Honderd jaar Arubaans toneel (15)
In een serie afleveringen publiceert CU een geschiedenis van het Arubaanse toneel in de twintigste eeuw, geschreven door Wim Rutgers.
Mascaruba (1)
‘Aruba sin Mascaruba ta mescos cu un barco sin timon riba lama di cultura’
Toen op 15 november 1958 Cas di Cultura werd geopend, uitte de toenmalige CCA-voorzitter Jan Beaujon de wens dat de verspreid op het eiland voorkomende toneelgroepen zich in één vereniging zouden concentreren. Zo kwam uit het bestaande parochietoneel en een diversiteit van licht amateurtoneel op 10 april 1961 ‘Mascaruba’ voort. Deze toneelgroep zou de uitvoerende groep worden van de ‘Stichting Teatro Arubano’, opgericht op 9 november 1963, die zich tot drievoudig doel had gesteld, een ‘algemeen dienstverlenend lichaam aan welke vorm van toneelkunst dan ook’ te zijn, om ‘algemene voorlichting op het gebied van toneel’ te verstrekken en ‘een eigen regisseur te kweken’. Het bestuur werd gevormd door D. Tromp, voorzitter.; R. Lopez-Henriquez, vice-voorzitter; J.G. van de Berg, secretaris; O. Boekhoudt, penningmeester; en N. Vrolijk en C.W.J.J. Heufke als leden.
Aruba kent een rijke toneeltraditie maar geen van de toneelgroepen op het eiland heeft in verleden en heden zo’n impact op het lokale toneelleven gehad als Mascaruba, door zijn lange bestaan, het aantal gepresenteerde stukken en de variatie daarvan. “Mascaruba heeft het Arubaanse volk uit de districten naar Cas di Cultura weten te brengen. Men is daarin geslaagd door blijspelen te brengen in het Papiamento. Nu is men zover, dat een Mascaruba-voorstelling bijna bij voorbaat al op uitverkochte zalen kan rekenen,” schreef de pers in 1976, bij het derde lustrum van de toneelgroep. De folkloristische presentatie Nochi Rubiano haalde bijvoorbeeld meer dan dertig voorstellingen in binnen- en buitenland, het historische stuk Macuarima haalde er negentien en werd later nog weer heropgevoerd. Het was normaal dat in de eerste decennia van het bestaan minstens tien voorstellingen in een uitverkocht Cas di Cultura plaatsvonden. Dat betekende dus meer dan vijfduizend toeschouwers op een klein eiland.
Papiaments
Dat Mascaruba werd opgericht om de bestaande toneelgroepen te verenigen bleek onder meer ook uit de aanvankelijke opzet om in vier talen te gaan spelen. Mascaruba begon daarom met een Spaans-, een Engels-, een Nederlands- en een Papiamentstalige afdeling, maar alleen de afdeling Papiamento bleek uiteindelijk levensvatbaar te zijn en succes te oogsten. Sticusa-regisseur Peter Holland weet dit ook aan de geringe belangstelling van het publiek: “Het is jammer dat er, met uitzondering van de stukken in de landstaal, zo weinig mensen komen kijken. Als je zes maanden voor een Nederlands toneelstuk werkt en er komen dan nauwelijks tweehonderd mensen kijken, is dat voor spelers en regisseur niet zo leuk.”
Bestaande groepen, zoals de Amateur Toneelgroep ‘Aruba’, bleven los van de nieuwe toneelgroep bestaan en presenteerden hun werken volgens de eerder door hen gevormde doelstellingen, die weliswaar nergens officieel geformuleerd werden, maar wel bleken uit het gevoerde taalbeleid en het gespeelde repertoire. Zo werd Mascaruba de toneelgroep die het Papiamentstalige toneel populair heeft gemaakt. Maar het is Jan Beaujon dus niet gelukt om alle verenigingen in één toneelgezelschap te verenigen, zoals zijn uitdrukkelijke bedoeling was.
De speerpunten van het beleid van Mascaruba waren een Papiamentstalig repertoire van originele toneelstukken om daarmee de hele bevolking naar Cas di Cultura te brengen, aldus de leiding van de toneelgroep. In de loop der jaren presenteerde Mascaruba meer dan tachtig toneelstukken, waarvan ruim twintig werken van lokale auteurs. Optredens vonden plaats op de andere eilanden van de Nederlandse Antillen, zoals Curaçao en Bonaire, in Venezuela, Colombia, Peru, Suriname, Mexico, de Verenigde Staten en Japan.
Regisseurs
De tweeledige aanleiding tot de oprichting van Mascaruba was de nieuwe schouwburg waarin Jan Beaujon graag geregeld Papiamenstalig toneel opgevoerd wilde zien, en de komst van door de Sticusa naar de Antillen uitgezonden Nederlandse regisseurs, samen goed voor een twintigtal opvoeringen. Gelijktijdig met deze buitenlandse regisseurs assisteerden de eigen mensen als Dominico Tromp en vooral Oslin Boekhoudt met tal van stukken, zodat deze de taak vanaf 1971 konden overnemen: “De Sticusa-regisseurs gaan steeds weer weg, jullie moeten self-supporting worden!” zei Jan Beaujon. Anderen die vaak regisseerden waren vanaf 1976 Chido Quilotte, vanaf 1978 Yvonne Spellen en in de jaren tachtig ook R. Tromp. Naast dezen waren er nog anderen onder wier leiding een of meer stukken tot stand kwamen. Dat is al met al niet gering, zoveel lokale regisseerervaring.
De overgang van Sticusa-regisseurs naar eigen regisseurs betekende voor het repertoire van de vereniging ook een gewijzigde oriëntatie van Europees en Noord-Amerikaans Engelstalig naar Zuid-Amerikaans en Spaans toneel. Steeds stond bij Mascaruba het stimuleren van het Papiamento voorop en het culturele belang om stukken uit het wereldrepertoire in de eigen taal te zien.
Oslin Boekhoudt, acteur en regisseur Een van de meest actieve leden van Mascaruba was vanaf de oprichting Oslin J. Boekhoudt. In 1969 kreeg hij, toenmaals hoofd van de St. Martinusschool te Paradera, dank zij de medewerking van het Cultureel Centrum Aruba en de Sticusa de gelegenheid twee maanden in Nederland toneelervaring op te doen bij de toneelgroep Centrum en bij bekende Nederlandse regisseurs. Oslin Boekhoudt speelde tijdens zijn opleiding tot onderwijzer op de Kweekschool in Den Bosch in enige stukken mee, ‘omdat dit nu eenmaal moest’. Maar met een rol als Lago employee in het stuk Golgotha dat door het Centro Apostolico Aruba in Centro Bolivariana werd opgevoerd werd hij enthousiast. Hij speelde in de daaropvolgende jaren ook in stukken van dit Centro, zoals Asina sa biba, Bo felicidad ta cerca mi en Un soño di Pascu. Onder Henk van Ulsen studeerde hij het stuk Maria di Mahuma in, dat echter niet opgevoerd kon worden, maar pas later als Maria di Cer’i Noca toch zou worden gepresenteerd. In 1961 werd Oslin Boekhoudt met de oprichting van de Arubaanse toneelgroep Mascaruba een van de actieve leden. Hij had een rol in het debuut Veneno sabroso, onder regie van Joeki Broedelet. Daarnaast kreeg hij ook belangstelling voor het regisseren. In 1959 vroeg de Hubentud Cristian hem te helpen bij de opvoering van een passiespel, al spoedig gevolgd door de Trupialen, waar hij verhalen van Ernesto Rosenstand tot toneelstuk omwerkte en met de Trupialen voor het voetlicht bracht. Het eerste grote stuk, dat hij zelf regisseerde, mede door aanmoediging van Peter Holland, was Posada di Amor. Daarna volgde in 1967 geleden de regie voor een passiespel voor Tele Aruba en vervolgens de heropvoering van Veneno Sabroso. Er zouden er in de jaren daarna nog vele volgen. |
Vertalingen, adaptaties en origineel werk
De door Mascaruba te spelen stukken werden gekozen uit bestaande bekende en populaire werken uit het internationale repertoire, wat gebruikelijk was bij de meeste amateurtoneelgroepen. Voor Mascaruba zorgden Ernesto Rosenstand, Nena Vrolijk, Domenico Tromp, Maria Mathilda-Kock, Maria Schwengle, Mirta Kock-Dirksz en vooral Julieta Quillotte-de Cuba met tal van vertalingen die eventueel aan lokale omstandigheden werden aangepast. Alleen al door het aantal van deze vertalingen is dat een prestatie van belang, voor de ontwikkeling van het Papiamento als literaire toneeltaal. Daarnaast zorgden auteurs als Hubert Booi en Ernesto Rosenstand voor origineel werk met blijspelen, maar ook met op de Arubaanse historie gebaseerde spelen en stukken over moderne sociale problemen. In 1963 had de groep veel succes met het spel Maria di Cer’i Noca [Mariken van Nimweghen] in het ter gelegenheid van dat spel ingerichte openluchttheater Cer’i Noca te Santa Cruz. Mascaruba bracht ook diverse originele stukken in het Engels voor festivaloptredens. De auteurs die op deze wijze voor een getalsmatig nog bescheiden bijdrage aan een eigen toneelliteratuur zorgden, waren naast Hubert Booi en Ernesto Rosenstand ook Ramon Sharpe en Yvonne Spellen.
Weerklank
De absolute bloeitijd van het toneelleven voor Mascaruba was in de jaren zestig en zeventig. Vanaf de jaren tachtig werd de publieke belangstelling door verschillende oorzaken minder. Dat had mede te maken met een gewijzigd repertoire van de groep, omdat ze na in de beginjaren vooral licht amusementstoneel had gebracht, overging naar moeilijker te volgen stukken, maar ook en vooral door de veranderende sociaal economische omstandigheden met de komst van de televisie, de video-cultuur en andere moderne media. Ook de pers liet het gaandeweg steeds meer afweten. Was een voorstelling in de beginjaren van Mascaruba nog nieuws dat uitgebreid aandacht kreeg en gerecenseerd werd, later verdween die aandacht meer en meer. Mascaruba ondervond deze gewijzigde omstandigheden als heel negatief. Maar er was ook veel waardering, met name bij gelegenheid van het koperen jubileum op 9 oktober 1973. De media besteedden veel aandacht aan dit jubileum en Digna Lacle-Herrera en Julio Maduro bezongen de groep in een gedicht.
Mascaruba
di: Digna Laclé-Herrera
Añoranza Leu for di mi tera
Na oriya di lamar
Mi ta cu mi pensamento
Na mi isla tan ‘leha
Olanan, ser mensahero
Lora bai. Pura, lihe
Cual boso lo encontra
Hiba asina mi lamento
Alivia mi di mi tormento
Murmura aya na oriya
Pa tur hende haya sa
Cuanto mi ta añorabo
Mi preciosa isla Aruba
Mi baranca adora
Conta aya cuamnto tristeza
Cuanto lagrima mi a drama
Boso cu a scucha mi yanto
Na oriya di lamar
Cadushi di Cristal
In 2006 werd de Arubaanse cultuurprijs Cadushi di Cristal aan het bestuur en de leden van de toneelgroep Mascaruba uitgereikt. Het juryrapport gaf daarbij zeven argumenten voor de toekenning van die prestigieuze prijs, zoals het gerealiseerde repertoire, de verscheidenheid van genres, het professionaliseren van lokale regisseurs, de trouw van de leden, diversiteit van presentaties door middel van diverse media, het nauwgezet bewaarde archief van de groep en tenslotte de ambassadeursfunctie die de groep had door Aruba en het Arubaanse toneel in het – verre – buitenland meer bekendheid te geven. Het rapport bevat zo een samenvatting in een notendop van de diversiteit aan activiteiten.
(Een versie van dit artikel verscheen eerder in het Antilliaans Dagblad op 30 januari 2020)
Delen van deze reeks, klik hier: deel 1, deel 2, deel 3, deel 4, deel 5, deel 6, deel 7, deel 8, deel 9, deel 10, deel 11, deel 12, deel 13 en deel 14.