blog | werkgroep caraïbische letteren

Een nog niet in kaart gebracht land

door Jan Kuijk  

Geen enkel bezwaar tegen de titel: Tropenstijl; Amusement en verstrooiing in de (post)koloniale pers. De ondertitel geeft immers aan waar het om gaat in dit verslag van het symposium dat in mei 2011 in Leiden is gehouden bij de presentatie van Realisten en reactionairen; de afronding van Gerard Termorshuizens imponerend standaardwerk over de geschiedenis van de Indisch-Nederlandse pers.  

Geen bezwaar dus. Alleen diende zich tijdens het lezen bij mij een alternatief aan, iets in de geest van: ‘Een nog niet in kaart gebracht land’. Dat is een optimistische gedachte, want dat betekent dat er nog veel te doen is en blijkbaar ook nog op een zo uitgestrekt terrein. Want het gaat in dit boek niet alleen om de journalistiek in het voormalige Nederlands-Indië. Ook Curaçao, Suriname en Zuid-Afrika komen langs. En dan dringt zich één conclusie op: er is nog veel uit te zoeken in het buitengaatse Nederland en daar wordt hier een begin mee gemaakt.  

De titel van het boek suggereert dat het accent op de stijl ligt, de vorm waarin de in de tropen werkende journalist zich wilde (en vooral: kon) uiten. Wat dat betreft lijkt het boek vooral een door velen ondernomen uitwerking van de eerste stelling bij Termorshuizens proefschrift uit 1988 over P.A. Daum: ‘Dat zich in de Nederlands-Indische pers een zogenaamde ‘tropenstijl’ kon ontwikkelen, wordt vooral verklaard door de omstandigheid dat bedoelde pers de belangrijkste uitlaatklep vormde voor de in de koloniale maatschappij levende spanningen en frustraties’.   Het woord ‘tropenstijl’ is dus al zeker 25 jaar oud, maar kennelijk nog steeds niet rijp voor een korte definitie. Termorshuizen zelf heeft in elk geval in zijn eigen grote bijdrage een paar honderd woorden nodig als hij het tussenkopje ‘(Tropen)stijl’ heeft gebruikt. Duidelijk is dat het begrip een historische ontwikkeling heeft doorgemaakt. Zo vertrouwde Busken Huet uit Batavia in 1870 zijn kompaan Potgieter in Amsterdam toe dat de Indische dagbladschrijver iemand was ‘wiens kracht schuilt in de vijandschap die hij opwekt’. Weliswaar moderniseerden de koloniale samenleving en cultuur na 1900, maar het bestuur bleef autoritair en zo werden ook de daarmee samenhangende ‘in de koloniale samenleving levende spanningen en frustraties’ een blijvertje. Ik maak me sterk dat in de jaren twintig en dertig journalisten als Zentgraaff en Wybrands Huets uitspraak meteen zouden herkennen. De gekruide en persoonlijke stijl (een omschrijving van Termorshuizen) bleef een kenmerk en de aartsconservatief Karel Wybrands beschikte over het vermogen te schrijven ‘langs het prikkeldraad van de wet’.  

Dat is allemaal mooi en soms prikkelend om te lezen, maar Termorsnhuizen heeft blijkens de op zijn betoog volgende bijdragen in de loop van de jaren zijn collega’s, vrienden en leerlingen ook op heel wat zijwegen gewezen. ‘(Tropen)stijl’ is dus een thema, waarop veel variaties mogelijk zijn. Twee voorbeelden.   Het dichtst sluit Ellen de Vries aan bij het thema met haar verhaal ‘De geboorte van winied – de terugkeer van de satire in de Surinaamse pers’. Het is een even spannend als amusant relaas over de manier waarop drie journalisten (de Nederlandse Marie-Annet van Grunsven van de gpd en de nos, Wim Noordergraaf van de Volkskrant en de Surinaamse Nita Ramcharan van de Ware Tijd, met op de achtergrond Nita’s man Edward Troon) gezamenlijk in de onzekere en spannende tijd voor en na Bouterse de columnist winied tot leven brachten. Dat was hun manier om zo dagelijks een samenvatting te kunnen brengen van alle zaken die in Paramaribo van mond tot mond gingen en niet altijd geverifieerd konden worden. winied bleef lang een geheimzinnige en gezaghebbende onbekende. Zelfs de hoofdredacteur van de Ware Tijd wist enige tijd niet wie voor die rubriek verantwoordelijk was) en in 1989 riep Radio Rapar Winied zelfs tot ‘man van het jaar’ uit.    

Fascinerend is Huub de Jonge’s verhandeling ‘Spot en provocatie’ (met als ondertitel ‘De strijd van het tijdschrift Aliran Baroetegen misstanden in de Arabische gemeenschap in Indië’). Niet alle lezers zullen in staat zijn te toetsen in hoeverre de bijdragen in het tijdschrift voldoen aan de norm van de ‘gekruide stijl’, aangezien dit blad grotendeels in het Arabisch verscheen, maar de inhoud is duidelijk. De Jonge levert een interessante historische bijdrage over de pogingen tot inpassing van de Arabische minderheid in de koloniale samenleving; pogingen die ook in eigen kring niet altijd voor lief werden genomen, vooral wanneer de positie van de Indo-Arabische vrouw als een door haar man ‘letterlijke gekooide en figuurlijk geboeide echtgenote’ werd beschreven. Waren er geen belangrijker onderwerpen en wist de redactie wel waar ze aan begonnen was, zo kwamen de vragen. Zelfs het oude Nederlandse spreekwoord over de slapende honden die niet gewekt moesten worden, kwam hier goed van pas. Om het geheel samen te vatten citeer ik een andere stelling van Termorshuizen bij zijn proefschrift: ‘Wanneer men met de historicus Johan Huizinga van oordeel is dat de krant de “eigenlijke geestesuiting” is van een samenleving, kan men zich er slechts over verbazen dat er aan de geschiedschrijving van de Nederlands-Indische pers tot dusver zo weinig aandacht is besteed’.  

Dat is niet vergeefs geschreven. Termorshuizen zelf heeft met zijn twee indrukwekkende handboeken van de Indisch-Nederlandse pers een woest en ledig landschap in kaart gebracht en daarmee Huizinga’s verbazing gedateerd. Zijn collega’s, vrienden en leerlingen bewijzen nu met de bundel Tropenstijl dat er elders een nog niet in kaart gebracht land op ontdekkers ligt te wachten.    

Gerard Termorshuizen (red.), Tropenstijl; Amusement en verstrooiing in de (post)koloniale pers. Bundel opstellen opgedragen aan Gerard Termorshuiizen. Met bijdragen van Gerard Termorshuizen e.a. Leiden: KITLV Uitgeverij, 2011. 280 p., isbn 978 90 6718 385 7, € 19,95.  

[uit Oso 2012.1]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter