blog | werkgroep caraïbische letteren

Een persoonlijke herinnering aan Harry Mulisch en zijn werk

door Els Moor

Harry Mulisch, een van de ‘grote drie’ op het gebied van de Nederlandse literatuur is overleden op zaterdag 30 oktober na een lang ziekbed. Met Gerard Reve en Willem Frederik Hermans, die hem zijn voorgegaan in de dood, stond hij lang aan de top van de Nederlandse literatuur. Ik ga geen lange beschouwing schrijven over leven en werk van Mulisch, maar enkele persoonlijke herinneringen aan hem en zijn werk geven.

Mijn middelbare schooltijd bracht ik voor een groot deel door op het R.K. Lyceum voor het Gooi te Hilversum, Nederland, en wel op de afdeling gymnasium. Onze meeste leraren waren brave gelovige zielen, behalve die voor Frans die ons kennis liet maken met grote Franse schrijvers en ons het meesterwerk voor kinderen en volwassenen Le petit prince (De kleine prins) van Antoine de Saint-Exupéry voorlas. Nog steeds heb ik het boek in het Frans en in het Nederlands, bijna geheel vergaan, in mijn kast staan. Maar voor Nederlands? De leraar was een bangerik, wat maar even zweemde naar tegendraadsheid, dat durfde hij niet te behandelen. Dat zei hij ook op onze vragen. Nederlandse literatuur, dat waren de rooms-katholieke schrijvers en dichters, zoals Anton van Duinkerken, de Brabander Antoon Coolen en de dichters Guido Gezelle en Gabriël Smit, wiens dochter zelfs bij mij in de klas zat. Ik had dus toen ik Nederlands ging studeren in Amsterdam geen enkel idee van wat onze Nederlandse literatuur aan kwaliteit te bieden had. De avonden van Gerard Kornelis van het Reve (zo heette hij toen nog) verscheen in 1947, maar dat was voor onze leraar veel te gewaagde kost. Hetzelfde gold voor de eerste werken van Willem Frederik Hermans.

In 1955 was ik eerstejaars Nederlands, een onnozele studente zonder kennis van literatuur. De assistent van hoogleraar Hellinga was toen Hein Eersel en Eva Fruin (later Essed-Fruin) stond op het punt van afstuderen. Er was een vereniging van neerlandici, Helios (Grieks voor Zon) genaamd, die regelmatig schrijvers liet opdraven om voor te dragen uit hun werk. En daar zat ineens Harry Mulisch, een nog jonge man van tegen de dertig. Hij las een verhaal voor, ‘Wat gebeurde er met sergeant Massuro?’, dat hij net geschreven had en dat in 1957 verscheen in zijn derde verhalenbundel, De versierde mens. Toen ging er een nieuwe wereld voor mij open, de wereld van de literatuur. Een sergeant, Massuro, patrouilleerde in een Nederlands legeronderdeel in het toen nog ‘Nederlandse’ Nieuw- Guinea. Nederland wilde Nieuw-Guinea, dat helemaal uit oerwoud bestaat, vergelijkbaar met Suriname, behouden en beschermde het tegen aanvallen van Indonesië dat het wilde inlijven. De militairen bivakkeerden in een gehucht dar ze spottend ‘Poepjanknor’ noemden en ze speelden ‘s avonds ‘landjepik’. Massuro was aan de winnende hand, maar zijn hand verstijfde plotseling. Zij vrienden lieten hem slapen en de volgende ochtend was hij niet alleen veel stijver geworden, maar ook loodzwaar. Voor ze hem naar een medische post konden brengen was hij al door de vloer van de hut gezakt. Hij stak er half bovenuit en begon te gillen, ijzingwekkend te gillen. Ze kregen hem toch in de legertruck, maar voor ze op de medische post waren, was hij in steen veranderd…

Ik, onnozel eerstejaars studentje, versteende ook: er voer een rilling door me heen; dat kon dus in een verhaal. Dat was dus literatuur: fantasie die alles met spot en cynisme te maken had. Is verstening een beeld van wat er in de wereld gebeurt, begon ik me af te vragen. Ik volgde de discussie met Harry Mulisch na zijn voordracht buitengewoon geïnteresseerd en toen ik naar m’n povere studentenkamertje ging was ik een stuk wijzer op het gebied van literatuur en begon moderne werken te lezen zoveel ik maar kon.

Vele jaren later las ik dat Gabriel García Márquez ongeveer hetzelfde overkomen was. Hij was journalist, wilde schrijver worden en las van Kafka het verhaal ‘De gedaanteverwisseling’, waarin de vertegenwoordiger Gregor Samsa op een ochtend wakker wordt en ontdekt dat hij in een monsterlijk insectachtig ongedierte is veranderd. ‘Als dit kan, dan kun je alles doen als schrijver’, concludeerde hij.

Van Mulisch heb ik in de loop van de tijd alles gelezen. De aanslag (1982) is voor mij een topper, een eenvoudige Tweede-Wereldoorlogroman, prachtig van constructie en spannend. De 11-jarige Anton ontsnapt aan de dood als zijn ouders en broer worden opgepakt en gefusilleerd nadat er voor hun huis een aanslag is gepleegd op enkele medewerkers van de Duitsers en zij verdacht worden. Anton gaat in zijn verdere leven op zoek naar de schuldigen. Een zoektocht die soms mythologische tinten heeft en waarin je altijd weer nieuwe dingen ontdekt.

En dan in 1993: ik was op reis door Brazilië, dagenlange busreizen. Ik las De ontdekking van de hemel (1992), een magisch-realistische roman over een jongen die de Stenen Tafelen terug moet brengen naar de hemel, omdat God vindt dat de mens door alle technische vooruitgang een dyaffer geworden is. 900 bladzijden, rijdend door een wereld die technisch nauwelijks vooruit is gegaan, de sertão. Het zijn belevenissen die je nooit vergeet en van literatuur doen blijven houden.

2 comments to “Een persoonlijke herinnering aan Harry Mulisch en zijn werk”

  • Grappig, ‘Wat gebeurde er met sergeant Massuro?’ was ook mijn kennismaking met het werk van Mulisch. We lazen het op de middelbare school in de klas. Want ik had het geluk een leraar Nederlands te hebben voor wie literatuur (terecht) nooit tegendraads en uitdagend genoeg kon zijn. Ik vond ‘Wat gebeurde er met sergeant Massuro?’ ook een verbijsterend verhaal, dat mijn denken over de kracht en mogelijkheden van literatuur flink opschudde en mij altijd is bijgebleven. Maar in die tijd was ik eigenlijk een grotere liefhebber van het werk van Hermans en Reve. En door de weerzin van laatstgenoemde auteurs tegen Mulisch (ten onrechte) nogal vooringemomen in mijn houding tegenover ‘de Goethe van het Leidseplein’. Het werk van Mulisch ben ik pas later echt gaan lezen. Mijn waardering ging (en gaat) vooral uit naar ‘Het stenen bruidsbed’, ‘De zaak 40/61’ en ‘De ontdekking van de hemel’. ‘Het theater, de brief en de waarheid’ is waarschijnlijk het beste boekenweekgeschenk ooit geschreven. Zo heeft iedereen zijn Mulisch momenten.

  • Gelukkig had ik op het gymnasium van het Bisschoppelijk College Roermond een uitstekende vrijdenker en leraar Nederlands, die in de vierde klas “De Meid van Meneer Serjanszoon” van Herman Teirlinck voorlas, echter niet zonder erbij te vertellen dat het boek op de Index stond. Het effect laat zich raden!
    Mijn Mulisch-moment was ongetwijfeld ook “Wat gebeurde er met sergeant Massuro?”, maar na “Het Stenen Bruidsbed” kon Mulisch mij niet meer boeien.

    Daarom is het voor mij altijd onbegrijpelijk geweest dat Mulisch werd gerekend tot “de Grote Drie”: hij kan niet in de schaduw staan van Hermans en Reve.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter