blog | werkgroep caraïbische letteren

Een lange mars door de brousse van de Nederlandstalige Congo-literatuur

door Michiel van Kempen

Schrijvers uit voormalige koloniën reiken ons soms het beste uit de wereldliteratuur aan, schrijvers over de koloniën doen dat zelden. Dat is de conclusie die zich met kracht opdringt na het doorworstelen van de 500 pagina’s dikke studie van Luc Renders over het Nederlandstalige Congo-proza.

Veertig jaar lang heeft de Hasseltse hoogleraar zich ingegraven in alles wat over de Congo werd geschreven. ‘Proza’ suggereert dan dat het om literaire fictie gaat, maar dat is niet zo: hij neemt ook bergen non-fictie door, bespreekt bijvoorbeeld een politiek-economische studie van E. en C. de Neve, kijkt naar strips, gaat in op een Franstalig reisboek van de Waal Edmond Picard, en gunt Joseph Conrads Heart of darkness en het werk van de Afro-Amerikaanse presbyteriaanse missionaris William H. Shephard elk vier pagina’s. Ook het rapport van de Ier Roger Casement uit 1904, dat zou bijdragen aan het smadelijk terugtrekken van koning Leopold II uit de Congo, krijgt veel aandacht – opmerkelijk genoeg wordt de grote roman van Mario Vagas Llosa over Casement en de Congo, De droom van de Ier, nergens vermeld.

Renders begint in 1596, wanneer de naar Leiden uitgeweken Bruggenaar Martijn Everart een Nederlandse vertaling publiceert van het eerste overzichtwerk over de Congo van de hand van de Italiaan Filippo Pigafetta. Zijn eindgrens trekt Renders bij 1960, het onafhankelijkheidsjaar van de republiek Congo. Over de geschiedschrijving van de eerste drie eeuwen – zonder veel literair materiaal – doet Renders zo’n 50 pagina’s, en dan zijn we aanbeland bij Batavia (1858) van Hendrik Conscience, de eerste Nederlandstalige Belgische koloniale roman (overigens een verhaal, zoals de titel al aangeeft, over Nederlands Oost-Indië).

Prof. dr Luc Renders in Berkeley, september 2011.
Foto © Michiel van Kempen

In 1885 krijgt de chicanerende Leopold II de Congo als privébezit in handen, en dat eindigt wanneer de gruwelijke wantoestanden die daar plaats hebben – vooral rond de rubbercultuur –  internationaal zóveel stof doen opwaaien, dat de Belgische staat de Congo in 1908 annexeert. Er zal gemord zijn ten paleize van Leopold: ‘Leopold II legt er bij elke gelegenheid de nadruk op dat hij met de kolonisatie van Congo geen imperialistische oogmerken heeft maar uitsluitend de bevrijding en de beschaving van de inheemse bevolking voor ogen heeft.’ Renders schrijft het droog op, maar het cynisme druipt onder de woorden uit. (En passant lezen we trouwens ook dat in de 19de eeuw de natuur al bedreigd werd: er werd zóveel ivoor geëxporteerd dat al in 1881 gevreesd werd voor het uitsterven van de olifant.)

Gruwelijkheden

Wanneer België Congo overneemt van de Belgische vorst, die de laatste tijd op zoveel plaatsen van zijn sokkel is gevallen, hebben een handvol schrijvende missionarissen hun wierooksvat al leeggezwierd over de koninklijke troon en komen de eerste lezenswaardige, kritische auteurs in beeld: Cyriel Buysse, Anton Greshoff en Henri van Booven.

Anton Greshoff in zijn kantoor in Brazzaville

Vervolgens begint Luc Renders aan een zeer lange mars door de brousse van de Nederlandstalige Congo-literatuur. Het is een treurig gezelschap van missionarissen, zendelingen, ambtenaren en kooplieden die het vooral te doen lijkt te zijn om de gruwelijkheden van het triumviraat Staat, Kerk en Industrie goed te praten. De Nederlandstalige Congo-literatuur is niet geschreven voor de Congolezen maar voor de Vlaamse lezers als propaganda voor het koloniale project. De Congolezen worden gezien als onbeschaafde half-beesten en worden ook als zodanig behandeld, en in dat opzicht is er geen verschil tussen wat er gebeurde tijdens de Congo Vrijstaat of het door België geannexeerde Congo: uitbuiting, mishandeling, verkrachting, moord in de naam van het superieure Westen dat de beschaving komt brengen aan de ondankbare wilden. Het observeren van de reizigers is behalve neerbuigend vooral slordig:

Over de muziek der negers is het niet noodig veel te zeggen: het komt bij haar veel meer op de hoeveelheid dan op de hoedanigheid van het voortgebrachte geluid aan. (P.J. Veth en J.F. Snelleman, geciteerd op p. 54)

Er zijn wel auteurs die oog gehad hebben voor de aberraties, maar dan ging het volgens hen om individuele uitspattingen; praktisch geen van hen allen heeft oog gehad voor de systematiek van het hoogmoedig-koloniale machtsmisbruik. Opvallend is hoeveel auteurs slechts één enkel boek schreven; alleen Frans Beckers en Sylva De Jonghe wijdden een heel oeuvre aan de Congo. Vrouwelijke auteurs zijn er nauwelijks geweest – Mariette Haugen was een zeldzame uitzondering, ook zij kon zich niet ontdoen van het keurslijf van de eigen vooringenomendheid, schrijft Renders.

In 1954 lijkt er wat licht te komen in het literaire woud wanneer de Arkprijs van het Vrije Woord wordt toegekend aan Fernand Goddemaer voor zijn roman Nola. Maar het zompige tekstje van Hubert Lampo uit het juryrapport belooft weinig goeds en Renders doet behendig de deur toe: Nola is de zoveelste paternalistische lofzang op de Belgische beschaving. Waarom de tekst dan toch nog zeven pagina verdient, is een vraagteken.

Veertig pagina’s later is er eindelijk een scherp correctief op het beeld van de manna-brengende kolonisten: Bwana Help mij!!! van J. Esra. De blanken hebben er met de chicotte (de karwats) alleen maar voor gezorgd dat er een handvol namaak-Belgen werd gecreëerd, betoogt hij (de straf met de chicotte werd pas in 1959 afgeschaft!). Ik speur het internet af naar een antiquarisch exemplaar van dit voor mij totaal onbekende boek. Tevergeefs. Vijf pagina’s verderop komt Renders mij troosten: “Als literair werk is de novelle niet geslaagd. Er is geen verhaalverloop, geen karaktertekening, geen samenhang en geen logische opbouw.”

We passeren nog wat uitgaven, waaronder de curieuze ‘olifantenroman’ Tembo-tembo, en belanden na ruim 400 pagina’s eindelijk,  eindelijk bij een auteur die wél echt kon schrijven: Gerard Walschap met zijn Oproer in Congo (1953), in 1954 bekroond met de driejaarlijkse prijs voor koloniale letterkunde. Walschap is relatief kritisch over de kolonisatie, maar dat relatieve is ook wel weer erg relatief: “Wat wij de kleurling gebracht hebben is de schitterendste beschaving die de wereld ooit heeft gekend en wij hebben hem die gebracht toen hij in Afrika cultureel nog sliep en in Azië sinds meer dan duizend jaar was ingeslapen. Wij moeten hem dat zeggen.” Bij Walschap is Renders op zijn best, niet alleen omdat hij de roman in een postkoloniaal perspectief plaatst, maar ook omdat hij het boek duidt binnen het oeuvre van Walschap.

Dan belanden we in het tijdvak 1955-1960, een bekende naam duikt op: Karel Jonckheere, die ook weer direct vakkundig wordt afgeserveerd: “onbenullig en irrelevant”. Volgen Bert Fierens, Wim Hornman, Go Verburg, Victor Vervloet, Robrecht De Sadeleer, allemaal representanten van wat Renders noemt “blanke zelfgenoegzaamheid”. Piet van Aken zet in zijn roman De nikkers (1959) ook de Belgen centraal, nochtans weet Luc Renders het boek te duiden binnen het oeuvre: Van Aken is anti-kolonialistisch vanuit zijn beschavingspessimisme.

In zijn ethisch oordelen bedrijft Luc Renders eerder een vorm van nogal uitgerokken literatuurkritiek, dan van postkoloniale literatuurwetenschap. Dat mag natuurlijk, maar het stelt wel de vraag naar de relevantie en houdbaarheid van dit oordelend analyseren. Renders blijft gelukkig verre van de hermetische terminologie van Homi Bhabha en consorten, maar enige explicitering van zijn analyse-apparaat was toch welkom geweest. Vaststellen dat deze en gene ultrakatholiek is en vol westerse vooroordelen zit, is in wezen nogal gratuit: wat hadden we anders kunnen verwachten? Maar waarom functioneerden ze zo? Als iemand als Greshoff een “eurocentrische blik” heeft, dan neem ik dat graag aan, maar wat betekent dat dan? Is een andere blik principiel mogelijk? Kijkt iemand die kritisch de Congo beziet opeens niet meer vanuit Europa?

Renders schrijft vlot, maar weinig efficiënt: per auteur herhaalt hij soms 3, 4, 5 keer hetzelfde met andere woorden. Dat geeft bij al deze vaak op elkaar gelijkende teksten een vermoeiende monotonie. Handig is ook niet dat sommige teksten behandeld worden in meerdere paragrafen. Ook de indeling had geconcentreerder gekund: een paragraafnummer als 13.3.5.4.3 doet toch koddig aan. Spijtig is ook dat al die dichtbedrukte pagina’s nergens met illustraties worden verlucht. En nog spijtiger: in het auteursregister staan alleen de belangrijkste schrijvers vermeld, terwijl zoveel anderen nu volstrekt onvindbaar zijn.

Renders’ boek geeft een welkome aanvulling op de schaarse Congo-literatuurstudies van Arthur Verthé & Bernard Henry en Julien Vermeulen. Nee, met ‘aanvulling’ doen we de auteur tekort: het is een grootse leesonderneming. Er zijn weinig teksten over de Congo die hij niet heeft meegenomen; kinderboeken als Nikkerke en Ikkerke (1931) komen voorbij, een missiekalender als Met nonkel pater de wereld rond (1955) en ook Hergé’s Kuifje in Afrika, natuurlijk in oorsprong een Franstalig stripboek, maar dat in 2007 opschudding bracht toen de Congolese student Bienvenu Mbutu Mondondo een aanklacht wegens racisme indiende bij het parket van Brussel.

Het doornemen van het boek van Renders kost aardig wat uurtjes, maar per saldo bespaart hij ons enorm veel tijd: op een vijftal teksten na is alles wat hij heeft gelezen niet de moeite waard. Al die totaal onbekende schrijverkes die nooit enige literatuurgeschiedenis haalden, kunnen gevoeglijk in hun moeras terugzakken.

Luc Renders, Koloniseren om te beschaven. Het Nederlandstalige Congoproza van 1596 tot 1960. Hasselt: Gramadoelas, 2019. 496 pp. ISBN 978 94 6388 666 6. Prijs € 34,95. Bestellen: www.gramadoelahasselt.com/koop-nu

[Dit is een langere versie van een bespreking die eerder verscheen in: Neerlandia, jrg. 124, nr. 04, 2020, pp. 44-45.]

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter