blog | werkgroep caraïbische letteren

Een rederijker achter Lelydorp

door Michiel van Kempen

Een van de bekendste vormen van de orale literatuur van de Javanen is de wajangvoorstelling. Na 1970 is de wajang wong waarbij het verhaal uitgebeeld wordt door mensen, verdwenen uit Suriname. Voorstellingen van wajang kulit (met poppen) komen nog wel met zekere regelmaat voor, op feesten bij de herdenking van de Javaanse immigratie, op nationale feestdagen, op huwelijkspartijen.

Pak Slamet Modiwirjo

De wajangvoorstellingen, alsook de uitvoeringen van toneeldans-muziek, zoals die tegenwoordig nog gegeven worden door de groepen Arena Budaja en Krido Rini, hebben zich echter niet kunnen onttrekken aan de sluipende dominantie van westerse cultuurnormen. (Maar wat is ‘sluipend’ met schreeuwende Kentucky Fried Chickens op de straathoeken en grote advertenties voor Movies Rated xxx in de kranten?) De jeugd is niet meer te boeien met nachtenlange voorstellingen. Meer en meer worden daarom de spannendste taferelen geselecteerd uit de Javaanse versies van de Indische epen Ramayana (verhalen over Ram) en Mahabharata (de Pandawa-cyclus) en het Javaanse epos Andé andé lumut, die dan in kortere sessies gepresenteerd worden. De grote epen zijn in populariteit voorbijgestreefd door het volkstoneel in de vorm van de boertige Ludrug. Het Hoog-Javaans maakt plaats voor het Surinaams-Javaans zodat de toegankelijkheid vergroot wordt.

De dramatische vorm die bij niet-Javanen de grootste bekendheid heeft verworven, is de djaran kepang, de paardendans. Het sensatie riekende publiek komt er graag op af om te zien hoe de dansers in trance raken, bezeten worden door de geest van een paard, slang of aap en rauwe padi, gras, bloemen of zelfs glas eten. Maar in wezen heeft deze belangstelling van het grote publiek de djaran kepang geen goed gedaan. Scholing, contemplatie en rituelen worden tot plichtmatige proporties teruggebracht en de meditatie wordt ingeleverd voor de show. Zo kun je zien hoe zwaar met rum besprenkelde dansers al na enkele minuten ter aarde storten en bijna op bestelling de meest fantastische acts opvoeren. Spiritualiteit is hierin ver te zoeken. Als ik goed geïnformeerd ben, heeft enkel de djaran kepang-groep van Meerzorg zich aan deze verloedering weten te onttrekken, al is het ook weer niet zo dat alle andere groepen het alle even bont maken.

De Javaanse wijze van vertellen is beter inzichtelijk geworden sinds Johan Sarmo en Hein Vruggink een reeks ‘Javaanse vertellingen uit Suriname’ hebben opgezet, met in elke uitgave een Nederlandse vertaling naast de oorspronkelijke Surinaams-Javaanse tekst. Tot nu toe verschenen Dongeng kancil/Het verhaal van Kantjil (1983) verteld door pak Saleman Siswowitono, Djoko miskin/De arme jongeling (1983) door pak Pamin Asmawidjaja en Kèhèng (1988) door pak Kardi Kartowidjojo. Al deze drie verhalen vertonen een grote souplesse in het aangaan van verbindingen tussen het aardse en bovennatuurlijke. Zoals bij veel volksliteratuur is er in de vertelling met fabel- of sprookjeskarakter immer een duidelijke moraal, maar als het gaat om de logische voortgang in tijd en ruimte, dan stelt de Javaanse vertelling de westers ingestelde lezer wel eens voor problemen. Javanen hebben er geen moeite mee om een plotselinge sprong van vijf jaar te volgen ook al noemt de verteller die overgang niet. De westerling – voor wie immers tijd geld is – wil graag zien dat er van zo’n tijdssprong rekenschap wordt afgelegd.

Afgezien van de drie genoemde uitgaven is er nog wat verspreid materiaal van Javaanse vertellers te vinden, bijvoorbeeld in de tijdschriften voor Javaanse cultuur Cikal (1982-1984, vier nummers) en Riwayat (1987, nog maar één nummer verschenen). Gelukkig heeft de Afdeling Cultuurstudies van het Ministerie van Onderwijs en Cultuur al redelijk wat materiaal vastgelegd, maar voor de Javaanse vertellers geldt verder hetzelfde als voor de hindostaanse: nog maar weinig van hun kunst is uitgegeven.

April 1987. Ik rijd met Johan Sarmo achter Lelydorp op de Zwampweg. Het is, zoals dat in Suriname gezegd wordt, ‘brekfest’, dat wil zeggen zo rond de klok van twaalf en ik rijd zo hard mogelijk opdat de wind die door de open portierramen naar binnen waait, de hitte zal verdrijven. Achter ons een grote stofwolk. Het witte zand van de weg doet pijn aan onze ogen. We zijn onderweg naar pak Slamet Modiwirjo die bijna helemaal aan het eind van de weg woont, vanaf de verharde weg – het Pad van Wanica – zeker een kilometer of zes naar binnen. Johan is hier thuis, we passeren zijn geboortehuis. Hij kent elke familie die hier woont – alle Javanen met een enkele creool of hindostaan ertussen. Hij zwaait verschillende malen naar mensen die in de schaduw van hun huis zitten. Even voor de weg in het groen eindigt, deels zwamp, deels landbouwgrond, staat rechts een laag huis met verschillende bouwsels erachter. Het is er doodstil, het netjes aangeharkte erf is verlaten, de deuren zijn dicht. Om ons heen de geur van verse aarde, hooi en – Johan wijst naar een bloem – melatie, jasmijn. Op het roepen van Johan komt geen reactie.

‘Misschien is hij aan ‘t bidden,’ zegt Johan. ‘Het is Pasa, de Ramadan, vasten- en bidtijd voor de moslims.’ En hij gebaart naar een kleine bidruimte, in steen opgetrokken, een stukje van het huis af. We besluiten de weg een honderd meter terug te rijden. Daar staat een huis met een tent, dat is: een groot afdak van golfplaten met daaronder houten tafels en klapstoelen. In het weekend zal er een feest gevierd worden en pak Slamet Modiwirjo vervult daarbij een belangrijke rol. Hij is sneldichter en bovendien geestelijk leidsman. De combinatie van die faculteiten maakt hem tot een veelgevraagd ceremoniemeester bij huwelijks- en besnijdenisfeesten. Elke belangrijke gebeurtenis voorziet hij van commentaar dat exact gesneden is op de maat van die ene gelegenheid. In 1983 brachten Johan Sarmo en Hein Vruggink een bundel gedichten van hem uit die zij op de band hadden opgenomen: Panglipur ati (Vertroosting), de eerste dichtbundel in het Surinaams-Javaans.

We krijgen de verzekering dat pak Slamet thuis moet zijn, we moeten maar op de shutters tikken. We gaan weer naar zijn huis terug en proberen het nogmaals. Inderdaad verschijnt de dichter, een tengere maar gespierde man die al tegen de zestig loopt. In zijn gelaat, dat zwaar vermoeide trekken toont, staan heldere ogen. In het Javaans vertelt hij dat hij de hele morgen op het land gewerkt heeft. Zwaar spitwerk. Hij voelt zich niet goed, want hij is met gramoxone in de weer geweest, een zwaar landbouwgif dat, als je afgaat op de kranten, bijna wekelijks een slachtoffer eist: een landbouwer die de wind verkeerd inschat, een zwaarmoedige vrouw, een gezakte student. Pak Slamet Modiwirjo zet zich zuchtend neer in een stoel en rolt een blakaté. Tabaksgeur vult de voorzaal en pak Slamet wordt wat levendiger.

Na enige tijd vraagt Johan hem hoe het met het dichten gaat. Hij vertelt over een groot gedicht dat hij zal improviseren op een aanstaande bruiloft. Zijn ogen schitteren. Hij is wel bereid nu wat voor ons te brengen, maar iets korts. Hij denkt even na, geeft een knik aan Johan die de cassetterecorder aanzet en begint. Hij geeft een vers van tweemaal vier regels in het Javaans. Alle regels hebben een mooi, gelijkmatig ritme en sterk assonerende klanken. Bovendien eindigen alle regels van de eerste strofe op dezelfde rijmklank, de tweede eveneens, met een andere klank. En dan haalt hij een stunt uit: precies dezelfde boodschap herhaalt hij in evenveel regels met gelijke eindrijmen, maar nu geheel in het Sranan zoals de Javanen dat spreken. Het is zo curieus dat ik hier graag de hele versie geef:

ayuk pada glilir aja pada turu
tembung jing betyik ayuk ditiru
lamun kowé dak gelem niru
mbésuk akirmu ndaèkaké saru

yu mus wiki a no sribi
yu mus leri frestan meki yu sabi
san na gado wortu yu mus go bribi
te yu no go bribi las yu libi

yèn ijik urip perlu jing ngati-ati
golèk kapinteran jing sampèk ngerti
aja pertyaya rembug wigati
kudu pertyaya ana sak njerone ati

te yu de lobi suma yu mus muiti
yu mus suku leri nanga yu krakti
a no mus bribi nanga yu mati
yu mus bribi san firi yu ati

Ik wil een poging doen om in een vrije weergave het rederijkersstuk van Modiwirjo in het Nederlands om te zetten:

je moet waken en niet dromen
je moet inzicht krijgen, veel te weten komen
het woord van God moet in je stromen
als je niet gelooft, zal de dood je niet ontkomen

als je van iemand houdt, moet je knokken
om te leren heb je al je krachten aan te lokken
ga niet zomaar op je vrienden gokken
geloof wat je hart voelt, onverschrokken

Ik heb hier alle tijd voor gehad, Slamet Modiwirjo brengt het ter plaatse. Ook zijn wereld is de wereld van de orale literatuur, de wereld van het meest levende woord dat bestaat van het moment dat het uitgesproken wordt. Vertellingen en gedichten van eeuwen her wentelen zich in nieuwe tijden en ondergaan minieme veranderingen of complete gedaanteverwisselingen in de voordracht van steeds nieuwe generaties. Wat wij ervan op papier zien is gestold. De orale traditie leeft in gebaar, in klanken, in geuren zelfs en vooral ook: in het samenzijn van kunstenaar en publiek.

[Dit is hoofdstuk 6 van Surinaamse schrijvers en dichters. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1989. De integrale tekst van dit boek is nu gedigitaliseerd te vinden  op de DBNL, klik hier.]

]

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter