Een vast pensioen voor ambtenaren: 50 jaar!
door Agir Axwijk
Ons modern ambtenarenpensioensysteem bestond op 1 januari 2023 vijftig jaar en ter gelegenheid van dit jubileum heeft Imro Smith een geschiedenis hierover geschreven. Zoals de directeur, de heer Michael Miskin in het voorwoord zegt: ‘ . . om de historie vast te leggen en te ontsluiten voor eventuele herzieningen van de wetgeving in de toekomst, maar ook om het pensioenbewustzijn en de pensioenbeleving te vergroten bij de doelgroepen, zodat zij zich meer betrokken voelen bij de uitdagingen en ontwikkelingen op dit vlak.’

Het ambtenarenpensioen zou zijn geïntroduceerd in 1848, maar daarvóór was er al een reglement, waarin het West Indisch Pensioenfonds en aanvullingen daarop waren vastgelegd en daarin dus al regelgeving was voor burgerlijke ambtenaren. En voor hun weduwen en na te laten kinderen. Dit komt mij bekend voor en tijdens mijn onderzoek naar de achttiende eeuw ben ik tegengekomen dat er tegemoetkomingen waren voor weduwen van hoge ambtenaren zoals de gouverneur, of raden van het Hof van Politie of van Civiele Justitie. Maar ook de weduwen van dominees ontvingen toen al een maandelijkse toelage nadat hun echtgenoot was overleden. Het pensioen is een belangrijk onderdeel van de secundaire voorzieningen en het garandeert de werknemer, maar ook zijn gezin, een inkomen na het werkzame leven.
Een pensioen is, zoals de auteur Imro Smith zegt, een vorm van oudedagsvoorziening, een periodieke uitkering die personen ontvangen nadat ze een vastgestelde leeftijd hebben bereikt. In Suriname is dat 60 jaar en zoals u weet, is die leeftijd in Nederland verhoogd tot 67, ook in Frankrijk (wat daar voor behoorlijk wat sociale onrust heeft gezorgd). Naast een pensioen ontvangen alle senioren ook een Algemene Oudedags Voorziening. De beroepsbevolking levert dan – middels belastingheffing – een bijdrage aan de uitkeringen aan oudere burgers. De actief werkenden betalen dus voor alle senioren in de samenleving. Dit is de eerste pijler van het pensioen. De tweede is dus het pensioen zelf, dat gedurende het werkzaam leven door de werknemer afgedragen en aangevuld wordt door de werkgever. Dat bouwt de ambtenaar dus zelf op. Wanneer de persoon dan 60 is geworden, wordt dit bedrag maandelijks uitgekeerd, bovenop de AOV.
Dit stelsel is van oorsprong uit Duitsland afkomstig en overgenomen door andere Europese landen. Aangezien de Nederlandse wetgeving werd doorgevoerd in de koloniën, is dit stelsel ook in Suriname toegepast, beginnende met gouverneur Van Raders (1845-1852) en wel in 1849. Het hoogste bedrag was f 350,- voor een staat van dienst van minimaal 20 jaar. Oudedagsvoorzieningen lieten langer op zich wachten, dat duurde zelfs nog langer dan een eeuw. Pas in 1973 werd de AOV ingevoerd. Ook de CAO (Collectieve Arbeids Overeenkomst) was pas in 1962 een feit. En in 2014 werd het pensioen verplicht gesteld als onderdeel van het Sociaal Zekerheidsstelsel. Het Pensioenfonds heeft als taken het registreren van de deelnemers, het innen van de premies, het uitkeren van de pensioenen en het beleggen en beheren van de geïnde premies.
Smith heeft de geschiedenis van het pensioen ingedeeld in 4 periodes. Hoofdstuk 2 beslaat, na een inleidend hoofdstuk 1, de periode 1848-1888. Dan volgt 1888 waarin het pensioen op de begroting van de kolonie Suriname kwam, tot aan 1932. Vanaf dat jaar werden ook vrouwelijke ambtenaren in de wet genoemd. In 1972 ving de laatste periode aan, een hoofdstuk (5) met daarin beschreven de meest recente ontwikkelingen en de doorvoering van het Ambtenarenpensioen, dat de basis vormt van het moderne pensioen. Tot aan het heden.
Op pag. 5 geeft de auteur aan dat er voeger al Surinamers in dienst waren van het koloniaal bestuur en wel in de laagste functies en rangen zoals dienstknecht. Zij zouden dus slechts beperkt aanspraak maken op pensioenrechten. Momenteel wordt er op de AdeKUS bij het Instituut voor Maatschappij Wetenschappelijk Onderzoek gekeken naar de Census van 1811 en daarin zien we ook hogere functies opgetekend voor gekleurde mensen. Zoals J.A. Vanjer, die kamerbewaarder en kastelein was van het Hof van Civiele Justitie. Louis Gauttiere en J.N. Braam waren boekhouder/kassier en J. Thijm en John H. Blanker bekleedden de functie van schrijver. Er was zelfs een assistent van het ‘comptoir der modique lasten (een belasting-inner dus), J. Blomhert. Het beeld dat Surinamers alleen in de laagste functies dienden, behoeft dus bijstelling.
De publicatie, in hardcover op handzaam formaat, is mooi uitgevoerd, met – gelukkig – een lettertype groot en helder genoeg voor gepensioneerden om te kunnen lezen. De hoofdstukken zijn chronologisch ingedeeld en de tekst is in twee kolommen ingedeeld, wat voldoende ruimte biedt om foto’s op te nemen van archiefstukken, tabellen of personen van betekenis. Waar relevant zijn deze over de gehele pagina geplaatst. In ieder geval is het een mooie, met zorg opgemaakte lay-out, wat we helaas niet van alle Surinaamse boeken kunnen zeggen. Dat behoeft dus zeker een compliment. Het is fijn dat het Pensioenfonds zijn jubileum heeft aangegrepen om een mooi boek van de geschiedenis van deze lanti-organisatie het licht te doen zien. Een initiatief dat zeker navolging verdient.
Imro L. Smith, De geschiedenis van het ambtenarenpensioen. Pensioenfonds Suriname. Ter gelegenheid van zijn vijftigjarig bestaan’ 1 januari 1973 – 1 januari 2023. Paramaribo: Pensioenfonds/ Art Sabina, 2023. ISBN 978-99914-7-071-9.
[De Ware Tijd Literair, 24 januari 2025]
