al in de jaren 1980 door bezuinigingsdrift ten onder gegaan. Het boek beschrijft dat het eigen deel van de collectie toen naar de volkenkundige collectie van de universiteit in Nijmegen is gegaan, maar weet blijkbaar niet dat ook die collectie enkele jaren geleden is afgestoten en deels verpatst. Als we het hebben over de omgang met ons koloniale verleden, mag dat een smet heten die ook elders in het land valt aan te wijzen. Denk aan het aan Indonesië gewijde museum Nusantara in Delft, gesloten in 2013 (de collectie bleef wel bewaard, maar niet bij elkaar).

De focus in het boek ligt zo sterk op Tilburg en op de voormalige koloniën dat de bredere context uit beeld raakt. Zo was er ook hier wel degelijk weerstand tegen de manier waarop de zusters en fraters van Zwijsen – en vergelijkbare congregaties – met nogal harde hand het onderwijs overnamen en op roomse leest schoeiden. Ook de zware druk die door de clerus werd uitgeoefend om greep te krijgen op alle aspecten van het dagelijks leven – en het vaak stille verzet daartegen – blijven buiten beeld. Bijvoorbeeld het boek Alles flink dicht van Kitty de Leeuw had hier van nut kunnen zijn. Het beschavingsoffensief van de kerk richtte zich ook op de katholieken in eigen land en ik omschrijf de gang van zaken graag als ‘talibanisering’.

Een reeks interviews

Een derde onderdeel in het boek behandelt de postkoloniale periode. Deels onder invloed van de zusters en fraters kwamen jongeren uit de Cariben en Suriname naar Tilburg om verder te studeren. De Katholieke Hogeschool Tilburg, nu universiteit, speelde daarbij ook een rol. Zo ontstonden Antilliaanse en Surinaamse gemeenschappen waarvan die laatste nog flink aangroeide na de onafhankelijkheid van Suriname. Tilburg kent ook een hechte Molukse gemeenschap. Over deze periode zijn een reeks interviews gehouden die in het boek zijn verwerkt, waarbij opvalt dat de geïnterviewden vaak al tweede of zelfs derde generatie ‘nieuwkomers’ zijn. Wat in die interviews sterk naar voren komt, is de schok waarmee deze mensen zich realiseerden dat zij weliswaar Nederlanders zijn – en zich ook zo voelden – maar hier toch als vreemdelingen werden ontvangen. Precies dat maakt deze groepen anders dan bijvoorbeeld gastarbeiders of vluchtelingen. De manier waarop zij werden behandeld lijkt nauwelijks af te wijken en dat wringt.

In 1926 liep Tilburg uit voor de plechtige onthulling van het monument voor Petrus Donders aan het Wilhelminapark. Het monument is recent voorzien van een extra informatiebord. Beeldbank RAT.

Ook voor de monumenten en herinneringstekens is er aandacht en het is verbazingwekkend dat alleen in dit verband wat dieper wordt ingegaan op Petrus (Peerke) Donders. Deze weverszoon maakte vooral naam door zijn zorg voor lepralijders in Suriname, waarbij dan weer uit het oog lijkt verloren dat deze zieken overal – ook in Europa – uit de samenleving werden gestoten en in afgelegen ‘kolonies’ gedwongen bij elkaar leefden. Dat was geen koloniaal of Surinaams fenomeen, zoals het boek wel lijkt te suggereren. Het standbeeld voor Peerke Donders in het Tilburgse Wilhelminapark roept vragen op en geeft aanleiding tot discussies. Je zou mogen hopen dat elk standbeeld of monument dat doet. Dat aan zijn voeten een op de grond geknielde bosneger of marron zit, wordt als vernederend ervaren, maar mijn gevoel zegt dat daar ook een Tilburgse wever had kunnen zitten. In dezelfde houding en net zo vernederend. Ik ken mensen die na hun seminarie-opleiding niet kozen voor het kloosterleven om niet zo tegenover hun eigen ouders te komen staan. Niet in enige kolonie, maar hier in Nederland. Door dat perspectief te missen, schetst dit boek een te eenzijdig beeld van de werkelijkheid.

Viering van de zaligverklaring van Petrus Donders op 31-05-1982. De plechtigheden vonden deels plaats in de Mariakerk in Tilburg-Noord (Heikant) en deels in het devotiepark juist buiten de stad. Fotograaf Ronald Peeters. Beeldbank RAT.

Tot slot, alsnog een persoonlijke noot, wil ik erop wijzen dat zowel slavernij als discriminatie niets te maken hebben met (huids)kleur. Discriminatie – het maken van onderscheid – komt overal en in allerlei situaties voor, in ieders leven. Door de discussie te verengen tot (huids)kleur, slaan we de plank mis en lossen we de problemen die voortkomen uit slavernij en discriminatie niet op. 

Rosemarijn Hoefte, Een westers beschavingsoffensief. Sporen van het koloniaal en postkoloniaal verleden van Tilburg. Amsterdam: Walburg Pers 2024, 248 pp., ISBN 978-94-6456-315-3, pb., € 20,00.

[Overgenomen van Brabant Cultureel, 19 augustus 2024.]

Leden van de Molukse gemeenschap bij de opening van een tentoonstelling over de Zuid-Molukken in het Tilburgse Volkenkundig Museum in 1983. Foto Persbureau Van Eijndhoven. Beeldbank RAT.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter