blog | werkgroep caraïbische letteren
0
 

Een scheldende Jezuïet op Curaçao

door Joop Vernooij

Er is vorig jaar een publicatie verschenen van de Universiteit van Curaçao en de Fundashon pa Planifikashon di Idioma over een deel van een verslag en een deel van het dagboek (1704-1713) van de pater jezuïet Schabel. Het gaat om een Verslag van de nieuwe missie op de eilanden Curaçao, Bonaire en Aruba van 1705 en het Dagboek van 1707-1708. Beide geschriften zijn in het Latijn en zijn nu zorgvuldig vertaald en van noten voorzien. De redactie en begeleiding was in handen van professor Literatuurwetenschap en Literatuurgeschiedenis aan de University of Curaçao Wim Rutgers, ook in Suriname bekend en geïnteresseerd in de Surinaamse literatuur. In 2001 publiceerde hij een monumentaal werk Tropentaal. 200 jaar Antilliaanse vertelkunst (Contact, Amsterdam/ Antwerpen).

 

Het onderhavige boek betreft Michael Joannes Alexius Schabel, geboren 1662/1663 in Bohemen, in Chomutov, in het huidige Tsjechië. Hij werd lid van de Orde van de Jezuïeten (S.J.), werd priester gewijd en trok vanaf 1695 naar Zuid-Amerika. Hij werkte in het pastoraat in Ecuador en Venezuela en leerde daarvoor Spaans. In 1698 bereikte hij via een smokkelroute Curaçao en ging daarna weer naar Europa, zelfs Nederland en zijn familie in Bohemen. Via Amsterdam en Venezuela kwam hij weer terug op Curaçao. Hij was daar de eerste katholieke priester-missionaris. Vandaar zijn Verslag van de nieuwe missie op de eilanden Curaçao, Bonaire en Aruba in het jaar 1705. Voorheen had hij al een verslag naar Rome gestuurd maar dat is verloren gegaan. Schabel was een vurige, rechtlijnige katholieke missionaris op de eigenlijk protestantse eilanden. Hij kon goed opschieten met gouverneur J. Beck die verdraagzaam in religieuze zaken was. Hij en andere katholieke priesters moesten maar een plaats zien te veroveren in de kolonie, die nogal calvinistisch georiënteerd was. Opvallend is dat de vice-gouverneur hem aanried de slaven te leren gehoorzaam en trouw te zijn aan hun meesters (p. 15). Schabel was totaal niet gecharmeerd van de slavernij (p. 21).

Schabel had natuurlijk niets met dominees. Hij schold de dominee uit voor stomme os en de andere priesters als geen fluit, geen zier, geen sikkepit, geen stuiver, geen cent, geen halve cent, zeg maar niets waard zijnde (p. 17). In zijn Verslag is hij ritselend en genietend van de goede relaties met de overheid. Zijn voorganger, de Franse capucijner pater Victor de Dôle, moest het ontgelden, maar ook de rabbijn en andere religieuze voorgangers.

In zijn Verslag en het Dagboek behandelt hij de intriges en manipulaties van mensen van allerlei komaf, zoals Portugezen en Joden. Hij behandelt een zwendelzaak, een diefstal maar ook de plaats van de drank in de kolonie. Zijn verhalen tonen aan hoe de sociale verhoudingen opgebouwd waren en in stand gehouden werden, hoe de slavernij kon werken en vooral hoe het leven eigenlijk bepaald werd door de scheepvaart in de haven. Schabel was er zelf gaan wonen. Het ging om slavenschepen, oorlogsschepen (Cassard) en schepen met handelswaar. Schabel schijnt een nogal merkwaardige functie te hebben gehad, namelijk de functie van spion (p. 26).

In zijn Dagboek gaat het vooral over zijn sacramentele activiteiten zoals eucharistievieringen en dopen. Hij is zeer gedetailleerd en zegt er telkens bij wat voor soort kind gedoopt werd: hij gebruikt termen als moor en Ethiopiër, Portugese jood, Poolse jood, Franse Ethiopiër, mulat, verdwaalde schapen, zwartjes: het haar als kroesachtige wol van lammeren (p. 128). Kortom, je haalt er het maatschappelijk veld uit. En dat is natuurlijk best interessant voor de analisten van de huidige samenleving.

Schabel werd in 1712 door zijn kloosteroverste teruggeroepen (hij was steeds op eigen houtje vertrokken, zonder verlof van zijn oversten) en keerde in 1713 terug naar Europa. Hij werd in 1714 uit de kloosterorde gezet. Dat had wellicht te maken met het feit dat hij een levensgezellin had.

Schabel had zijn manuscripten naar Rome gestuurd, maar het materiaal bevond zich begin 20e eeuw in een klooster op het landgoed Exaten in Limburg. Wetenschappers zijn met de teksten bezig geweest, waar het vooral om de vertaling uit het Latijn gold. De huidige vertaling is gebaseerd op de Latijnse uitgave van Christine Schunck (1997) en verschenen in Archivum Historicum Societatis Jesu. De op de Antillen werkende en levende pater dominicaan Koos (Jaime) Visker, geboren in 1912, in 1969 op de Antillen gekomen, maar helaas in 2002 overleden, is aan een Nederlandse vertaling begonnen. Hij droeg zijn vertaalwerk over aan de pater dominicaan Antoon Stikvoort. Nu is de tekst toegankelijk in goed Nederlands met de nodige noten.

De manuscripten openen toegang tot een inkijk in de historie van de Antillen, evenwel uit de achttiende eeuw, maar toch handzaam om een goed zicht op de historie te krijgen. In de publicatie wordt uitgebreid de vindplaats van de manuscripten behandeld, en een kort artikel van pater Euwens over het Dagboek van 1912.

De publicatie is ook interessant voor Suriname, gericht op de Caribische regio. In het archief van het bisdom en van de Evangelische Broedergemeente en de archieven van de Hervormde/Lutherse kerk (in Amsterdam) zijn dergelijke uitgebreide verslagen en dagboeken nauwelijks te vinden, zeker niet vanuit een kerkelijke bron in de koloniale tijd. Als die er zijn dan moet er snel een zoektocht naar ondernomen worden.

Wim Rutgers (redactie en inleiding), Michael Joannes Alexius Schabel S.J. Missionaris op Curaçao (1704-1713). Willemstad: University of Curaçao/FPI, 2015.

[Eerder verschenen in de Ware Tijd Literair, 15 oktober 2016]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter