blog | werkgroep caraïbische letteren

Een kopje koffie

door Kevin Headley

Hij staart voor zich uit. Met zijn rechterhand roert hij zijn kopje koffie. Het geluid dat de lepel maakt aan de binnenkant van het kopje gaat verloren in het geroezemoes van activiteiten die plaatsvinden in het druk bezette café, klanten die binnenkomen en vertrekken, de klanken van de verschillende gesprekken die door elkaar worden verweven en de hoge tonen van de bedrijvigheid in de keuken. Hij is diep in gedachten verzonken want hij merkt niet dat de serveerster hem dicht genaderd is. Ze vraagt kalm, om hem niet te laten schrikken, of alles goed is met zijn kopje koffie. Bedaard kijkt hij omhoog en met een glimlach antwoordt hij dat zijn koffie goed is. ‘Roer niet te lang anders wordt het koud,’ zegt ze daarop. Hij besluit een slok te nemen terwijl ze naar een andere tafel loopt. De aromageur van de verse koffiebonen penetreert zijn neus terwijl hij de warme vloeistof langzaam opdrinkt. Hij slaakt een korte zucht als goedkeuring dat het drankje hem is bevallen.

Illustratie Desmond Kerk

“Moet je nog iets? Een broodje, we hebben vandaag een lekkere American breakfast als special of iets hartigs, we hebben verse appeltaart?,” vraagt de serveerster, met de naam Amy af te lezen van haar naamkaartje.

“Nee, ik ben goed, dank je,” antwoordt hij.

“Ben je alleen of …?” vraagt Amy.

”… ik wacht op iemand,” maakt hij haar zin af.

“Ow, prima, dan zal ik je niet langer ophouden, als je in de tussentijd toch iets moet, kun je mijn collega vragen straks. Ik ga even schaften nadat ik de bestellingen heb doorgegeven.”

“Als je er geen moeite mee hebt, mag je mij gezelschap houden terwijl ik wacht …,” biedt hij haar direct aan.

Amy kijkt hem even een paar seconden met een lach aan. Ze is even overmeesterd door het aanbod. Met zijn zwarte colbert en t-shirt, donker zwart haar en ogen die diep in haar ziel kijken is hij wel een charmante verschijning. Ze twijfelt nog eventjes, maar besluit in te gaan op zijn aanbod.

“Ik kan wel even met je zitten terwijl je wacht op je gezelschap. Ik kom eraan dan.”

Hij knikt en gaat wat achterover, relaxter, zitten in afwachting op Amy om aan te schuiven.

Na een paar minuten neemt Amy, nu in een poloshirt, plaats tegenover hem.

“Je gaat echt niks eten, de appeltaart is goddelijk,” zegt Amy.

“Nee, ik heb geen trek, de koffie doet het al voor me,” zegt hij.

“Nou, ik heb wel een stuk besteld, dus als het er is, en je de verleiding dan niet kan weerstaan, mag je wel een stuk van me”

“Lief van je,” antwoordt hij. “Werk je al een poos hier?”

“Een jaar of twee,” geeft Amy aan. “Is meer een part-time baan, ik zit nog op school.”

“Valt te combineren?”

“Jawel, ik werk voornamelijk in het weekend. Incidenteel door de week wanneer ik vrij heb van school of wanneer een beroep op me wordt gedaan om in te vallen.”

“Wat studeer je?” vraagt hij.

“Ik studeer sociologie,” antwoordt Amy.

“Mooi,” zegt hij.

“En wat voor werk doe jij?” vraagt Amy.

“Ik ben een soort begeleider. Ik moet personen van punt A naar punt B brengen,” antwoordt hij.

“Lekker mysterieus,” zegt ze met een lach.

“Nee, ik moet ze echt brengen van de ene plek naar de andere.”

“Je rijdt dus taxi haha,” zegt ze.

“Zoiets…” Beiden schieten in de lach.

“Maar het werk vind je wel interessant?” vraagt Amy.

“Het heeft z’n momenten. Sommige dagen zijn best heftig, andere gaan wel soepel. Iemand moet het werk doen dus doe ik het maar,” reageert hij.

“Klinkt niet alsof je echt gemotiveerd bent.”

“Sommige dagen zijn best zwaar. Sommige personen willen soms niet meegaan. Maar daarmee heb ik door de jaren heen leren omgaan. Ik weet hen nu te  overhalen om mee te gaan. Daar helpt een goed kopje koffie bij. Een geniale ontdekking van de mens.”

Intussen heeft de collega van Amy haar stuk appeltaart gebracht. Bij het weglopen maakt ze een knipoog naar Amy als vorm van goedkeuring. Ze ziet de heer waarmee ze zit wel goed bij haar passen. Amy schudt d’r hoofd naar haar collega, prikt met een vork een stuk van de taart en begint te eten. Hij kijkt op zijn horloge en daarna even naar buiten.

“Begin je zo snel van mij te balen?” vraagt Amy.

“Nee, nee, ik hou de tijd in de gaten,” antwoordt hij. “Ik moet straks aan de slag. Maar Amy vertel, wat vind je fijn om te doen als je niet met school bezig bent of werkt? Waar hou jij je dan mee bezig?”

“Reizen, ik hou van reizen. Al mijn geld gaat naar mijn studie en reizen. Ik hou van plekken ontdekken, mensen leren kennen en gewoon de wereld zien. Ik ben al door Zuid-Amerika getrokken, Europa en het Caribisch gebied. Azië is nu op schema. Een backpacktour door het land van China tot naar India. Dus daar werk ik naartoe. Gaat wel even duren, want het kost wat, maar ik kom er wel. Maar kortom ik hou van leven eigenlijk. Leven. ”

“Leven,” herhaalt hij. “Het leven zie ik net als een kopje koffie. Het begint veelbelovend net als het ontspruiten van het zaad. Het plantje ontwikkelt zich tot boom met hopelijk goede vruchten. De bonen worden geoogst en verwerkt tot koffie. Daarna ligt het aan de persoon die bereidt of alles in balans is. Wanneer we dit met liefde doen hebben we een sterk, lekker kopje gecreëerd. Maar we kunnen ook ervoor kiezen om nonchalant om te gaan met de verschillende fasen en dan hebben we aan het eind een slappe koffie die voor niets en niemand iets betekent. Zijn de keuzes die we maken. Maak je goede keuzes, Amy?”

“Ik denk van wel. Ik doe mijn best. Ik probeer goed te zijn. Ik probeer goed met anderen om te gaan. Weet je zeker dat je mijn laatste stukje appeltaart niet wil?” Amy wijst naar het laatste stukje appeltaart op haar bord.

“Zeker, geniet ervan.”

Amy eet het laatste stukje op en veegt met een servet haar mond.

“Mijn tijd is bijna om,” zegt zij.

“Ja, het gaat best snel,” zegt hij.

“Ik ga zo weer aan de slag, maar zie ik je wel terug. Wil je nummers uitwisselen? Een keertje afspreken? Misschien ben ik te direct, maar ik heb zoiets van waarom dralen, de tijd kent geen genade.” Hij glimlacht.

“Tijd is relatief.” Ze kijkt hem weer onderzoekend aan, lacht en staat op.

“Moet ik je kopje zo aanvullen?” vraagt Amy nog.

“Als het niet teveel moeite is,” antwoordt hij.

“Het is mijn werk, dus het is zeker niet teveel moeite. Ik kom er zo aan.”

Amy loopt naar naar de ruimte voor de medewerkers in de keuken terwijl hij haar nakijkt. Hij kijkt vervolgens weer naar buiten en ziet een man, met een bruin lang mouwshirt, blauwe jeansbroek met een zwarte rugtas, die steeds om zich heen kijkt richting het café lopen.

“En hier gaan we dan …,” zegt hij tegen zichzelf.

De man loopt de zaak binnen, nu met een bivakmuts op, loopt rechtstreeks naar de kassier en trekt een afgezaagd jachtgeweer uit zijn rugtas. Een vrouw in het café begint te gillen. De overvaller schreeuwt tegen de kassier om het geld uit de kassa te halen en in een zak te doen. Op dat moment loopt Amy vanuit de keuken de ruimte binnen. De tijd vertraagt op het moment dat de rover uit schrik een schot lost op Amy. Ze maakt haar ogen uit ontsteltenis dicht. Na enkele seconden maakt ze die langzaam weer open en ziet dat alles stil is blijven staan. Ze kijkt naar de grond en ziet zichzelf daar liggen. Ze kijkt op en ziet dat hij voor haar staat. Hij zegt: “Ik snap dat het even moeilijk is om dit alles te verwerken, maar ik zal je alles goed uitleggen onderweg. Loop je met me mee?”

Amy kijkt hem aan en loopt stapvoets achter hem aan. Ze kijkt nog even om, naar zichzelf op de grond en daarna naar hem. Hij staat intussen bij de uitgang van het cafe en houdt de deur voor haar open.

“Ja!” zegt hij, “je tijd is om.”

[Eerder verschenen in de Ware Tijd 25 april 2020.]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter