Een kleine inleiding tot Peter Stuyvesant
door Fred de Haas
Tot in onze eeuw was het mogelijk om docenten en leerlingen van het toenmalige Peter Stuyvesant College op Curaçao trots te zien poseren voor het standbeeld van de man met het houten been die in de eerste helft van de 17e eeuw namens de WIC directeur was van de Benedenwindse eilanden. Kennelijk had niemand de moeite genomen om eens in een bibliotheek op te zoeken wat Stuyvesant (geboren Pieter Stuyfsandt, 1592, Peperga, Stellingwerf, Friesland) voor een man was. Ook de geschiedenisleraren hadden kennelijk nog last van misplaatste trots en slapend bewustzijn…
Stuyvesant was een onaangename, intolerante man die een hekel had aan iedereen die anders dacht dan hij. Ook in godsdienstig opzicht. Toen hij later ook directeur werd van de Amerikaanse kolonie Nieuw-Nederland moest hij zelfs herhaaldelijk op de vingers worden getikt door, notabene, de Heren XIX van de WIC vanwege zijn intolerante houding. Zo vond hij dat er geen plaats was voor Joden in zijn Amerikaanse kolonie, noch voor andere gelovigen als Quakers of Mennonieten.
Hij werd door de WIC tot directeur van de Benedenwindse eilanden benoemd, kolonies die bepaald niet winstgevend waren voor de WIC, in tegenstelling tot het door Nederlanders bezette gebied in Brazilië. Bij het minste geringste (vermeende) vergrijp zette hij mensen gevangen en gebruikten ze als dwangarbeiders om, met de ingevoerde Afrikanen, te werken in de helse zoutpannen van Bonaire. Want aan zout was veel behoefte in de Amerikaanse kolonie Nieuw-Nederland. Ook exporteerde men paarden, die uit Aruba kwamen. Als directeur van Nieuw-Nederland stuurde hij ook eens voor straf een tiental hem vijandig gezinde Indiaanse opperhoofden naar Bonaire om daar als dwangarbeider in de zoutpannen te werken.
Hoewel de kolonisten in Nieuw-Nederland een hekel aan hem hadden en veelvuldig klachten tegen hem indienden, hield de WIC hem de hand boven het hoofd vanwege zijn gunstige resultaten in de kolonie.
Stuyvesant en de slavernij
Stuyvesant was, als vele bestuurders in die tijd, ook betrokken bij de handel in slaven, hoewel hij daarin geen prominente rol speelde. Als bestuurder had hij wel een coördinerende functie en zorgde hij voor doorvoer van slaven naar de Spaanse gebieden. Als directeur van de kolonie Nieuw-Nederland sloot hij bij de WIC een contract af voor de levering van 50 slaven per jaar. Ook zelf hield hij er enige slaven op na. De historicus Johan Hartog schrijft in zijn standaardwerk over Curaçao (deel 1, p. 439): ‘Stuyvesant had op Curaçao zijn eigen koraal (= omheind erf) met slaven aangelegd. Na zijn vertrek verzocht hij Beck (zijn opvolger, FdH) de liquidatie hiervan op zich te nemen. Beck voldeed hieraan, doch beging de in Stuyvesants ogen erge fout de slaven te verkopen aan de Spanjaarden, temeer daar er kleine kinderen bij waren, welke door toedoen van mevrouw Stuyvesant, een domineesdochter, gedoopt waren’.
De Amerikaanse Indianen pleegden natuurlijk zo nu en dan verzet en vermoordden ook tientallen kolonisten, maar Stuyvesant zorgde er uiteindelijk gewapenderhand voor dat de bloeiende kolonie in Amerika geen last meer had van Indianen. Overigens had hij verboden om drank en wapens aan hen te leveren.
Helaas voor hem en de WIC moet hij Nieuw-Nederland overgeven aan de Engelsen in 1664. Maar een paar jaar later kreeg de WIC daarvoor in de plaats en tot volle tevredenheid de kolonie Suriname.
Kortom, Peter was een heerszuchtige, intolerante en ruziemakende vechtersbaas, die, terecht, in 2011 van zijn sokkel werd getrokken in Curaçao waar hij tientallen jaren in vol ornaat, zij het met een kunstbeen, had staan pronken in de tuin van het toenmalige Peter Stuyvesant College, een van de Middelbare scholen op het eiland dat nu de naam draagt van Kolegio Alejandro – Jandi – Paula.
Er staan overigens op tal van plaatsen nog standbeelden van Peter Stuyvesant. In 1955 werd een standbeeld van hem onthuld in Wolvega door prof. Kernkamp, naar wie nog een straat in Curaçao is vernoemd, waar ik vijf jaar heb gewoond.
Het been van Stuyvesant en contact met de Spanjaarden
Uit de brieven die de commandant van het Spaanse garnizoen op St. Maarten, don Diego Guajardo Fajardo, in 1644 naar de koning van Spanje schrijft doemt het beeld op van een trouwe Spaanse soldaat die wanhopig probeert de eindjes op het eiland aan elkaar te knopen. Don Diego zit daar met een garnizoen van ongeveer 250 man, waarvan nauwelijks de helft van de soldaten, verzwakt als zij zijn, in staat is de wapens te hanteren.
Zijn manschappen lijden aan alles gebrek, maar vooral aan voedsel en munitie. Ze proberen wat groente te verbouwen en wat vee te fokken om niet van honger om te komen. Diego weet dat zijn mannen maar al te graag zouden deserteren om aan hun wanhopige situatie te ontkomen. Niet dat het slechte soldaten waren, maar het valt nu eenmaal niet mee om op 4 ons scheepsbeschuit per dag te moeten leven. Ze moeten daarbij voortdurend op hun hoede zijn voor de Hollandse vijand die er op uit is St. Maarten te heroveren en elk ogenblik met zijn schepen op de rede kan verschijnen. De ene brief na de andere die Don Diego aan de Spaanse koning schrijft om hulp blijft onbeantwoord.
‘Al vier jaar voer ik het bevel over het geringe aantal grondtroepen waarover uwe majesteit in deze vesting beschikt. Met alle boten die dit eiland (St. Maarten) hebben aangedaan heb ik berichten meegestuurd over de grote ellende waarin deze arme mensen verkeren en u geschreven dat er elke dag meer mensen sterven, naarmate deze ellende toeneemt. Ik heb uwe majesteit dringend verzocht mij de middelen te sturen die mij het meest geschikt leken om deze vesting te behouden, maar heb, sinds ik hier aankwam, nooit enig antwoord ontvangen. Daarom zie ik mij genoodzaakt uwe majesteit nog eens van onze moeilijke omstandigheden op de hoogte te brengen, hoewel ik niet álle moeilijkheden zal vermelden. Want dat zou, gezien de tijden die wij beleven, de oplossing ervan in gevaar kunnen brengen […]
St. Maarten, 19 maart 1644
Deze brief was al geschreven toen de vijand eraan kwam.
Don Diego Guajardo Fajardo
De vijand was inderdaad aangekomen met acht schepen om de vesting St. Maarten op de Spanjaarden te heroveren en – in plaats van Curaçao – van St. Maarten het centrum van de Hollandse handel in het Caraïbisch gebied te maken.
De Hollanders zetten ongeveer 800 soldaten aan land en bestookten de vesting van Don Diego dagenlang met hun karabijnen en het meegebrachte geschut. Het geluk was echter met de Spanjaarden. De aanval wordt afgeslagen en de Hollanders vertrekken. Don Diego zal later dankbaar schrijven over “God die zijn zaak niet had vergeten” (“Dios que no se olvidó de su causa”).
De strijd was nogal onoverzichtelijk geweest en veel was tijdens de belegering aan de waarneming van Don Diego ontsnapt. Maar hij zou bijzonderheden vernemen van enkele Spanjaarden die op Curaçao krijgsgevangen hadden gezeten en via St. Christopher, dat door de Engelsen en Fransen was bezet, op St. Maarten waren beland:
‘Deze vertellen dat er een nieuwe gouverneur op Curaçao was aangekomen met het bevel aan de dienstdoende gouverneur (Peter Stuyvesant, FdH) om zich aan het hoofd te stellen van de vloot van de acht schepen die hij bij zich had en met die schepen uit te varen. In die vesting moest hij niet meer achterlaten dan de zestig manschappen die ziek waren en als uitschot konden worden beschouwd. Hij moest ook geen voedselvoorraden achterlaten, omdat hij dat voedsel nodig had op de schepen voor de vierhonderd mannen die waren geselecteerd en voor die paar Indianen die bewapend waren met pijl en boog en die ook meegingen. Naar hun zeggen heeft men van hen begrepen dat zij (= de Hollanders) Curaçao wilden verlaten en St. Maarten tot hun doorvoerhaven maken omdat het tussen die andere vijandelijke eilanden lag, waardoor het mogelijk was de passerende vloten schade toe te brengen’.
Soldaten die niet langer voor de Hollanders wilden vechten en op St. Christopher waren achtergebleven wisten te vertellen wat er zich had afgespeeld tijdens de aanval op de Spaanse vesting op St. Maarten. Zo werd bij Stuyvesant een been afgeschoten, vertelden ze aan Don Diego:
‘En ze zeggen dat de kogel van het tweede kanon dat uit deze vesting werd afgeschoten de generaal een been kostte dat vlakbij de knie moest worden afgezaagd. Op het ogenblik dat er werd gevuurd was hij net bezig eigenhandig zijn vaandel op de batterij te zetten. En dezelfde kogel trof een steen die omhoog schoot en bij een van zijn medesoldaten een stuk wang en een oog meenam. Verder, dat de tweehonderd man die de eerste aanval inzetten de rotsen innamen die zich vlakbij het fort bevonden en dat er nog eens tweehonderd man ter ondersteuning op het strand achterbleef; maar die konden we door het donker niet zien. En dat beide contingenten zware verliezen leden en meer dan zestig man verloren. En er waren veel manschappen gedood in de boten waarmee ze ’s nachts aan land gingen; en ook verdronk er een aantal in zee. En de kapitein van het admiraalsschip was door een kanonskogel een arm kwijtgeraakt en een andere kapitein had een been verloren, wat hem zijn leven kostte. En dan heb ik het nog niet eens over de vele doden en gewonden die er in het legerkamp te betreuren waren. En ze hadden iemand opgehangen die (door Stuyvesant, FdH) de eerste dag krijgsgevangen was gemaakt omdat die man hem had verteld dat wij maar met weinig mensen waren. En dat de bevelhebber naar Curaçao was gegaan om weer op krachten te komen en had gezworen terug te keren om het leven te laten op de plek waar hij zijn been had verloren’.
[…]
Uit St. Maarten, 24 mei 1644, De onderdanige dienaar van uwe majesteit,
Don Diego Guajardo Fajardo
Een gedichtje: Peter Stuyvesant op Curaçao
Ik was eens Peter Stuyvesant[1],
den Vaderland getrouw,
mijn naam stond als een Godsgezant
fraai op een schoolgebouw.
Maar deze eer werd duur betaald,
het was op Curaçao,
daar ben ik toen omvergehaald,
mijn God, wat was dat flauw!
En ook de Universiteit
heet nu ‘Da Costa Gómez’[2];
als beloning voor diens strijd
toch nog, postuum, een bonus!
Mijn beeld staat nu in Wolvega
En ‘Yandi’[3] heet de school;
ik sta nog altijd op één been
met dank aan de Spanjool.
[Uit: Fred de Haas, Kolonialisme voor beginners]
[1] Vanaf 1639 was Stuyvesant (1612-1672) gestationeerd op Curaçao, van welke kolonie hij in 1643 directeur werd. In die hoedanigheid voerde hij het bevel over Aruba, Bonaire en Curaçao. Hij verloor een been tijdens een gevecht tegen de Spanjaarden op Sint Maarten en droeg voor het grootste deel van zijn volwassen leven een houten been.
[2] Dr M.F. Da Costa Gomes was een Curaçaos staatsman die streefde naar zelfbestuur als middel voor sociale, economische en culturele vooruitgang.
[3] Dr Alejandro – Jandi – Paula (1937-2018) schreef een proefschrift over slavenemancipatie. Hij gaf les in Maatschappijleer aan het Peter Stuyvesant College en aan de Universiteit van Curaçao. Het Peter Stuyvesant College is in 2011 naar hem vernoemd.