blog | werkgroep caraïbische letteren

Een kort verhaal van de staat van Surnamen in anno 1662

Tijdens onze zoektocht naar documenten over de “Indiaanse Oorlog” in Suriname die begon in de jaren 1670, kwamen we ook terecht bij de collectie Bonaparte in de Nationale bibliotheek van Frankrijk in Parijs. In de voormalige liassen van de Zeeuwse familie van Citters kwamen we dit manuscript tegen. Wij danken Willem Klooster en Suze Zijlstra voor hun eerste blik op dit document om het te falsifiëren. Dit artikel is een werkversie en alle commentaar en suggesties zijn welkom.

Martijn van den Bel & Gérard Collomb

Een Kort Verhaal is de titel van een manuscript van 19 folio’s dat tegenwoordig in het Département de la Société de Géographie van de Bibliothèque nationale de France te Parijs ligt.[1] Het betreft een beschrijving van de kolonie Suriname uit het jaar 1662 en 1663 sinds haar ‘vaststellinge’ of stichting in het jaar 1646 oftewel van voor de Nederlandse kolonie Suriname. Documenten uit deze zogenaamde “Engelse periode” zijn schaars (Sanford, Oxenbridge, Warren, Byam) en we zijn daarom verheugd met de toevoeging van dit document.

De bundel papieren waarin dit manuscript zich bevindt maakt deel uit van de Bibliothèque Prince Bonaparte. Op 20 februari 1893 kocht Roland Napoléon Bonaparte deze bundel in Amsterdam tijdens een veiling bij Frederick Müller voor 57 gulden. De Prins Bonaparte (1858-1924) collectie was aangelegd door zijn vader en vervolgens uitgebreid door de prins, een goed opgeleide geograaf en botanist. Hij verrijkte zijn collectie met vele aankopen zoals van Nicolas Demidoff, de Russische ambassadeur in Italië, van Charles Schefer, en van de voornoemde bibliograaf Frederick Müller. In 1884 wordt Roland Bonaparte toegelaten tot de roemrijke Société de Géographie en na zijn dood komt zijn collectie te goed aan de Nationale Bibliotheek van Frankrijk (BnF).

Kaart van de “Wilde Kust” door Manesson Mallet, 1683. Collectie M. van Kempen.

Naast dit manuscript telt deze bundel nog ongeveer 15 handgeschreven en gedrukte Nederlandse documenten uit de late zeventiende en vroege achttiende eeuw. Het gaat om documenten over Suriname met betrekking tot de gouverneur Sommelsdijck (brieven, considerata, artikelen) en documenten over de kolonie Essequibo, Bauroma (Nova Zeelandia) en Tobago. Er zijn tevens enkele extracten uit het register van de Staten van Holland en de Heren van X. Het bevat ook handgeschreven projecten om koloniën te stichten op de Wilde Kust, beschrijvingen van de rivieren langs deze kust en een kopie van het journaal van Gerrit Jacobs naar de binnenlanden van Suriname in 1718.[2]

Volgens enkele notities aan de binnenkant van de kaft, behoorde de documenten van deze bundel toe aan Arnaud van Citters, de Nederlandse ambassadeur in Engeland (1680-1694), die door zijn oom Willem van Citters, directeur van de VOC, waren verzameld. De documenten lagen in de archieven van het kasteel Puepkenburg (kasteel gebouwd door Claes van Borssele in 1353 bij Sint Laurens op Walcheren en daarna verkocht aan Pieter Boudaen Courten in 1665) dat door J. Verheije van Citters werd bewoond. Deze Verheije had de papieren vervolgens verkocht aan de Middelburgse boekhandelaar Han Benthem die ze weer had doorverkocht aan Müller op 2 november 1863.

Het betreft een anoniem manscript en telt 7 hoofdstukken: het begin, de evolutie, de omgeving, de inheemsen, de vruchtbaarheid, de nadelen van het land en de aanwezigheid van goudmijnen. Het is geschreven in het Nederlands maar het is zeer waarschijnlijk dat het uit het Engels is vertaald vanwege de vergelijkingen met de Engelse cultuur (“als in Engeland”) en de Engelse koloniën in Amerika. Tot op heden hebben we nog geen Engels document kunnen vinden waarop deze vertaling is gebaseerd en we moeten helaas vaststellen dat het verloren is gegaan of onvindbaar is. Verder weten we ook niet wie deze vertaling heeft gemaakt maar het kan natuurlijk van Citters zelf zijn geweest. Desalniettemin is dit manuscript een welkome verrijking voor de Engelse periode van Suriname en kan aan het bovengenoemde rijtje worden toegevoegd.

 Warren 1667Anon 1662/ 3 
1Of the RiverDe eerste vaststelling1
2Of the ClimateDe revolutien2
3Of the ProvisionsDe inclinasie van de lucht3
4Of the BirdsDe manieren van de Inboorlingen4
5Of the FruitsDe Vrugtbaarheijt5
6Of the CommoditiesDe gebrecken6
7Of the PlantationsDe onder aartsche schatten7
8Of the Negroes
9Of the venomous things
10Of the Indians  

Het begin van de kolonie Suriname

Het manuscript slaat de eerste 50 jaar waarin Europeanen te vinden waren simpelweg over door middel van het vluchtige noemen van Ralegh, Marshall en wat Fransen alvorens te beginnen aan de expedities van Lord Francis Willoughby, vijfde baron van Parham, vanaf 1651. Maar al lang voor Willoughby’s interesse voor de Suriname waren de Europeanen aan het handelen op deze en andere rivieren langs de Wilde Kust tussen de Orinoco- en Amazonerivier. In dit gebied ten westen van de Lijn van de Tordesillas en boven de evenaar waren rond 1600 nog geen Spaanse en Portugese vestingen. Deze kust werd oninteressant geacht door de Iberiërs door het gebrek aan rijkdom (edelmetalen), de lage moeraskust vol muskieten en de wilde indianen. De eerste verkenningen waarvan we geschreven documenten hebben, werden uitgevoerd door Walter Raleigh en zijn kapiteins (Lawrence Keymis en Thomas Masham) maar er zijn ook Engelse en Nederlandse vrijbuiters zoals John Ley en Adriaen Cabeliau die zich op deze kust richten naar aanleiding van de gepubliceerde avonturen van Ralegh. De eerste Engelse koloniën worden op de Oyapockrivier gevestigd door de gebroeders Leigh. Gestaafd op de Engelse koloniën in Virginia en de grote vraag naar tabak in Europa werden daar tabaksplantages aangelegd op de kreken en riviermondingen van de Wilde Kust waar de tabak prima gedijde. De Nederlanders en met name de handelaren van de eerste Guiaanse compagnieën uit Amsterdam stuurden contractarbeiders of zogenaamde leggers naar deze gebieden waar zij handelden met de indianen in lokale producten (tabak, roucou, verfhout, hangmatten, gommen) in ruil voor Europese waren (messen, bijlen, glazen kralen, spiegels).[3] Rond 1610, ongeveer 15 jaar na Ralegh, was deze regio bewoond en bezocht door vele Europese kolonisten en handelaren, maar soms kwamen de Spanjaarden uit La Margarita een bezoekje brengen zoals in 1614 op de Corantijnrivier en legden deze vroege koloniën in de as.[4] Aan het einde van de jaren 1620 werd de Amazonerivier schoongeveegd door de Portugezen en de Oyapock min of meer verlaten door de Engelsen, die hun heil hadden gezocht op de Bovenwindse eilanden.

Sir Francis Willoughby.

De Zeeuwen hadden op hun beurt al vroeg geïnvesteerd in de regio via handelaren zoals Abraham van Pere en Jan de Moor. Deze laatste had groten plannen in de jaren 1620 om de Wilde Kust in een groot Zeeuws imperium om te toveren met Cayenne als hoofdstad.[5] Het liep allemaal even anders door de Iberische weerstand op Tobago en de Amazonerivier en de kolonisten trokken zich uiteindelijk terug op de Essequibo- en Berbicerivieren en wijdden zich aan de vrije handel en kaperij in het Caraïbisch gebied vanuit St Eustatius.

De eerste bekende Engelse kolonie op de Suriname of Charama-rivier werd beheerd door kapitein Marshall in de vroege jaren van 1630, zoals wordt verteld door Henry Colt nadat hij door de Spanjaarden uit Trinidad gevangen was genomen.[6] Verder is er weinig bekend van deze kolonie via de Engelse bronnen maar David Pietersz de Vries bezocht de kolonie van Marshall in 1634 waar 1 of 2 huizen stonden die van een palissade waren voorzien en waar ongeveer 60 Engelsen woonden. De Vries verbleef daar één nacht en op de terugweg zag hij nog een Engels huis met 14 of 15 Engelsen die daar tabak planten. Volgens Jan van der Goes, de commandeur van de Essequibo-kolonie, waren al deze Engelsen afgeslacht door de Indianen van de Surinamerivier in 1638. Volgens de Zeeuwse notulen van de WIC had Van der Goes deze informatie verkregen van kapitein Abraham de Backer die langs de Van Pere-kolonie op de Berbice was geweest om handelswaar in te laden en deze vervolgens te verkopen voor tabak op het eiland St Christoffel. Voordat Backer naar de Berbice ging was hij de Sorraeno-rivier opgevaren waar hij te horen had gekregen van de Indianen dat alle Schotten en Engelsen door hen waren vermoord. Backer moest vervolgens het letterhout van de Indianen kopen in plaats van de Engelsen. De notulen vertellen ook dat Backer twee Indianen aan boord had genomen en hen zou verkopen voor 100 pond tabak de man.[7]

Volgens een anoniem manuscript dat wordt toegeschreven aan kapitein John Scott, had kapitein Marshall van Barbados een kolonie gesticht op het eiland Tobago in 1642 voor de Earl van Warwick. Zij verlieten het eiland vanwege de Indiaanse vijandelijkheid en het gebrek aan levensmiddelen en vestigden zich vervolgens in Suranam waar zij een soort gelijk lot troffen: de Engelsen kregen onenigheid met de aanwezige Fransen en ‘were cut of by the natives’.[8] Hier moeten we opmerken dat we alleen kennis hebben van een Franse expeditie op de Surinamerivier uit 1644 onder leiding van de heren St Rémy en de Nouailly die uit Cayenne waren gekomen waar zij een kolonie hadden gesticht in 1643 onder leiding van Charles Poncet, sieur de Brétigny.[9] Het Franse verslag van deze expeditie maakt geen melding van Engelsen op de Surinamerivier en het is mogelijk dat de informatie van Scott niet correct is en er uiteindelijk maar één Marshall-kolonie was.[10] Volgens Scott, hadden de Fransen al in 1639 een kolonie op de Suramaca-rivier gesticht met 370 manschappen maar zij weren in 1642 verjaagd door de Indianen omdat zij onachtzaam werden ten aanzien van de Indianen en ‘were all cut of in one day.’[11] Er is helaas geen andere bron die deze kolonie noemt en verder blijft deze onvermeld in de Franse literatuur.

Ondanks de vele mislukte pogingen, bleef de Wilde Kust een aantrekkelijk gebied voor de handel met de Indianen die nog steeds de overhand hadden in hun land. Niet alleen handelaren uit Europa komen naar dit deel van Zuid-Amerika maar vanaf 1630 komen er ook handelaren van de Kleine Antillen die aldaar bouwhout, hangmatten en zeekoeien komen halen of toch nog een poging wagen een post te stichten. Wat betreft Suriname, kunnen we hier verwijzen naar Jacob Enoch die in 1651 Anthony Rowse ontmoet wanneer deze de rivier komt opzeilen.[12] De Engelse historicus Williamson ontleent zijn naam aan het werk van John Oxenbridge.[13]

But Guiana is altogether out of the road, possession and influence of the Spanyard, and the Indians are his mortall enemies, but very industrious, ingenious, and humane, and not that I can hear doing wrong, if men break not with them in the law of nature (as some of our own and other Nations have done) and an undenyable proof of this we have in the quiet dwelling of one single family, Jacob Enosh, upon one branch of the Suranam two years before the English Plantation, and the English Colony had lesse then 100 men at first, & they (as afterwards those that followed) planting at distance and alone, which is better witnesse of the Indians peaceablenesse then of the prudence of the English. And the Natives have now an interest in the settlement and safety of the English, who are come their guard against their enemies.[14]

Het is mogelijk dat deze Jacob Enoch de schipper was van het schip de Cabrito en dat hij, na de confiscatie van zijn boot en de overgave van Maranhão in het noordoosten van Brazilië in 1644 aan de Portugezen, zijn toevlucht heeft gezocht in Suriname.[15] Naast Enoch waren er nog andere Nederlanders in Suriname van voor de kolonie van Willoughby zoals Crijn Jacobson, die privileges van de Engelsen had gekregen en als een vrij man in de Engelse kolonie woonde.[16] Het hier gepresenteerde document en de brief van Thomas Modyford aan John Bradshaw, gedateerd op 16 februari 1652, laten zien dat de Nederlanders nog steeds letterhout haalden op de Commewijnerivier en dat zij het garnizoen van Rowse in 1651 uit de brand hadden geholpen met levensmiddelen en diverse koopwaar voor de Indianen.[17] Dezelfde brief geeft ook aan dat de Nederlanders al suikerwerken op drie rivieren langs de kust hadden geconstrueerd, te weten de Essequibo, Berbice en Marawini oftewel de Marowijnerivier, die tevens op een Nederlandse kaart stonden die zij in hun bezit hadden, maar tegenwoordig verdwenen is. De Nederlander op de Marowijne had een brief geschreven aan Willoughby waarin hij om bescherming vroeg.[18] Op 9 augustus 1651 schreef Willoughby aan zijn vrouw dat Anthony Rowse twee Indiaanse koningen uit Suriname naar Barbados had meegenomen ‘who are all willing to receive our nation, and that we shall settle amongst them, for which end I am sending hence a hundred men to take possession, and doubt not but in a few years to have many thousands there.’[19] Tijdens het regime van Cromwell werd de koningsgezinde Willoughby in 1652 verbannen. Hij koos ervoor om naar Suriname te gaan waarna hij naar Engeland ging om zijn zaken te regelen.[20]

Er zijn verschillende redenen op te noemen die de Engelsen van Barbados hebben bewogen om naar Suriname te gaan. Ten eerste was Barbados vol met plantages; vruchtbaar land om suiker te verbouwen was er niet meer en hout om huizen en suikermolens te bouwen al helemaal niet.[21] De royalisten of koningsgezinden hadden de burgeroorlog verloren (1642-1651) en de bewoners van Barbados wachtten hun lot af met de komst van de overheidsvloot onder leiding van George Ayscue die het eiland zou overnemen en alle persoonlijke eigendommen van de kolonisten zou innemen. Andere eilanden zouden ook een goede optie zijn geweest om daaraan te ontsnappen maar de meeste waren echter al door Engelsen bewoond. Suriname daarentegen was “onbewoond” door Engelsen of andere Christenen en gaf iedereen goede hoop; het werd zodoende een oase van rust voor Barbadians totdat in 1660 de zogenaamde Engelse Restauratie kwam. Suriname werd nu een privékolonie of proprietor colony van Francis Willoughby en Lawrence Hyde, zoon van de eerste Earl van Clarendon, door toedoen van Charles II. Vanaf dat moment werd Suriname ook Willoughbyland genoemd.[22]

De jonge Engelse kolonie stond onder het gezag van majoor Anthony Rowse en het ging allemaal voorspoedig; het merendeel van de kolonisten waren geharde en ervaren West-Indiëgangers uit Barbados en geen nieuwelingen uit Europa.[23] Er is weinig bekend uit de vroege dagen maar een levendig beeld van deze kolonie werd gegeven door de Franse priester Antoine Biet. Hij maakte deel uit van een mislukte Franse kolonisatiepoging op Cayenne en tijdens de terugreis deden de overlevenden Suriname aan alvorens naar Barbados en de Franse Antillen te gaan om terug te keren naar Europa.[24] Ook Biet noteerde een Nederlandse kolonie op de Camonique of Comawini rivier nabij een Indiaans dorp; zij hadden daar een plantage die op een magazijn leek waar zij de ruilgoederen bewaarden om letterhout te verkrijgen. Volgens Biet stond deze rivier ook in verbinding met de Marowijne rivier.[25]

Het Engelse fort was volgens Biet op dezelfde plaats gebouwd als het fort van de voormalige leden van de expeditie van de voorgenoemde Poncet de Brétigny. Sieur de Bragelonne, een van de Franse leiders, had bij aankomst een bijeenkomst met majoor Ruf [Rowse] omdat kolonel Oldiph [Holdip] was vertrokken.[26] Colonel Baianne [Byam] was afwezig, maar deze laatste had Rowse verteld over de Franse groep kolonisten omdat hij hen voor haar aankomst op Cayenne had ontmoet. De Franse sloep was behoorlijk lek waardoor ze in Suriname moesten blijven en daar op een schip wachten dat naar Barbados zou gaan. In de tussentijd werden ze gehuisvest in Indiaanse hutten en mochten ze handelen met de Engelsen en Indianen. Biet telde ongeveer 200 personen waarvan er velen ziek waren maar ze hadden gelukkigerwijs genoeg te eten, voornamelijk aardappelen (zoete aardappelen) wat zij ook aan hun slaven gaven. De kolonisten haalden hoofdzakelijk hout uit het bos wat zij verkochten voor gember en suiker op Barbados. Ze hadden ook een goede verstandhouding met de Galibis die hen wilde varkens, herten en ander gerookt vlees brachten. Biet merkte op dat de kolonisten slechts 300 arpents [akkers] land hadden bloot gelegd rondom het fort waarop op een willekeurige manier ongeveer 50 huizen stonden die volgens de Amsterdamse stijl waren gebouwd. In het fort stond een stenen huis. De Engelse plantages lagen verspreid langs de rivier en waren soms wel 25 Franse mijlen van elkaar gescheiden waar ieder zijn huishouden had en waar de slaven het land prepareerden; zij produceerden alleen tabak. In totaal zouden er ongeveer 350 Engelsen zijn maar Biet vertelt dat hij later had gehoord dat er wel 4000 zouden zijn. Na twee weken was de het schip klaar om te vertrekken om naar Barbados te gaan. De Fransen (ongeveer 60 personen) moesten ieder 150 pond suiker betalen, wat zij ter plaatse betaalden door hun Indiaanse kano’s en handelswaar te geven. Op 16 januari 1654 vertrokken de Fransen uit Suriname.[27]

De Engelse kolonie

In de jaren 1640 heerste er een vreselijke burgeroorlog in Engeland tussen de koningsgezinden (cavaliers) en “republikeinen” (roundheads) onder leiding van de alom bekende Oliver Cromwell. Tijdens deze oorlog had de royalist Francis Willoughby het leenrecht gekregen in 1647 voor 21 jaar over de Caribische eilanden van de eigenaar James Hay, de tweede Earl of Carlisle.[28] In 1650 vertrok Willoughby naar Barbados om daar zijn belangen te behartigen en zond direct twee schepen naar de Terra firma om de kust te verkennen. De door Europeanen onbewoonde rivier werd zodoende goedgekeurd en het jaar daarop vertrokken een honderdtal kolonisten uit Barbados naar de nieuwe kolonie onder leiding van Anthony Rowse die de grond verdeelde en een begin maakte met een versterking. Aan het eind van 1651 werden nog een vijftigtal kolonisten naar Suriname gestuurd en een week na hun vertrek kwam de vloot van George Ayscue aan op Barbados om het eiland op te eisen voor het Gemenebest, wat op 11 januari 1652 gebeurde op conditie dat Willoughby niet zou worden gehinderd in zijn Surinameproject.[29] Willoughby vertrok naar Suriname en bleef ongeveer twee maanden in de kolonie alvorens naar Engeland te vertrekken. Maar de Raad van State had inmiddels een nieuwe gouverneur gevonden in Richard Holdip die door de voorgenoemde Antoine Biet werd genoemd. Willoughby wachtte op zijn patent voor Suriname maar werd uiteindelijk tot tweemaal toe in het gevang geworpen in 1655 en 1656.

De aanwezigheid van Rowse onder het bewind van Holdip maakte van de politieke situatie in het land een hachelijke zaak. Rowse was in 1654 vertrokken uit Suriname en Holdip vertrok eveneens uit Suriname en deed vervolgens mee aan de Engelse aanval op Jamaica in het najaar van 1655. De jonge kolonie van Suriname ging over tot zelfbestuur door Raden en Vergaderingen in te stellen.[30] Het hier gepresenteerde document geeft aan dat deze Raden door kolonel Elia Ely werden gecoördineerd en dat uiteindelijk William Byam gedurende vier jaar elk jaar werd verkozen door de bevolking om de kolonie te sturen.[31] Met de Restauratie gaat ook Suriname een nieuwe periode in en beschikken we over meer historische informatie waarbij de boeken van George Warren en Aphra Behn als de bekendste kunnen worden benoemd.[32] Ondanks de nieuwe Engelse regering en de bevestiging van Willoughby’s eigenaarschap bleef Byam en de Vergadering op zijn plaats in mei 1661 zonder bevestiging van de Engelse regering.[33] Maar de gebroeders en rechters Robert en William Sanford gooiden roet in eten en predikten oproer om zodoende van de omschakeling te profiteren.[34] Ze werden uiteindelijk in de boeien geslagen toen zij op een onwettige manier een Hollands schip wilden kapen om daar mee naar de Antillen te varen. William Sanford kreeg een forse boete en zou met het eerste schip naar Engeland worden gestuurd. Suriname was inmiddels een suikerkolonie geworden naar het voorbeeld van Barbados met vele suikermolens:

A soixante lieues de Cahienne il y a une Colonie d’Anglois dans la riviere de Suriname, ils y sont bien habitues, font mesme la guerre aux Sauvages, et s’en servent comme desclaves, y ont basty plusieurs maisons et magazins dans lesquels il y a quantité de moulins, et engins a faire du sucre, et se communiquent avec aux de la Barboude, Isle distante d’environ 150 lieues de Cahienne[35].

Na veel politiek gesteggel over de status van Suriname, Barbados en de persoon Willoughby mocht hij in juni 1663 zijn leenrecht over de Caribbee eilanden behouden en kreeg hij samen met Lawrence Hyde een landconcessie over Guiana en Suriname, gelegen tussen de Coppename- en Marowijnerivier.[36] Willoughby vertrok naar de Antillen en bereikte Barbados op 10 augustus 1663. Byam zette zijn rol voort als luitenant-generaal van Suriname waar Willoughby uiteindelijk aankwam in november 1664.[37] De aanslag op Willoughby door de planter Allen en de algemene ontevredenheid van de planters, noopten deze laatsten de kolonie te verlaten.[38] Toen Willoughby vertrok in mei 1665 gingen ongeveer 200 personen met hem mee.[39] Inmiddels was de Tweede Engelse Oorlog uitgebroken en werden de Nederlandse koloniën door Willoughby’s zijn mannen aangevallen. In januari 1666 koos de Franse koning de kant van de Republiek wat Engelse represailles opleverde vanuit Barbados en Suriname onder leiding van Scott, Harman en Henry Willoughby. Zodoende vertrok Abraham Crijnssen op 30 december 1666 vanuit Veere met drie grote fregatten en vier kleine vaartuigen voorzien van 700 zeelieden en 250 soldaten. Hij had de opdracht meegekregen om Engelse plaatsen te veroveren en zeilde vervolgens op 25 februari 1667 de Surinamerivier op. Het nieuwe Engelse fort, Willoughby genoemd, was nog niet af en de Zeeuwen noemden het na de inname van Zeelandia en stuurden het schip Aerdenburg terug met een lading suiker. Crijnssen vervolgde zijn tocht via de Antillen en Virginia weer terug naar patria. Intussen waren de vredesonderhandelingen begonnen voor het Verdrag van Breda dat op 31 juli 1667 werd getekend. Maar de Engelsen hadden op hun beurt Suriname weer ingenomen in oktober 1667 nadat ze eerst Cayenne hadden geplunderd. Crijnssen vertrok daarom voor een tweede keer naar Suriname waar hij in februari 1668 aankwam om de kolonie voor de Zeeuwse Staten over te nemen.[40]

Drie inheemsen, getekend door Théodore de Bray.

De inheemsen van Suriname

Na een kort hoofdstuk over het klimaat en de seizoenen van Suriname is het volgende en grootste hoofdstuk van 6 folio’s gewijd aan de Indianen van Suriname. De auteur verdeelde dit hoofdstuk in drie onderdelen aangaande hun godsdienst, macht of gouvernement en politie volgens ‘naeuwkeurigh ondersoeck’. Inderdaad geeft de auteur voorbeelden uit het dagelijkse leven maar het is niet duidelijk of hij deze ter plekke heeft verzameld of uit andere geschriften heeft gekopieerd; het is van belang om dit na te kijken om zodoende de geraadpleegde bronnen te achterhalen en mogelijkerwijs de auteur. Zoals gebruikelijk in Europese geschriften over de Indianen wordt gezegd dat zij God niet kennen en daar geen naam voor hebben. Zij kennen daarentegen wel de Duivel die zij yerkin noemen die hen op allerlei manieren teistert. De zogenaamde doctoren of piaï staan tussen de Duivel en de Indianen en zij houden zo de bevolking in bedwang met hun ceremonies en genezingen die zij met veel ‘vreemde postueren’ uitvoeren. Ondanks het ontbreken van kennis over de ware God hebben ze wel grote kennis van de sterren en kunnen op die manier de seizoenen bepalen. De auteur geeft als voorbeeld het ontstaan van de Melkweg die is voortgekomen uit het vocht van omgevallen cassavebier tijdens een groot drinkgelag dat door de kapitein uit de hemel was georganiseerd. Verder hebben zij allerlei vreemde kruiden en smeersels waarmee ze de Indianen helpen. Om een piaï te worden moet een persoon allerlei testen ondergaan en zich onthouden van bepaald voedsel. Zo moeten zij bijvoorbeeld dagenlang in een hangmat liggen zonder te eten. Anderen laten zich vrijwillig steken door grote mieren, drinken tabakssap of laten zich snijden door messen, om hun moed te tonen. Om de Duivel af te leiden organiseren ze grote feesten om krachten te vergeven om iemand lief te hebben, om iemand te beschermen of om de vijand af te wenden. Wat interessant is, dat deze krachten ook worden toegekend aan dieren zoals vossen, tijgers en beren; de Indiaanse kapiteins nemen vaak de namen aan van dergelijke dieren. Hier geeft de auteur een voorbeeld over een opossum waarvan de huid aan de achtersteven van de kano wordt gebonden om onzichtbaar te worden voor de vijand. Volgens de Indianen, zo zegt de auteur, kan de opossum zonder problemen vogels vangen in de nacht. Of deze passage betrekking heeft op de Indianen van Suriname is onduidelijk, het kan ook een verwijzing zijn naar de Indianen van Nieuw-Engeland.

Er is geen gezag bij de Indianen zoals bij de Europeanen en niemand is hogergeplaatst dan een ander. Als een Indiaan een beetje bijdehand wordt, zoals hun koning Anthony, dan zal hij een vroegtijdige dood sterven. Verder vertelt de auteur dat de Indianen jaloers zijn, verraderlijk en dat ze Venus aanbidden en dat zij gewoonlijk één vrouw hebben. Het zijn ook grote dronkaards en gedurende hun drinkfeesten is er geen schaamte om over te geven op de plaats waar je aan het drinken bent. De vrouwen zijn zeer dociel maar men is niet gierig om dat ze geen bezit hebben.

Hun hoffelijkheid bestaat uit lichaamsbeschildering, prachtig verenwerk, het dragen van verschillende kralenkettingen gemaakt van wampum maar ze dragen ook koperen en zilveren sieraden op het lichaam. Dit is trouwens een andere verwijzing naar de Indianen van de oostkust van Amerika. Zij mogen graag hun zwarte haar kammen en insmeren met anatto or orleaan dat met krapolie is vermengd. Om haar ledematen binden ze kralenstrengen en bedekken alleen hun geslacht maar op latere leeftijden binden de mannen hun geslacht op met een touwtje. De vrouwen zijn nederig en praten niet veel; hun werk wordt niet zeer gewaardeerd en zij dragen grote hoeveelheden voor weinig geld; een mes of een stuk ijzer voldoet. Verder zijn zij ook zeer lui en doen niet meer dan nodig is om te leven. Ze vinden het heerlijk om te praten, zijn zeer hoffelijk en komen hun beloften altijd na. Dingen die stinken vinden zij onaangenaam maar ook gevaarlijk; wanneer iemand is gestorven, vernietigen zij die persoon samen met al zijn bezittingen en alles wat niet is verbrand gooien zij in de rivier. Wanneer de overledene eenmaal is verbrand, lopen zij gedurende drie dagen rondjes om het lichaam zonder te stoppen met veel gebaren. Ze veranderen altijd van huis wanneer een familielid is overladen omdat ze geloven dat yerkin te veel macht over hen heeft.

Voorwerpen van inheemsen. Uit: Ferdinand Denis, La Guyane, ou histoire, moeurs, usages et costumes des habitants de cette partie de l’Amérique. Tome Premier. Paris: Nepveu, Librairie, Passages des Panoramas, 1823. Coll. Buku Bibliotheca Surinamica.

Zij hebben geen papier om correspondentie te houden voeren tussen personen, wanneer zij ontmoetingen organiseren of bestellingen doen, houden ze de tijd bij door middel van een bundel stokjes waarvan zij elke dag een stokje breken. Zij tellen tot tien met handen en voeten en voor grotere getallen wijzen ze naar hun haar op het hoofd. Zij hebben gradaties voor vriendschap waarvoor zij ook een naam hebben. Zij zinnen veelal op wraak en zullen het niet nalaten om oude disputen op een dag in het midden van het dorp te regelen.

Zij zijn doorgaans in oorlog met de Arawakken en Indianen van de Bovenwindse eilanden. De groep die zich geschoffeerd voelt kiest een ‘generaal’ of leider om een oorlogsmissie te leiden en een stokjes bundel wordt aan de naburige dorpsleiders gegeven als ze mee willen doen. Wanneer de Indianen uiteindelijk bij elkaar komen om de vijand aan te vallen doen ze gezamenlijk de voorbereidingen zoals het maken van giftige pijlen terwijl ze samen eten en drinken. De vijand wordt beslopen in de avond en eerst worden alle honden en vogels gedood en dan vermoorden zij de vijand en nemen de gevangenen mee naar huis om de overwinning te vieren. De succesvolle Indianen, zij die veel vijanden hadden gedood en gevangen hebben genomen, doen vervolgens mee aan verschillende ceremoniën. Ze moeten elkaar omarmen en krijgen vervolgens zweepslagen met een zweep waarvan het uiteinde is gemaakt van een roggestaart.[41] Een andere manier om publiekelijk moed te tonen is om de beten van grote paardenmieren te weerstaan. De gevangengenomen vrouwen worden als slaaf gehouden en de mannen worden levend verbrand en bereid als voedsel dat met de hele gemeenschap wordt gedeeld maar deze praktijken worden niet meer zoveel uitgevoerd rondom de Europese kolonie. Ze maken ook vrede met elkaar door simpele afspraken te maken die door feesten worden beklonken om elkaar weer als broeders te beschouwen.

Volgens de auteur kennen de Indianen een vaderlijke autoriteit, dat wil zeggen een hoofd van de familie en als deze veel dochters heeft kan hij dezen laten trouwen met mannen die vervolgens bij hem in huis komen wonen. Zijn taak is om te jagen, vissen, zijn hof te vegen en om maniok te planten. Het is de taak van de vrouwen om deze weer op te graven en er vervolgens drank en brood van te maken. Ze hebben een paar aardewerken potten en platen en grote ‘plantu’ bladeren die zij gebruiken om te koken. Hun maaltijden zijn vrij basaal: vlees of vis worden op een houten stokken geroosterd (barbecue) dat met reeper of manioksaus (peperwater) wordt geserveerd dat echter oneetbaar is voor Engelsen. Ze drinken hoofdzakelijk oka maar daar is ook een andere drank van maniokgemaakt die zij perino noemen. Thuis maken de mannen mandjes, pijlen en bogen terwijl de vrouwen katoen spinnen om hangmatten te maken. Indiaanse families maken gezamenlijk tochtjes naar de monding van de Surinamerivier om daar krabben te vangen. De auteur geeft ook enkele Indiaanse uitdrukkingen; wanneer je bij een Indiaans huis aankomt, vraagt de man of je als een vriend komt Erimanopi amora. Indien dat het geval is, dan geeft hij zijn dochters de opdracht om je van een hangmat, eten en een kom oka te voorzien. Zij verwachten dat je hun daarvoor een mes of wat glazen kralen geeft. Doe je dat niet dan word je gezien als een gierigaard of mimby.

Het huwelijk bij de Indianen is snel geregeld; de vader plaatst zijn dochter in een hangmat voor de jongen die haar begeert die vervolgens is uitgenodigd om te komen eten en drinken waarna het huwelijk is gesloten. Het is de gewoonte dat wanneer een vrouw is bevallen van een kind, de man vijf dagen in een hangmat moet liggen zonder eten en drinken.

Wapens, gebruiksvoorwerpen en ornamenten van de inheemsen. Uit: Ferdinand Denis, La Guyane, ou histoire, moeurs, usages et costumes des habitants de cette partie de l’Amérique. Tome Premier. Paris: Nepveu, Librairie, Passages des Panoramas, 1823. Coll. Buku Bibliotheca Surinamica.

Hun muziek lijkt niet op Europese muziek en ze hebben geen snaarinstrumenten; ze hebben alleen blaasinstrumenten zoals fluiten, schelpen en andere holle objecten die zij aan hun armen en benen vastbinden om het ritme te houden. Mannen en vrouwen dansen samen in halve cirkels en houden elkaar vast zonder elkaar de hand te geven. Hun taal is tamelijk makkelijk te spreken en kent geen vervoegingen voor woorden. De verleden tijd wordt aangegeven met het woord peenara; bijvoorbeeld, hettabuga betekent slapen maar als zij willen zeggen ik sliep, dan gebruiken zij deze uitdrukking erebo attabiga peenara wat letterlijk in het Nederlands betekent: Hier sliep ik of Hier heb ik geslapen. Als je een tijdje bij hen vertoeft dan leer je het vanzelf volgens de auteur.

De rijkdommen van het land

Suriname is ‘verschillig’ of het land kent kent meerdere gezichten en is zodoende niet geschikt voor alle zaken die de Europeanen daar willen uitvoeren. Zo zijn de lage landen het beste voor het planten van suikerrieten de hoger gelegen landen voor het planten van provisie want de lage landen geven het meeste suikerriet. Sommige landen zijn goed om tabak te planten en andere weer goed voor maniok en patatten maar alles groeit zo goed als op de West-Indische eilanden. Suriname produceert betere suiker dan Barbados en zou ook zeer goede katoen, gember, tabak, zijde en indigo kunnen produceren als daarvoor investeringen worden gedaan.

De auteur is ervan overtuigd dat de kolonie veel winst kan opleveren en vooral met de verfstof die de Indianen ‘notta’ noemen en tegenwoordig annotto, roucou of koesoewe. Er zijn vele interessante houtsoorten zoals letterhout dat veel voorkomt en 20 stuivers per 100 pond oplevert in Londen. Er zijn ook lokale specerijen, zoals lokale nootmuskaat, (kruid) nagelen en kaneel die in veelvoud op de hogere delen van de rivieren groeien waar men ook gestreept hout kan vinden met een scharlaken en zwarte kleur. Daar is ook hout voor de timmerman zoals ceder, ‘wanapegossa’, ‘copie’, ‘quarry’, en ‘bulles boom’ voor planken en andere zaken voor schrijnwerkers en kuipers zoals groenhart en purperhart om duigen van te maken. Er zijn zo veel soorten hout dat de auteur aangeeft dat hij pagina’s vol over dit onderwerp zou kunnen schrijven. De Indianen maken ook hun kano’s van hout uit een stam en in sommige grote modellen kan men wel 10 tot 15 personen vervoeren; de grootste worden voor oorlogvoering gebruikt en de kleinere voor dagelijks gebruik. Deze kleine zijn gevaarlijk want elke maand verdrinkt er wel iemand op de rivier die deze vaartuigen gebruikt.

Dit land levert ook gommen en zalfjes van zeer geode kwaliteit, zelfs beter dan die men in Engeland kan vinden, zoals ‘muntageny’ en ‘gumma meynea’ maar op dit moment zijn de hoeveelheden van deze produkten nog te klein voor de export. De vruchten in deze streken zijn limoenen, lemmetjes, ananassen, guavas, plantijnen [groene bananen], bananen, bacoven, pruimen, zuurzakken en prikappelen en veel andere wilde vruchten zoals ‘semaaramarre’ en ‘cassema’ waarvan er maar weinig zijn omdat ze boven de watervallen groeien. Wat betreft de kruiden en groenten zegt de auteur dat de kolonisten die niet hebben meegenomen naar Suriname maar zij groeien wel zeer goed als ‘het beste saat van Barmindas’ in Nieuw-Engeland en Barbados maar dit wil nog niet zeggen dat de Engelsen hier kunnen floreren. Er zijn allerlei soorten harten maar ‘boniresch’ groeit hier niet, noch rapen en wortelen. Kool groeit hier wel maar de kool uit de bomen [palmhart] is echter veel beter en heeft een nootachtige smaak. Er zijn ook sinaasappel- en kokosnootbomen, vele palmvruchten en daar is rijst.

De Indianen voorzien de planters van veel wild zoals buffels, herten, hazen en konijnen maar ook tijgers die niet smaakvol zijn. Zij eten ook een vreemd dier dat ze ‘armadillis’ of gordeldieren waarvan de auteur een groot aantal heeft gegeten en die zeer smakelijk waren net zoals de buffels [tapir] en de wilde varkens die zij ‘pinguos’ noemen. Er zijn nog vele andere merkwaardige dieren zoals slangen die zeer gevaarlijk zijn en zo dik kunnen zijn als de romp van een man en wel 32 tot 35 voet lang; de Indianen hadden er een gevangen die een hele hond in zijn buik had zitten. Er is ook een ratelslang van van 2 tot 3 ellen lang waarvan de beet dodelijk is.

Suriname is waterrijk en men kan daar zeer goede vis vinden zoals ‘agamarre’, verschillende soorten katvissen, ‘wrappers, mulet, pottagie, morosel, den geheelen backer, ende manutee’ of zeekoe. De auteur noemt ook de vis met ‘een seer verborgen kragt’ die de mens doet verlammen oftewel de sidderaal. Verder zijn er in Suriname vogels in overvloed zoals de rode en witte ‘goudin’ maar ook lepelaars en flamingo’s.

Maar het is niet alles goud wat er blinkt in Suriname want er zijn ook gebreken volgens de auteur zoals de onvoorspelbaarheid van de seizoenen, de zware regens en het overstromen van de landerijen waarvan de productie van tabak en katoen het meeste last heeft. Een ander probleem in dit land is de aanwezigheid van tijgers, vleermuizen en opossums. Tijgers vallen de mensen niet aan maar zij eten soms hele honden en varkens op op de kleinere plantages. De katten daarentegen geven grotere problemen omdat zij de tepels van de varkens afbijten en het gevogelte doodbijten; om dit te voorkomen moet men hokken maken. Ten slotte vormen de mieren een groot probleem maar deze kan men helaas niet uitroeien. De auteur sluit af met een hoopvol hoofdstukje over het bestaan van mogelijke goud- en zilvermijnen in de bovenlanden van Suriname en hij acht dat ‘het het sal niet moeielijck weesen door kragt en de unie van goede saaken burssen Guiana soo vermaart te maaken voor goudt en zilver als het voer suijker weesen sal.’

https://gallica.bnf.fr/ark:/12148/btv1b108910932/f6.item.zoom#

FR-BnF Département Société de Géographie SG MSFOL-5 (1071)

[p. 7]

Een kort verhaal van de staat van

Surnamen in anno 1662/3 en haer

vas[t]stellinge in anno 1646

Om een kort verhael te geven van Surnamen

sal ik dese order observeeren:

1. De eerste vaststellinge

2. De revolutien en graduele veranderingen

daar van

3. De inclinasie van de lucht

4. De Manieren van de inboorlingen

5. De vrugtbaarheijt en qualiteijt van de aerde

ent water

6. De gebrecken en defecten daar van

7. De hoope van onder aartsche schatten

  1. De vaststellinge

Ick en sal niet aan raaken de avontuijren

van monsieur Walter Rawligh nogh de ongelucki-

ge aenslagen van Mashart en de Fransen

soo wel bekendt.[42] Maar beginnen met

de voorspoedig desseinnen van den Lordt

Willoughbij[43] hij hebbende altijt een stercke

vijterringe begeerte geadt om de houneur

van sijn landt te vergrooten doort vermeede-

ren van de palen van sijn prinse in de

wester weerelt just op die tijt wanneer [p. 8]

de barbarise onneenigheeden hem deden gedijn-

ken syn intrest ivers anders vast te stellen

voor siende dat de als dan prevaleerende

macht in Engelant op de een of dander

tijt de ruine van syn intrest weese soud

in dat eijlant hij stelde syn resolutien

vast voor dit gewest en op sijn eijgen

kosten sent een schip om te ontdecken

daar Maioor Rouse[44] het gouvernement van

adde Maioor Banister[45] en andere persoonen

vol moet en liefde tot syn heerschap gaan

meede op die desseijn. Sij vonden geene

rievier soo groot en bequaem voor scheep

Surnamen en daerom steldense haar hier

needer Colonel Madijvort[46] was doen meede

geangageert met Mijlort en sijn desseijn

en die nu Lieutenant generaal Beijma[47] sont die

eerste arbeijders hier naer toe. De eerste

nomber die over quamen waaren 90 die

onder Maioor Robse[48] stelden haar in corpus

tot Paramoribo daar sy een ffort maackte

welcke door Mijlort was voorsien van ma-

trialen van devensie alle de persoonen

hielden haer landerijien van Melort be-

taelende een cassader koeck s’jaers en som-

mige moesten Milordt dienen voor eenen

klynen tijt dit begin gemackt sijnde tersond

wiert daar meer volcks naar toegestiert om

leeven te houden in dese actie en om datter

geen preteckts van een gerechtige tijtel

gebreck soude sijn de indianen met wijneg

moeijte quiteerden haer regt midts dat

sij een wijnigh coophandel mochten drijven

en groote sorge wiert gedragen om haer niet [p. 9]

te offenseeren twelcke de runie was geweest

van de voorgaende Engelse en Franse.

2. De revolutien en graduele veranderinge daar van

Het fondament gelecht sijnde het is lange

geweest eer dat daar eenigh considerabel

gebouw op gestelt was om reden van de

verinderinge die daar tussen viel Milort ver-

hinderde sijn dessijn met kragt uijt te voeren

op het vergeeven van de Barbados Milordt

quam hier naar toe en wiert daer in soo

gekonvermeert in sijn genegentheijt tot

dese plaetse dat hij resolveerden daar

sijn leeven in te houden hij gebruckten al

de mogelicke sorgen voor deesen teegen

woordigen tijt en naer dat hij daar een maent

geweest adde keerde weeder naar Engelandt

sijn twee Raden Maioor Baucker[49] en Maioor

User[50] met eenige andere van sijn vrienden

hier blijvende Melort was volkoomentlick

geresolveert in korten tijt weeder te keeren

maar affeeren in Engelandt in verweeringe

sijnde wiert verindert door de dwingelandij

sijn intentie te vervollegen en in plaets

daar van wiert in den tour gevangen geset

geduerende sijne gevanckenisse dese colonie

wiert versuijmt en in soo een mieserabel

conditie gebragt datse nogh broot nogh

spijse nogh coopmanschappen hadden alle

de indianen haar vijanden sijnde en gereet

om haer te vermoorden op die tijt was daer

een Duijts schip in Comméabina Maioor [p. 10]

House[51] sont een boot wel gemart omt

voorseijde schip aen te slaen in sijn swaa-

re noot t’welck wel geluckte sij

namen 19 kisten coopmanschapen en maak

ten brieven tot laste van Melort om

de betaalinge twelck hy dede sonder dese

hulp middel alles adt moeten vergaan

hier op wierden de indianen versoent en

alle dingen gekeert in hoope van de contu-

nuwasie van vastellinge. Ondertussen de

Staten sont een colonel Holders[52] naar toe om

governuer te worden Maioor Rouse quiteerden

sijn last maar de gierigheijt van deser niewe

governuer en de misnoegens van alle die planters

die Godt weet waaren seer wijnigh tegens

de paliamentiers maackten hem seer

hastelijk en dat hij hastelijck in sijn plaets

van gevernement roekte. In dees tijt quam

Maioor Bijam geinploieert als operste

agent door Melort Willoughbij hij wiert

seer bemint van alle menschen als

haer meede macker in haer lijders een

persoon van een soet ende aengenaem hie-

muer Holders vertrocken sijnde en geen ap[..]

rensie sijnde dat de onneenigheeden van

Engelant wilde haer reflecsie neemen

op soo een arm plaedts gaven haer tijt haer

geneegenheeden te eijgenen in soo een ver-

re geleegene plaets als ander het besloo-

ten hielt in haer herten.

Colonel Ellij[53] wiert dan governuer gemaekt

een persoon van geen groot beleijdt en

lichtelijck overraden hy contienieweerden

eenigen tijt int governement somtijdts

daar uijt sijnde en somtijdts daar weer

in somtijdts het landt regeerende door [p. 11]

den raat en generale vergaderinge maar hier

in misnoegen hebbende vielen op een ander

resolutsie dat ider op sijn buerte een maent

soude reegeren gelijck het geschiet is waar door

de gemeene en onbequame luijden aen het roer

quamen te staen dit en stonden de beteren soorte

niet aen soo dat sy eijndelick quamen tot een

jaarlicks electie den eersten was Maioor Bijam

wiens aengename comportement en gaven adde

soo goet suckes datse hem vier jaren in de go-

vernement hem alle jaren weederom verkiesende

int laeste jaer geschieden de geluckige resto-

ratie van sijn Majesteits en weederkeeren naer

Engelandt die door declaratie contieniweerden.[54]

Alle governuers in offesiers in haerre plaet-

sen tot dat sijn vorder gelieften bekent

sij de overeenkoomingen van dese colonie

op sijn Majesteits gebodt sijnde vast gestelt

door de houteriteijt van de colonie lieutenant

colonel Santfoert[55] een joenckman wel begaeft

en te vroegh verhoogt tot soo een aensiende-

lijke bedieninge waar door hij al te veel

opgeblasen wiert met sijn eygen ant dese

acte gesteldt heeft en heeft seer aengedroen-

gen dat het soo gepasseert wiert hem wel

naderandt geinformeert met meeder heijdelheijt

ende hoope tot het governement te geraken

dede sijn divoor om te ontdoen het geene

hij te vooren gedaen adde de acte in een

valsche meijninge te veranderen sijn hoovaer-

dij geraekten geheel in den brandt tot dat

eenige leuije debosanten ongetwijvelt

door hem opgehitst int heijmelick on-

verwachts genackten in de wapenen maar

sij wierden gevangen door de wackerheijt en

voorkoomende cragt van de governuers en [p. 12]

het landt. Nu veroont hem de lieutenant colonel

en treckt hem de sake opentlick aen die

aengelegt wierden om de colonien ganselijk

te verderven Zij wierden van het landt

gecomineert en gebannen voor den tijt

van vijff jaren en boeten op sommige ge-

legt wat uijt[…] sij aenklaegen saken beloo-

ven kosten in soo bedagt een aenslagen en

verstaen ik niet maar het wort gesusteneert

dat haer fortune disperaet geworden sijnde door

haer dagelijckse debauscherijen en ongebonden-

heijt verkoos een quade wegh om haer te se-

pareeren sy adden oock een sloepe aengeslagen

toebehoorende een eerlijck Duijtsman van dese

colonie wiens vader Jacob Enack[56] adde hier

veel jaren gewoont eer wij ons verblijf pla[ats]

adden en adde ons seer hulpsaam geweest

onder schijn dat hy adt een Duijtsman gewee[st]

en daerom een wettelijke prijs. Sij adden

voorgenoomen de joodens te plonderen die

door Milort genoodight waaren hier te koomen

woonen en die de colonie seer incourageerde

en genieten de selve vrijicheeden die de Cariste-

nen ingeseetenen doen uijtgenomen het governe-

ment dit is sonder twijvel het oogmerck

van haer dessijn die de colonie absolutelijk

wilden verdisteruweert hebben en ons bloot

gestelt om van de indieanen vernietigh te

worden dit governement onder ant continuweer-

den sonder struckelinge of veranderinge tot

dat sijn Edele Mijlort Willoughbij tot de Barba-

dos quam die gestelt was capiteijn generaal

vant gewest van                    door sijn Majesteit stelde

colonel Bijam sijn lieutenant generaal soo dra hij

syn comisie ontvangen adde de vrijluijden

kennisse gegeven hebbende van syn eijgen [p. 13]

magt en de mogt die hij verkregen adde

sij waaren gesaamentlijck te vreeden en

quamen met blijtschap over een en wiert

met een geprokelameert. De vergaderin-

gen wiert ontslagen een nuewen raat

verkooren nuewe placaten uijt gesonden

om een niewe vergaderinge het landt tee-

genwoordigh sijnde sij wierden met een

verkooren en keerden weeder en saten

de seeven verdeelingen wierden in vijff

verandert uijt ider verdeelinge wiertter

een raadt verkooren bij de heer generaal

en te vooren de governuers raat en

vergaderingen saaten bij malkanderen

nu sittende apart de governuers beloofden

aan de teere conschinsie lieberteyt en

genietinge van haare reliesie soo lange

sij haar de wetten onderwierepen en ge-

hoorsaamden waar over sij seer danckbaar

waaren synde seer wel te vreeden met

den governuers voorsichtige voortgangen.

De joden waaren de naasten die geroepen

wierden die een volkoomen verseekertheijt

en considerasie van haare prevelesien

sij schijden met een danckbaare bekente-

nisse van haer comvermaasie hier naer

de heeren generaal namen ordre aangaende

de religie en kerkelijke saaken onderhout

van predekanten lieutenant Bouwen[57] van kerken

en voorschijden resolutien passeerden datse

gaande dese saken monsieur Thoophilus

Salter[58] wiert binnen geroepen en met

een met hem geackordeert om de saaken

uijt te voeren twelck met grooten ijver

vervolgt is dit gedaan synde de lieutenant generaal [p. 14]

ginch in de boot met de vergaderinge

en raat en tot meeder staadt verseltschapt

met 12 Cristenen 12 indianen en 12 negros

en diverse schuijten seer vermakelijck om

sien ijder een syn best doende om dese

soleminiteijdt te vereerlijken met soo veel

luijster als haar krachten toelaten konde.

De schuijten voeren verschijden rijsen ront

om de scheepen met verschyden aclamasi

en luijdende tot loff van de lieutenant generaal

en als hij voorbij capiteijn Sausum[59] passeer-

den die doen in de haeven lagh schoot al

sijn geschut af om syn affeckte uijt te

spreken tot dese solemnitijt twelck

geandtwiert van andere aan landt in dese

equipasie       arriveerdense op de plaats

daar de governuer geerdomneert hadde sijn

midagh maal te doen twelcke alles

was besorght op sijn eijgen kosten geen-

derleijie vermack gebreck sijnde nogh imant

verindert daar van deelactigh te weesen

naar welcke den lieutenant generaal sijn selven

apliseerden om de militie te stellen

comisaarisen uijt sende aan alle offisieren

en andere stellende daar gebreck was dit is

den teegenwoordigen staadt van de colonie

gelijck der governement en revolutsien

gepassert sijn            Godt geeve dat wy lange

moogen genieten tvoordeel daar van

onder de vader en stuensel daar vassijn

voor eerst van is de heer Willoughbij van

Parnham capiteijn generaal en voornaem-

ste governuer  van Ginuana en alle de

Carabische eijlanden en sijn lieutenant generaal

colonel Willem Bijam en dat het nooijt twee [p. 14]

sulleke persoonen magh gebreken de colonie

in prosperiteijt te mateneeren.

3. De inclinatie van de lucht

en saisoenen.

De lucht is niet soo onverdraechegelijck heet

als men in Engelandt innagieert[60] het is voch-

tigh en heet en soo danich gemaatight door

de lenghte van de nachten, en aenkoomen

van de dagen, dat het seer wel over een komt

met de menschelijke natuere, onse winter

en soomer, dat is te seggen, onse drooge en          

natte saeijsoenen sijn seer onseeker, somteijdts

hebben sij meer van t eene als van het andere,

maar int gemeen, de droochten beginnen

in julij of augusti, en continuweert tot

november, en als dan de aangename reege-

nen approcheren allenckens, en contuni-

weeren met een gradueel aanwas tot

januwarij off februwarij toe, dan houdense

gemeenlijk op voor twee maanden, in welcke

wij genieten tamelijck goet weer, inde

maenden van april, meij, junij en dick-

wils in julij, daar passert geen dagen sonder

veel reegen, evenwel moeten niet sustineren

dat het daar geheele winter door regent

en dat het de geheele soomer drooch is,

maar daar sijn intervallen in ijder, alte-

met een regen vlack des soomers, en gemeen-

delijck een alven dach droogh des winters,

en geseegent met de lieflijckheijt van de

sonne.

In de natte saeijsoenen de reivieren [p. 15]

loopen weg, gelijck gesegt wert van de rie-

viere Nilus twelcke geschiet met alle

de rievieren in dit gewest, niet ver-

hoorsackt door den reegen die wij hier heb-

ben, maar komt van de bergen, van welcke

dese rievieren haeren oorspronck hebben

want menighmaal onse rievieren sijn

seer hoogh als wij geen reegen hebben

den oorspronck van dese rievieren, geschie[..]

off loopt met caterrenen[61] gelijck de

rieviere Nilus, twelck verindert onse

boovenlandtsche ondervindinge, dese descrip-

tie van de lucht, geeft onderrigtinge aan

de planters, die haeren arbeijt passen naar

saeijsoen sij laaten het landt ledich sijn,

in april, meij, en junij, dat het al den

droogen tijt mach hebben, om voor het vijr

geprepareert te sijn, het welcke gemeendelijck

geschiet in september, in octoober, en novem-

ber begint hij weederom te planten

hooghlantse riet wert geplandt om

suijcker te maaken, in augusti, september,

octoober, en november, in februwarij

meest, en half april januwarij, dus ver[re]

de inclenasie van de lucht rakende.

4. De manieren van de inboorlingen.

Ick sal nu koomen tot de manieren van de

inboorlingen, over welcke de constitutie

vant kleijnaat, een seer overwinnende

kracht heeft, ick wil dese paragrapen

in drijen verdeelen, haar rielisie, haar

polesie, en haer familie governemendt, 

haer reliese door naeuw kuerigh onder- [p. 17]

soeck vindt ik santsche niet te weesen

twelcke contradiceert het gemeen

gevoelen dat daar geen natie sonder Godt

is, voor wiense soo veel niet en hebben

als een naam, niet uijt inbeeldinge

dat sij hem geen toe eijgenen en

kunnen gelijck sommige natien gedaan

hebben, maar om datse geheel sonder

kennisse sijn van een goddelijck weesen,

hier komt het van daan datse nogh

tempels nogh priesters en hebben,

nogh niet een ceremoonie die ons acter

dincken geeven soude dat sij haar selven

in beelden souden dat der een Godt is

zij evenwel gelooven dat ter een seeker

quaet dinck is, die sij ijerkin[62] noemen

voor de welcke wij geen andere meij-

ninge connen vinden als den duijvel

en daar sijn eenige onder haar die pagaien[63]

zijn die haar seer bedriegen, en doen haer

bij naar alle dinck gelooven van welcke

ik verscheijde bespottelijke stellingen

gehoort hebbe, en om haar credit in

actinge te houden, sij gebruken vreemde

postueren en gesten als sij besich sijn

eenige sieckte off ongeval te betooveren

of wegh te doen gaan, want sij gelooven

dat de bulleman ijerkin[64] quaedt is

en evenwel sij glorieren in dat sij sijn

docktoor sijn. Wij konnen niet bevin-

den dat sij kennese hebben, van de on-

sterflickheijt van de ziele. Ik

hebbe een vertellinge gehoort twelck

mijn doet innagineeren, dat sommige

van de verstanichste onder haar,

niet onkondich sijn, van een toekoomende [p. 18]

staadt. Ik salt veraalen, en gevraght

sinde wat hem dochte van de via lactea-

veraalden dese histoorie, daar was een

groote overste off capiteijn in de lucht

die alle de indianen en minder capitijnen

genoodicht adde op een drinck gelach, alse

lustigh gedroenken adden, sij kradeelden

en wierepen alle de ocke[65] om verre t

welcke, via lacktia in den heemel gemackt

adde, de ocka is aer ordinare dranck

gemackt van cassader, de vrouwen en

kinderen knauwen het tussen haare tanden

en met water gemeijngt wort het wit.

Sij verbranden haare doode lichaemen en

haere vrouwen en doctoors loopen drij

dagen om de doode lichaemen sonder ophouden

met veel geraas en seer vreemde gesten.

Zij veranderen altijt haare wooninge als er

ijmant van haar huijs gesin overlijdt,

geloovende dat ijrkijn al te veel macht

over haar heeft en de plaedts ongeluckigh.

De pagaien sijn groote astrenomuers

en cursijns[66] en geneesen veele vreemde

acsidenten. Alleenelijck met haar vreem-

de kruijden en balsems, waar in sij

seer ervaren sijn, sy hebben namen voor de

sterren en weeten haaren op en onderganck

als meede van de son en maane en

konnen goede en quade saeijsoenen voor-

seggen, het maken van de voorseijde

paegaien geschict alleijnskens met gra-

den en met seer veele vreemde inven-

tien en beproevingen en abstineeren

van diverse soorten van spijse dat het

de cloeckste resolusien verschriecken soude

te ondergaan en hangen haar selven op

in haare hanghmatten en worden daar [p. 19]

met vreemde spijse gespijsight en dat met

sulleken stringheijt datse in corten tijt

gelijck geraamten worden, sommige laaten

haar steeken met paarde pieren een soorte

van mieren veel langer als die wij in Enge-

landt hebben soo wijnich sij aanraken het

is seer pijnelijck aant herte en veroorsaaken

een humuer off geswell soo groot als een eij

sommige drincken het sop van taback met

groote tuegen, sommige werden jammerlijck

gegeeselt, andere seer gekerft en gesneden

en veel meer andere inventien hebbende

om dese arme luijden te pijnigen, zij leij-

den dit alles met een ongemeene patentie

en volherdinge, en het is haar een groot

direspeckt niet kloeckmoedich te weesen.

Haar teijken van devosie is een tavel daar

meede sij den duijvel wegh jagen, en haare

toovereijen worden niet gedaan sonder pochen

en blasen, crijten en singen, en gemeene-

lijck in den doenker, zij eijgenen haar

krijden vreemde kraghten, eenige de

menschen kloeck maakende, eenige om liefde

te verwecken, eenige die haar bescherremen

van verseert te sijn en andere de corasie van

haar tegen partij te beneemen, en diergelijke

saaken meer. Ja, altemet wort het gees-

tendeert[67] aan de qualiteijt van de leevendige

crieatueren als vossen, tijgers, beeren,

van welleke haare capiteijnen haer naamen

ontbeert om haer eijgen dispositien te

verklaren, gelijk ik van een gehoort hebbe,

die een poesium, een seeker soorte van vossen

allier acter aan sijn schuijte bent om de-

se vollegende reedenen dat gelijck als dese

creatueren de voogelen des naghs onversiens

overvallen soo soude heij uit kragt van dit

dier of het vel daar van voorbij de zee-

roovers geraaken ongesien, dus verre [p. 20]

raakende haare reeliesie.

Haar polecie in welleke ik meede begrijpen

alle haare manieren is weijnigh minder

vreemt als haare relisie sij hebben onder

haar geen governement, niemandt is hooger oft

lager als den anderen nogh sijnse nergens

langer aan verbonden als haar belieft wij

vinden evenwel als datter sommige cloeke

geesten onder haar sijn die meer als gemee-

ne influtiesie op haar hebben en werken

soodaanich dat haar kleijnhaetige dispo-

sitie dat sij qualijck haar dwingelandij konnen

ontgaan, maar deese luijden worden even

wel soo seer niet bemindt, en hebben alte

met een ontijdige doot ontmoet gelijck

eenige jaren geleeden Anthonie haar

coeninck gebuert is, die een braaf keerel

geweest is, sij sijn jaloers en verradelijk

seer tot Veenus geneegen[68], evenwel hebben

gemeenelijck maar een vrouw, zij sijn

groote droenckaerts en neemen het

voor een eere andere in die ronde

te overtreffen. Nogh en ist geen schan-

de voor haar over te geeven in de plaet-

se daerse drincken en dan weederom

aant drincken, haare vrouwen soo ge-

dienstich sijnde datse haare hoofden

liever wilden ophouden dan te schijnen

haare gasten niet wel te onthalen.

Sij en sijn niet seer gierigh om dat sij

die aanleijdinge niet en hebben die

wij hebben, en haar hoevardij be-

staat alleenelijk in schilderen en

mooie pluijmen eenige cralen halsnoeren

van wanponpeas[69] haair een lif cieraat van

coper of sulver[70], sij kammen geern haar

swart hair en smeerent dan met een [p. 21]

roode verrewe genaamt notto opgemaackt

met crapolij, sij hebben int gemeen fraie

harmen en beenen, van haar kindts gebeen-

te af sijn sij gewoon haar harmen en beenen

daarse het dunst sijn met kralen of iets

anders daar meede wel geproporsionneert

worden maar de lichamen van de vrouwen

die intoominge niet hebbende konden

haar qualijck wenden off keeren. Zij sijn

van een taamelijke lengte eer mager als

vet, beijde soorten bedecken haar schamelijck-

heijt tot ter tijt toe dat haar bekentens

uijt is, en de generasie voor bij, als dan

binden de mannen haare schaemelickheijt

op, en de vrouwen scraben haare op de doot

van haare mannen. De vrouwen scraben

en ontblooten. Zij spreeken niet veel ende

drucken haar vernoegen, en misnoegen, met

een winck ofte knick, sij toonen wijnich

pasie en sijn seer lijtsaam in alle dingen

het sij wat het sij en geeven geen ander

reeden als da het soo weesen moet, sij

estiemeeren haaren moeiten en arbeijdt

niet, en worden lichtelijck bepraat verre

te gaan en van swaar last te draagen en

lange te dienen voor wijnich loon, als

een mes of een stuck ijser. Zij sijn seer

lueij, sorgen voor wijnigh meer, als om

haar schaers int leeven te behouden, en

daar sijnde soo slordigh en nalatigh

datse door gebreck daar toe gedroengen worden.

Sij sijn eenvoudich in haar espressien

en waar sij een welbehagen in hebben sij

beminnen langh en cordialijck, sij sijn

beijna al te maal punctieel in haare be-

loften, sij en sweeren niet ten sij tot onser

schanden datse van ons leeren, en haar groot-

ste dedestasie[71] van ijet is het stinckt off

het is quaat, als ijmant van haar sterft [p. 22]

al sijn goederen werden met hem verdustu-

reweert ent geen niet branden en wilt

smijten sij int waater, sij en kennen geen

letter nogh hebben geen maniere van

correspondensie, maar persoonelijk, uijtge-

noomen als sij bij eenkomsten ordonneeren,

sij binden eenige stuckien bij malkanderen

en breeken alle dagen een af daar meede

tellense hoe [mar] de tijdt is als sij belooft

hebben ijmant te ontmoeten off ijet te bestel-

len. Zij hebben geen getal boven twintigh

en alse een, twee, drij, willen uijt drinken[72]

sij toonen haar vingers en voeten meede

indien het booven tien gaat, sij wijsen naar

haar hair als sij een groot getal willen uijt-

drucken, sij hebben een seer curieuse distusie[73]

van de graaden van bloet vrientschap en hebben

naamen voor ijder graadt, sij sijn seer wraack-

gierigh en hontouwen een insurie aan haar

gedaan veele jaren, de wet van vergeldinge

hout haar alleenelijck in dwanck, want

sij moogen sonder vreese van de wetten of straff-

ven ijet wreeken, of ijmant instruweeren

niemant sal haar beletten maar hij moet dat ver-

wachten van de vrienden der geene die heij ver-

ongelijckt heeft, als hij minst daar op ver-

daght is, lichtelijk seeven jaren daar naar

die het soo lick verradelijck de wraek wilt

uijt voeren sonder teegen spreeken van ander

of prijkel van sijn eijgen persoon, alwaar

het onder of int miden van sijn vrienden

en natie. Sij sijn nooijt sonder krakeel met

haar bueringe natien, voor namentlijck

met de Arrowacken en windewaart indie-

anen, haar manier van oorloogen is

dusdanigh die sijn selven geafrenteert[74] vint

declareert sijn selven generaal voor die

toght, hij gaat om bij alle de indianen

en in een vremde manier van spreeken

die de Engelsen genaamt hebben spreeken [p. 23]

sij declareren het ongelijck aan haar gedaan

en noodigt haar om hem te assisteeren om

satifacsi te krijgen, indien sij gewilligh sijn

hij geeft haar een bosseltie stockiens als

voorsegt is, en daar door weetende wanneer

sij voorschijnen moeten op haar reijndes vous

midelder tijt, sij prospareeren broot ende

korven met oka voor de reijse, versien haar

selven van hoorloghs pijlen, die meesten

deel vijnijnich sijn. Malkander ontmoet

hebbende, sij gaan tragelijck naar haar

vijanden toe, en bekruijpense snaghs,

loopende als of de duijvel acter haar

hielen was, teerste dat sij doen slaanse

alle de honden of gevoogelte doot dies

vinden konden, indiense in deese furij

imant ijmant van haar teegen partij con-

nen doot slaan of gevangen neemen, sij

wagten tot den dach niet, om de victoorije

te aserdeeren[75], maar met de voorseijde

vlugt keeren weeder naar haar schuijten

en gaan naar huijs toe sij gaan dickmaals

uijt en verteeren al haar broot en dranck

en keeren weeder soo wijs alse uijttrocken

sonder ijmant te ontmoeten, als sij wee-

derkeeren sij breijngen al haar tijt door

met gasterijen en drinken, en die haar

wel gegueten hebben in de rescondre[76] worden

capiteijnen gemaakt, het welke aldus geschiet,

die dese eer ontvangen moeten, indien der twee

sijn, staan tegen malkanderen, haar harmen

hophoudende, ende ander in malkanderen

gehegt en ontvangen aldaar schrickelijke

sweepslagen, met een sweep gemaackt van

de staart van een stingraij[77], een seeker vis

een staart hebbende gelijk een saagh, ge-

maackt gelijk een zaegh, ofte soo danigh

snijdende, met alle moogelijke kragt [p. 24]

twelcke sij lieden sonder de minste gevoolen

van pijn of vreese, want sij actent een

groot die respeckt daar onder te buijgen

sommige sijn soo stout om haar corasie te

betoonen dat se begeeren gesteeken te worden

van groote paarde mieren, die soo konstigh

geweeven sijn in catoen dat de straalen al te

maal op een zijde van het catoen verschij-

nen, diese op haar douwen, een hel-

se torment.[78] De vrouwen en kinders worden

tot slaven gemaakt, maar de mannen wor-

den leevenigh gebraden, en worden haar

vijanden tot spijse, die om hem dan senden

kerven hem daar haar apetijt hem leijt,

maar dit onmenselijck gebruck wert nu

wijnigh gepleeght, voor namentlijk bij de

geene die ons naar woonen, nimant van

haar is gehouden langer in den krijch te

blijven als t haar belieft, en nimant

wort gedwongen teegen sijn wille te vegten

haar manier van vreede te maaken

bestaat alleen in ecpostulatien[79] waarom

sij soo en soo doen souden, en datse nu

hebben ontvangen volkoomen caterfatie[80]

waarom soudense langer vijanden blijven

indien beijde partijen hier toe resolveeren

daar is anders niet te doen als te rativi-

seeren[81] met een barbarisch geschal, haar

harmen schudende en leelijke aangesichten

treckende als of sij de duijvel verschricken

of vervaart maaken wilde, en dit gedaan

sijnde sijn sij goeie vrinden en onthaalen

malkanderen als of het broers waaren.

Dit is al het geen dat ik ontouwen kan

van haar politie teegenwoordigh. Waar door

UE kan oordeelen dat het een kleijn hartig

volck is, en soo vreesachtigh, dat de Engelse

daar woonen met de meeste seekerheijt dat

geinnageert[82] kan worden, de indianen [p. 25]

hebbende volkoomen esperensie geadt van onse

stringe betaalinge wanneer sij misdaan

adden, en om de waarheijt wat nader te

kennen een Engelsman soude moogen 100

mijlen booven int lant rijsen sonder eeni-

ge perijkel van haar, soo lange sij haar

binnen de palen van cievieliteijt blijven

en haar geen leet doen, want sij sijn soo

schadelijk niet als wijse wel of maalen

en veel wordender onder de Cristenen bevon-

den, die haar te booven gaan in onducht

daar sij vrij van sijn.

Haar ackonomie is seer slegt en ongehavent

evenwel, meer order wort daar in bespuert

dan in haar poletie, om datder een soort

van vaderlijke aoutoriteijt onder haar is

gelijk dat inde eerst eeuw van de weerelt

de vader commandeert en absolutelijck

disponeert van sijn vrouw en vrouws soonen

en dochteren, schoonsoonen en dogters en

reste van sijn familie, en sij bewijsen hem

een aangenaam respeckt, sij sijnder best

aan die veel dochters hebben, want sij gaan

wijnigh van huijs maar worden getroudt,

en haar mannen sijn verbonden bij haar te

blijven en in subjecsie neevens sijn eijgen

kinderen maar haar soonen hebben de lieber-

teijt haar te verlaaten als sij trouwen.

Een gedeelte van haar werck is jagen vissen

en sijn hof te onderhouden, en planten met

cassader, maar het is der vrouwen werck

als het volwassen is te spitten en dranck

en broot daar af te maaken.

Haar huijsraadt is al van haar eijgen maack-

sel, het wellcke alleenelijk genoegh is

om de natuere te dienen, een haarde schoo-

tel is haar genoegh, haar tiliooren[83] en [p. 26]

servetten sijn van eender stoffen, de groene

bladeren van plantuboomen,[84] welleke bla-

deren seer groot sijn, het kan een man

bewaaren voor een reegen vlagh, haar dieet

en cokasie is alsoo wijnigh kunstigh, daar

en wort niet meer vereijst om een goede koek

te maaken, als de ruge beweeginge van

de natuere. Zij en hebben nooijt meer

als van tweeder ande cokasie geweeten

te kooken, en vlijs of vis op houtiens gebraden

sij prepareeren alt wilt braat dat sij in de

bosschasien vangen, als hasen, conijnen, arma-

dillen, verckens, en dieverse soorten meer

met huijt en met haaijr oock met haar

gallen in, sij kooken en braaden haar vis

meede met de darmen en al, en escteriem

reeper[85] is haar eenighste sause daar geen

Engelsman van eten en kan. Sij spuijgen

de graatiens weer uijt haar mont, weederom

in de scootel, die sij naderant kooken.

Haar potten sijn soo wel gevoert dat de rueck

daar van sonder eenige anderen bijvoegselen

is gequaam om iet soo heet als vier te maken

sij drinken niet voor dat sij haar bekomst

hebben, en dan uijt een calebas, haare vrou-

wen beschicken haar een groote tuegh oka

meede gemaakt van cassader. Van de wor-

tel maakense broot sij hebben nogh een

ander dranck genaamt perino,[86] bijna gelijk

Engels bier, met voorscheijde ander

soorten van dranck alle van cassander

gemaakt, en eenige van bast van boomen

die wat vreemt smaken en mij seer

onaangenaam. De mannen tuijs nevens

haar planten maken kooven[87] haar pijlen

en boogen onderhoudende, en diergelijke

dingen meer, en de vrouwen spinnen catoen

om angmatten of te maken, een anghmat

is gemeenelijk ons losiement[88] in India. [p. 27]

Neffens haare dagelijcke pligten aan haar man

en kinders en spijse te berijden.

De mannen sijn seer jaloers, gaan wijnigh

van huijs sonder haar vrouwen mee te neemen

wanneer sij op een reijse gaan, of crabben gaan

vangen, daar sij vermaak in hebben booven

alle andere dingen, die daar met meenigte

sijn, in de mont van de rieviere, haar

schuijten sijn soo vol vrouwen en kinders dat

se krielen, als imant aan haar huijs komt

en spreeken sij in een allif uijre niet

dan sal de meester van de familie aan UE

vragen, Erimanopi amora,[89] zijt ghij als

vrient gekoomen, dan sullen sij een angh-

mat schuden en aan UL priesenteeren om

op te sitten ofte leggen. Corts daar naar

komt een vrouw met een calebasch met

oka twelck onbeleeftheijt in U is soo

ghij het wijgert, en indien ghijt niet

al uijt drinken kont moet ghij t aan

imant van U volck geeven en geven de

kruke weer leedigh, sij dragen sorgh dat

ijder sijn schootel heeft, en indien ghij

een goede vrient sijt, sij sullen U hooft

vast houden, om U te dwingen haar be-

leeftheijt te accepteeren, en indien hij

doghters of susters heeft sij koomen alte-

maal, op de voor seijde manier, met haar

volle calebassen, en offerent aan U op

indien sij eenige spijse in huijs hebben

sij sullen het U voor setten, en al het

geen sij daar van verwagten, is een deel

cralen, een mes, bellen, twelcke sij re-

kenen haar toe komt, of ander sullen

sijs eggen, ghij sijt mimbij dat is carigh

of ghij andelt hardelijck met ons.

Sij trouwen met seer wijnigh ceremoonie [p. 28]

indien de vader een welbeagen inde soon

heeft, hij verbindt hem, om sijn dienaar

te sijn, om sijn dogter te verdienen, indien

hij daar toe bereijt is hij werpt sijn dogter

in een hangmat bij hem en noodight sijn

gebueren, met hem te drinken die al

haar dranck meede bringen om de vrooij-

lickheijt compleet te maaken.

Als de vrouw een kint krijgt, de man

legt in de craam  voor haar, en wert

gedient als of hij sieck was, en komt

in veele dagen uijt sijn hangmat niet

als alleen om sijn gevoegh te doen, de

vrouw ondertussen nievers van weetende.

Haar musieke is seer barbaris, de onse

seer ongelijck, sij gebruijken geen met

snaaren of snaaren spel, maar wint

musijck, hebbende verschijden soorten

van fluijten daar sij geraas en getier

mee maaken, oock bellen schellepen

en andere olle dingen meer aan haar

harmen en beenen gebonden, daar mee-

de sij de mate houden, en doen ackor-

deeren op haar ruijge manniere.

Haar dansen sijn niet gelijck de onse

maar demicirenlaar, met mannen en

vrouwen onder malkaar, sij houden

niet bij de anden maar omhelsen

malkander, en als sij de demiciren-

laar gemaackt hebben, sij keeren

de selfde wegh en sij observeeren de

maate soo wel dat ghij geen dis-

ordre bemerken kont, haar actie

sijn gelijk, sij stampen seer met de [p. 29]

voeten twelck ik vertouwe dat sij doen om dat

men haar musick beeter hooren soude.

Haar taal is slegt ende gemakelijk seer

artukelaar en heeft geen hulp woorden

of saamen knoopende woorden, geen manie-

ren nogh tijden nogh nombers nogh niet

dat een sprake difficijl of vraaij maakt.

Sij konnen niet seggen ik was in soo een

plaats, maar om de voor leeden tijt

uijt te drucken, sij voegen het woort

peenara daar bij voor ecsempel, hettabu-

ga, beduijt te slaapen, maar als sij willen

seggen ik sliep hier, sij gebruken dese es-

pressie, erebo attabiga peenara twelck

in Duijts woort voor woort is, hier slipe

ik of hier heb ik geslapen, over een langen

tijt, of over een tijt, die sijn sinnen daar

aan hangen wilt, en met haar verkeeren

kan in een korten tijt perfeckt daar in

worden. Dit is het geen ik int kort versaa-

melen kan van haar manieren, koomen

nu te spreeken van de vrugtbaarheijt

vant landt.

5. De Vrugtbaarheijt van t lant.

Het lant van Surinam is seer verschillig

en niet bequaam voor alle saaken. De

leege landen sijn best voor suijker riet

en de hooge landen best voor provisie

t welleke geweeten wort aant voor brin-

gen van de suijker want een gemet[90] leegh

landt, maakt 3 of 4000 lt suijker en

somtijdt meer, en dueren 7 of 8 getijien [p. 30]

maar het hooge landt riet maackt soo veel

niet op een quartier naar, en meer, in

cost meer moeite van bouwen.

Eenige landen sijn goet om taback te plan-

ten, andere niet, en andere landen voor

cassader, gomme, patatoen, en diergelijke

en de grootste kennesse van een planter

bestaat int verkiesen van sijn landt, en

het selfde wel te onderhouden en ordineeren.

Alle dingen wassen soo goet en soo

spoedigh, als in eenigh ander eijlant van

India, alleenelijk de uijt genoomen de Bar-

bados, want geen van onse landen is daar

meede te vergelijken in soetheijt of wij [kon]

konnen de selleve vrugten en planten leeveren

soo wel als sij, maar met meer moeijte

en sorge, en men misen meer maals in

den uijtslagh, van de vrugten hier als

daar, om vollegende reedenen, maar

onse stapel coopmanschappen, wij hebben

reeden van te roemen, dat is goet suijker

Barbadosche suijker verre te booven gaande,

catoen, gember, taback, sijde, gras, en indigo

soude hier oock uijt geleevert konnen worden

maar het landt als nogh seer scraal is, en

heeft die sterckte niet, nogh moet, om

sulcks bij der ant te neemen, en haar

werck daar van te maaken, maar in corten

tijt het lant sal in een capaciteijt weesen

gesaamentlijck daar aan te vallen, met

haar volkeijt.

Ick vertrouwe dat een considerabel profijt

mogt gemaackt werde, van seeker verrewe

die de indiaenen noemen notta, seer goet

om root te verwen sonder despuijt, maar [p. 31]

wij sijn vreemt int landt als nogh, en weeten

met wat rijke bosschasien hier sijn, gespec-

kelt hout is hier in abondansie, en is te

Londen waart ontrent 20 stuivers het hondert

maar hier is nogh diverse soorten van hout

van meeder prijs, als getuijcht die costelij-

ke speserij bast, in houdende de noote mus-

caat[91], nagels[92], en caneel[93], al bij malkander.

De indianen invormeeren ons datter sulleke

boomen hooger op t eijlant sijn, maar zeeker

ik en hebse nooijt gesien, maar wilde noote-

muscaat boomen in abaondansie en gestriep

hout, dat perfeckt scaarlaken en swart

is, en ongetwijfelt veelderleij soorten meer

indien wij dieper int lant ondersoeck deden

het hout vor timerasie is cedar,

wanapegossa[94], copie[95], quarrij[96], bulles boom[97]

van welleke de beste hoofden gemaakt

worden als meede planken en speeken

met ontelbaar soorten van het hout voor

schrijnwerkers, als groenhert[98] purperhert[99]

en om duijgen en kuijpers werck, ik soude

een heele pagie naamen vullen om dese alle

te noemen, van dese maaken de indianen

alle haar canoen, de eenigste schuijten die

wij hier gebruijken, die al van een schelp

sijn, en eenige soo groot soo datse wel

10 of 15 ten of meer voeren konnen.

De grootste worden in den oorlogh gebruckt

maar de cleijnste soorten van canoon

daar mede wij dagelijcks gins en weer

vaaren sijn seer prikelues en moeielijke

schuijten, en een man moet seer sorg-

vuldigh weesen, alle maanden bij na

verdrinckt de een of de ander.

Aangaande de gummen en balsems voor [p. 32]

pijnen en wonden, wij vinden veel die

seer kostelilijk sijn en raar verre te booven

gaande de beste die ik hooijt in Engelant

gesien hebbe, voor ecsempel, muntagenij

en gumma leijnea,[100] met dieverse andere

ecsellente gummen, ik sal niet meer

seggen tot lof van onse droogen[101], uijt

vreese dat ijmant soude moogen dijnken

dat ik hier wil seggen, dat wij sulleke

quantitijten hebben om een trafficque

daar meede te onderhouden, ik moet

bekennen, wij hebben sulleke quantitij-

ten niet maar in lanckheijt van tijt

mogten tot soodanige perfecsie geraken.

Ik voege dit alleenelijk hier bij, om te

toonen wat het lant voorbrengt ik sal

de vrugten van dit lant voor bij gaan, allee

nelijk sal ik se noemen, te weeten, oran-

sen, eenige citeroene, lamoenen, lijmes

piene apelen[102], guavers[103], plantijs[104], boena-

noes, vijgen[105], pruijmen[106], sowerseps[107], prikel

appels[108], en voorscheijde wilde vrugten, on-

der welleke de semaaramarre,[109] de beste

sijn, een groen ockernoot gelijck, maar

soo hart niet, in houdende, een vrught

gelijck, marmulade[110] seer delikaat, de

cassema[111] is meede een seer aangenaam

vruijt, en gelijck men segt, veel beter dan

een pijn, maar daar van eenig boomen

allier sijn, die van de fals allier sijn gebra[ght]

dat sijn eenige rotsen en rievieren genaamt

de fals. [112]

Wat de cruijden belangt wij hebben geen

als die van ander plaetsen hier gebragt

werden, sij groeijen hier soo wel, het

beste saat van Barmindas[113] naast Nieuw [p. 33]

Engelant, en Barbados, maar de Engelsen

vloreeren soo wel niet, hier sijn alderande

West Indie herten, maar boniresch groeien

hier soo wel niet[114], geen peen nogh rapen

wassen hier maar colen, maar de koolen

die wij van de boomen trecken sijn veel

beeter, en smaaken gelijck een ockernoot.

De boomen daar sij op groeijen sijn van

60 tot 100 en twintigh voet hoogh[115], ik

hebbe druijven hier geheeten, maar sij worden

niet heel rijp, daar groijt in dit lant, een

oranie van cinaboom diese, met ter tijt

sullen laaten voorsetten, de coco nooten

groeijen wel hier, rijs flooreert hier[116], en voor

sceijde palm nooten wassen hier meede,

door het gene ik gesegt hebbe, kan ijmant

bemercken dat het lant door haarre neerstig-

heijt tot alles bequaam is daar sij het toe

gebruijken willen.

Tamelatte[117] hebben wij hier veel van alderan-

de soorten en de bosschasien sijn vol wilt

en als de indiaenen jagen versiense de plan-

ters tavels volkoomentlijck, de bosschsien

worden bewoont van tijgers, die nu soo

vormidabel niet en sijn als voor deesen

buffels herten hasen conijnen, de onse seer

ongelijck uijt genoomen haar tanden alleen

daar is een creatuer die wij, armadillis

noemen, een wonderlijck schepsel, geheel

int arnas, seer gelijck een verreken, ik

hebbe verscheijden gegeten, en sij smaken

gelijck een braat verreken, de buffels

sijn oock seer goede spijse, en de wilde verre-

kens, die de indianen noemen pinguoes

sijn hoock seer goet om te eeten, de lant

loock[118] is seer goet om zoo van te maaken.

Ik mogt veraalen nogh veel vreemdigheeden [p. 34]

maar dit is genoegh, om dat niemant dijnken

soude dat luegens versiere om verwondert te

weesen, ik moet UE nogh een saack ver-

haalen, te weeten van een groote soorte van

slangen, die seer gemeen sijn, sommige sijn soo

uijtter maaten groot dat het te verwonderen

is, zoo dick als een man int midden

en 32 a 35 voet lanck, men heeftste ge-

vangen, en in andere een hont van

reedelijke groote, daar is hock een soorte

van ratel slangen, 2 a 3 ellen langh

sij hebben soo veel raatels aan haar start

alse jaaren hout sijn, maar indien dese

soorten van slangen ijmant bijten het

is seekerlijck de doot.

Haen gaende het waater, daar en is geen

lant ter weerelt beeter voorsien beijde

van fonteijn en rievier waater, nogh geen

rievier versien met meer en beeter vis,

te weeten de agamarre, de blat catt,

de gespeekelde kat, de wrappers[119], de mulet

de pottagie, morosel, den geheelen

backer, ende manulee[120], een seer vremt

slagh van visch, soo groot als een koe en een

koe gelijck, uijt genoomen hij heeft geen

hoorens, hoock een hooft gelijk een koe heeft

geen beenen, maar vinnen, en eet schum

gelijck de wallevis, dese vis brengt een

kalf voort, sij hebben twee teepels on-

der ijder vinne een, en geven zogh gelijck

een koe, en heeft een breede staart.

Daar is nogh een vreemde slag van een vis

seer gelijck de zee aal[121] in Engelant, die

een seer verborgen kragt heeft, dat die se [p. 35]

aan raken wilt worden terstont ongevoeligh

int gedeelte daer meede sijse aen raaken, en

blijven soor voor een tijt, sij sijn seer gemeen

in onse rieviere ik vertouwen dat ik de oor

saack is dat der soo veel verdrincken want ik

hebber diverse in de rieviere sien vallen

die nooijt op en quaamen tot dat haar galle

gebrooken was, ik geloove datse in de modder

blijven steeken, daar dese aal is, en soo sijn

voor een tijt ongevoelig, daar door sij niet

swemmen konnen. Ik heb het voor de waar-

heijt hooren veraalen, dat een man sittende

met een hack en lijn, de lijn sijnde 20 a 25

vadem lanck een van dese vissen naamen

sijn aaes en terstont viel de lijn uijt sijn

hant soo hij naar de vis sloegh, maar om UE

seekerlijk te doen gelooven dat het waar is

een zeeker edelman capiteijn Clarck[122] die te

Surnaam woont, een persoon van een goede

rupitaasie die niet gelooven wou dat dese

vissen soo kragtigh waaren, het geschiet

dat hij op een plaats was, daar een visser

een van dese vissen leevendigh gebragt

adt onverseer, want indien ghij bloet van

haar treckt sij verliesen haar kragt, de

vis wiert in een tobbe met water gedaan

in sijn teegenwoordigheijt, hij raakende de

vis aan met een lange toebacks puijp en

terstont de pijp viel uijt sijn ant en sijn

arm bleef ongevoeligh voor een tijt, andere

in putten vroetende om vis te vangen

hebben op soo een vis getrapt, en sijn

terstont neder gevallen van haar sin-

nen berooft voor die tijt, en veel andere

soorten van vreemde vissen, sijnde als

swart vissen, te langh om te veraalen.

Alle soorten van gevoogelte hebben wij hier

in abondansie, en meest alle soorten [p. 36]

die wij in Engelant hebben, en veel andere die

wij daar nooijt gesien hebben, als de roode

goudin, ghij hebt van al m nooijt schar-

laaken verrewe van coluer soo schoen, en de

witten goudin, geen sneeuw witter, beckvoo-

gels, schepnuesen die becken hebben gelijk

schoppen[123], en flemmingoes, een voogel

aan de zeelant, soo lanck als eenigh mens

en veel andere.

6. De gebreeken en defecten.

De gebreeken en defecten van dit landt

zijn dese, de tijger, vleermuijs, en de pos-

sum de groote water vloeden, de groot sto[rt]

reegens, en boven al de onseerkerheijt van

de saaijsoenen soo dat de dingen in een

maant geplant sullen maar het naaste jaar

groeien, hij kan ligtelijk bedorven worden

die in de geringhste saaken andelt, als catoen

en taback door welleke Barbados soo seer

prospareerden, en konnen hier niet wel geplant

worden, tot profijt van de planters, de ande-

re defecten connen gemidelt worden.

De tijger moeijt ons nu wijnigh, ten sij alte-

mets in een klijne plantasie, waar hij

snaghs komt om een hont of een verreken

of een vogel, of wat hij krijgen kan,

het gebuert wijnigh dat hij mannen of vrou-

wen aan raakt, de katten doen ons seer

groote schade, sij bijten de teepels van de

verrekkens af, en dooden onse voogels, dit

is oock wel te remediseeren[124], als wij onse

verrekens maar wel bewaren, digt op [p. 37]

sluijten ende voogels in de openlucht laaten

vernaghten, gelyck wij met onse callekoenen

doen, de passum, en andere diergelijke bees-

ten connen met vallen gevangen worden.

De mieren sijn de planters seer schadelijk

in haare plantagien en hooven, en connen

noeijt uijt geroeijt werden, maar daar der

groote midelen connen oock gebruckt worden

datse niet alte veel schade doen, maar uijt

een clijn plaatsie als een hof, kan men se

light houden, maar de groote inumdasien[125]

en onseekerheijt van de saaijsoenen connen

niet geremidieert worden t is wel waar dat

sonder dese saaijsoenen hier niet leeven en

connen, maar haar groote kragt moet heir

aan gesien weden voor een defeckt, om dat

het ons verhindert in onse landt bouw

en is voor de haerde niert goet, en sonder

te houwelijken sijn, indien de son geen kragt

en adde als sij op houden, daar weeder

leeven in te storten, en de traanen van

den heemel op droogen.

7. De onderaertse schatten.

Haen gaende dit poinct, ik can alleenlijck

seggen, dat door divooijren onlangs gedaan

bij de luijtenant generaal in ordre tot

Milorts dienst, soo veel is ondervonden

dat het buijten alle questie is dat in

Guiana abondansie is beijde van gout en

sulver en dat den wegh al reede afgeteijkent

is, onder de oplantse natie die bij coop-

manschap leeven[126], en sijn onse groote vrien-

den, om een perfecter kennisse te krijgen [p. 38]

van den mijnen t welck verkreegen sijnde

het sal niet moeielijck weesen door kragt

en de unie van goede saaken burssen

Guiana soo vermaart te maaken voor goudt

en zilver als het voer suijker weesen sal.


[1] Een kort verhaal van de staat van Surnamen in anno 1662/3 en haer vaststellinge in anno 1646, FR-BnF DSG SG MSFOL-5 (1071), p. 7-38.

[2] Voor deze journalen, zie bijvoorbeeld Paesie 2010

[3] Hulsman 2011; van Brakel 1913; Koeman 1973, p. 14

[4] ‘Razon del Estado de la cossas de la Isla de la Trinidad’, zie E-AGI Patronato 179, Ramo 1, Notitia 5 (1614) ; BGBC 1898 Vol 1, Document 14.

[5] Enhoven 2004.

[6] Lorimer 1989, p. 122, noot 6.

[7] NL-HaNA 1.05.01.01 23, f. 104v (16380816) ‘Is binnen gestaan gestaan Jan van der Goes verclaren dat Abram de Backer op de Wilde Cust heeft geweest ende vande collonnie van Abram van Peres collonnie heeft genomen ende in St Christoffel voor thobacke heeft vercocht, item heeft hem hooren seggen dat hij in sorraeno daer sach wel 30 a 400 last letter hout sach affgehouden en alsoo de wilde de Engelsen en schotten waren doot geslagen soo dat capiteijn de Backer sijn letter hout van gecocht heeft ende dat hij 2 Indianen van daer gebracht heeft ende voor 100 lb tobac ider indiaenen vercocht heeft.’ Het is mogelijk dat deze indianen deel uit maken van een transactie met de lokale indianen maar er zijn meer voorbeelden te vinden in the Zeeuwse notulen die aangeven dat de handelaren niet alleen hangmatten, verfhout en annotto meenamen maar ook Indianen die als slaven werden verkocht op de Antillen zoals door de kapiteins Claude Wouters NL-SAA 5075 875, f. 371 (16361009), Johan de Necker NL-HaNA 1.05.01.01 22, f. 89v en f. 91r (16350705) en Antonio Smier-Packirmat oftewel Pakkemak (die ook door David Pietersz de Vries wordt genoemd 1655, p. 134) NL-HaNA 1.05.01.01 24, f. 57r (16401018). De Engelsen deden ook aan indiaanse slavenhandel, meestal vrouwen en kinderen, Warren 1667, p. 26. Zie ook Sanford, Surinam Justice, p. 6-7.

[8] Scott in Harlow 1925, p. 115, 141; Bridenbaugh and Bridenbaugh 1972, p. 23. Er is nog steeds een Marshallkreek in Suriname nabij Berg en Dal.

[9] Boyer 1654, p. 112-117.

[10] Er kan verwarring bestaan omtrent zijn naam want ene Masham had in de vroege Jaren 1640 een Engelse kolonie gesticht op zowel Tobago en Trinidad, zie ook Boomert 2015.

[11] Scott in Harlow 1925, p. 141.

[12] Voor de persoon van Anthony Rowse of Rous, zie Barber 2007, p. 194-197. Barber stelt ook voor dat Suriname door Rowse was bezet en simpelweg door Willoughby overgenomen. De plantage van Rous was ten zuiden van de Cassiporé Kreek volgens de kaart Discription of the Coleny of Surranam in Guiana, Drawne in the year 1667, John Carter Brown Library, Cabinet Gm667 Di Ms.

[13] Williamson 1923, p. 154, noot 1.

[14] A Seasonable Proposition of Propagating the Gospel by Christian Colonies in the Continent of Guiana: being some gleanings of a larger Discourse drawn, but not published. by John Oxenbridge, a silly worme, too inconsiderable for so great a Work, and therefore needs and desires acceptance and assistance from Above, 1670, p. 7.

[15] Cabrito HaNA

[16] Sanford 1662, p. 13; Oppenheim 1907, p. 145; Zijlstra 2015, p. 31.

[17] Op de Engelse kaart van Suriname getiteld Discription of the Coleny of Surranam in Guiana, Drawne in the year 1667, John Carter Brown Library, Cabinet Gm667 Di Ms, vinden we langs de Commewijne- en Cotticarivieren drie Indiaanse dorpen, genaamd Pramarico, Yambo en Maramaribo.

[18] GB-Kew CO 1/11, no. 41, f. 116v (16520216). Zie ook Sainsbury 1860, Vol. 1, p. 373-375 (16520216).

[19] Cary 1842, Vol. 2, p. 316. Zie ook Schomburgk 1848, p. 273-276; Barber 2007, p. 191-193.

[20] Sainsbury 1860, Vol. 1, p. 379-384 (16520603) en p. 414-415 (16540316).

[21] Voor Langendijk zie bijvoorbeeld van den Bel en Hulsman 2019.

[22] Williamson 1923, p. 151-153 [171-173 ?].

[23] Het koninklijke patent dat Suriname aan Francis Willoughby en Lawrence Hyde geeft, dateert van 2 juni 1663 en strekt van de Marowijne- tot de Coppenamerivier, zie Sainsbury 1880, Vol. 5, Document 451 (16630506).

[24] Biet 1664, p. 259-268. Zie ook Hartsinck 1770, Deel 2, p. 583-584.

[25] Biet 1664, p. 260. De Commewijne- en Marowijnerivier staan inderdaad in verbinding met elkaar via de Wanekreek.

[26] Zie Williamson 1923, p. 158, voor de problemen met Holdip.

[27] Voor de beschrijving van Barbados door Biet zie de bespreking door Handler 1967.

[28] Barber 2007, p. 192

[29] Willoughby vroeg Ayscue of hij Suriname ‘ongehinderd’ kon verlaten wat door Ayscue werd toegestaan, Sainsbury 1860, Vol. 1, p. 366-370 (16511226) en Sainsbury 1860, Vol. 1, p. 370-373 (16520107). Voor de kapitulatie van Barbados zie Davis, Cavaliers and Roundheads in Barbados, p. 251-255

[30] Zie Sanfords Surinam Justice, p. 1-2.

[31] Zie discussie door Williamson over dit onderwerp en de aankomst van Byam in Suriname. Ely had zijn plantage op de Joden Savanne.

[32] Ook de Calendar of State Paper Colonial, America and West Indies, Vol. 5, 1661–1668, verrijken de kennis over deze periode.

[33] Byam in Sanford Surinam Justice, p. 1

[34] Voor deze broers, zie Barber 2007, p. 208-209.

[35] FR-ANOM COL C14 1, 188r (16620000).

[36] Zie Hartsinck 1770, Deel 2, p. 522-558.

[37] Barber 2007, p. 202.

[38] Willoughby werd in januari 1665 aangevallen op Parham Hill door planter John Allen die nog een appeltje te schillen had met Willoughby, zie Byam An exact relation 1665. Zie ook Oudeschans Dentz in Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap 39, 1918, 197-199

[39] Byam’s Journal of Guiana, MSS Sloane 3662, f. 27

[40] Ruud Paesie, 2011, Nieuwe inzichten over het leven van Abraham Crijnsens, Den Spiegel 3, p. 16-18. De inname van Suriname is uitvoerig beschreven in Engelse en Nederlandse documenten, zoals Journal van Rowse MS 3662, zie ook de bijdrage George Edmundson in Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap 19 uit 1898 en de brief aan Robert Harley is gepubliceerd door Oudschans Dentz in Bijdragen 40 in 1919. Abraham à Westhuizen schreef een verslag van de Nederlandse kant in Waerachtich Verhael gedruckt bij Johnnis Rammazeyn. Zie ook de bijdrage van F. E. Baron Mulert in Onze Eeuw 17, 1917, Deel 1, p. 401-410 De verovering van Suriname voor 250 jaren herdacht (27 Februari 1667)

[41] Macoali, Pono, zie bijvoorbeeld van Berkel 1695

[42] Waarschijnlijk de pogingen van Marshall en de secondanten van Brétigny.

[43] Francis Willoughby of Parham

[44] Anthony Rowse.

[45] James Bannister.

[46] Thomas Modyford

[47] William Byam

[48] Robson ? Rowse ?

[49] ?

[50] Usher ?

[51] Anthony Rouse

[52] Richard Holdip

[53] Elias Ellij ? Renatus Enys ? Games p. 202, noot 10. De lijst van suikerplanters uit 1674 geeft een Peter Clarck op de Commewijne rivier, GB-Kew CO 1/31, Document 99

[54] De Engelse Restauratie vond plaats in 1660

[55] Robert Sanford

[56] Jacob Enoch

[57] Bowen ?

[58] Theophilus Salter ? Een predikant ?

[59] Samson ?

[60] Imaginer (F.), voorstellen

[61] Lees: katarakten, watervallen

[62] Yolokan in Caribse taal.

[63] Piaï of sjamaan

[64] Yerkin is een bulleman (boogyman ?) omdat hij de mensen teistert.

[65] Boisson fermentée

[66] Handlezers of godlasteraars ?

[67] Etendre (F.), uitbreiden

[68] Venus of vereren van de schoonheid en liefde maar ook charmeren.

[69] De wampum is een kralenketting die wordt gebruikt door de Indianen als gift van belofte tijdens huwelijken, verdragen en ceremonies langs de Atlantische kust van Noord-Amerika. De kralen worden onder andere gemaakt van de Amerikaanse venusschelp (Mercenaira mercenaria) maar ook van een wulk (Busycotpus canaliculatus).

[70] Koperen armbanden en andere sieraden worden gedragen door de Indianen van Virginia, Smith Vol.1, 1908, p. 62-63

[71] Détestation (F.), verafschuwing, haat

[72] Lees: drukken

[73] Destitution (F), ontslag maar hier eerder gradatie

[74] Affronter (F.), beledigen

[75] Assurer (F.), verzekeren

[76] Rencontre (F.), ontmoeting

[77] Stingray (E.), sipari in Sranan tongo, pijlstaartrog, Nijs 2013, p. 201

[78] Tegenwoordig maraké bij de Wayana indianen op de boven Marowijne rivier. In Frans Guyana worden deze mieren fourmis flamandes genoemd (Paraponera clavata) diens beet inderdaad helse pijnen geeft kan de auteur beamen.

[79] Expostulation (F.), eis of aanvraag

[80] Satisfaction (F.), tevredenheid

[81] Ratifier (F.), bevestigen, onderstrepen

[82] Imaginer (F.), verbeelden

[83] Tailloir (F.), snijplank maar ook een teljoor of bord.

[84] Waarschijnlijk plantijn of bananenbomen of anders Canna soorten.

[85] Kasireep of kasilipo of gekookt maniokwater met veel peper dat in Suriname peperpot wordt genoemd.

[86] Perino of palino is gemaakt van zoete aardappels en gebrande cassavekoeken. ‘Le palinotest une autre sorte de boisson, composée de patates & de cassave brûlée. Elles la mettent dans un canariqui est un vaisseau de terre, elles la rompent par morceaux quand elle est chaude, puis elles remplissent ce vaisseau plein d’eau, y ajoutant de la patate crue qu’elles coupent par morceaux. Elles couvrent ce vaisseau, cela bout comme le maby. Il le faut boire vingt-quatre heures après qu’il est fait. Cette boisson a le goût & la couleur de bière & enivre’, Biet 1664, p. 356-357

[87] Lees: korven, mandjes, vlechtwerk

[88] Logement (F.), onderdak om te slapen

[89] Voor welkomszinnen in Galibi zie bijvoorbeeld de lijst van Biet 1664, p. 426

[90] Lees: maat

[91] De nootmuskaat boom komt niet voor in Zuid-Amerika maar de Myristica soorten uit de Amazone dragen ook veel op de nootmuskaat noten zoals de Virola sp waarvan de noten ook een roodgekleurde foelie hebben.

[92] Nagelhout (Dicypellium caryophyllaceum (Mart.) Nees) komt voor in het Amazonegebied maar heeft niets te maken met de Aziatische kruidnagelen.

[93] Kaneelbomen die gelijken op de Aziatische kaneel komen voor in de Guyana’s zoals de gele ceder (Licaria canella) maar deze bomen worden niet geëxploiteerd.

[94] Wane of wana (Sextonia Rubra), zie Nijs 2013, p. 234

[95] Kopi in Suriname (Goupia glabra).

[96] Waarschijnlijk karri of bruinhart hout.

[97] Bullet tree in Guyana of bolletrie in Suriname (Manilkara sp).

[98] Demerara groenhart (Chlorocardium rodiei).

[99] Purper boom of amarant (Peltogyne sp).

[100] Onbekende gommen.

[101] Drogues (F.), geneesmiddelen

[102] Pineapples (E.), piña (S.), ananas

[103] Guava in Suriname

[104] Platana (S.), groene of bakbanaan

[105] Pomme figue (F.), bacoves

[106] Pomme citer en / of mope in Suriname

[107] Soursop (E.), zuurzak

[108] Zuurzak of corosol

[109] Onbekende vrucht maar zie ook van Berkel 2014 p. 123

[110] De marmalade vrucht heeft de vorm van een doos, zie Nijs 2013, p. 145-146

[111] Cachiman (Annona reticulata)

[112] Falls (E.), watervallen

[113] Dit zaad van ‘Barmindas’ (Bermuda?) is onbekend.

[114] Lees: West Indische erwten en boontjes

[115] Het gaat hier om het palmhart

[116] Inheemse rijst

[117] Onbekend woord

[118] Onbekend woord

[119] Warappa in Sranan tongo, een soort forelzalm, Nijs 2013, p. 234

[120] Lees: manatee of zeekoe

[121] Gymnoot of sidderaal, zie ook Warren 1667, p. 2

[122] Volgens de Engelse kaart van Suriname A Discription of the Coleny of Surranam in Guiana Drawne in the Yeare 1667 heeft ene Clarck een plantage tegenover Paramaribo. De lijst van suikerplanters uit 1674 geeft een Peter Clarck op de Commewijnerivier, GB-Kew CO 1/31, Document 99

[123] Waarschijnlijk de lepelaar.

[124] Remédier (F.), oplossen, herstellen

[125] Inondation (F.), overstroming

[126] Zie ook van Berkel voor bovenlandse indianen die handel drijven

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter