Een ijsje met dubbel slagroom
door Ezra de Haan
Zeedrift is een verhalenbundel zoals alleen Jan Brokken die schrijven kan. Met oog voor detail heeft hij ieder verhaal in het boek onder handen genomen. Juist die kleine veranderingen maken ze helemaal af. Het verschil tussen de vorige versie en die in Zeedrift kent alleen de auteur. In zijn verantwoording lees je waarvoor hij het schreef en wanneer het herschreven is. Soms zijn wat retouches voldoende of wordt het juist geheel herzien, dan weer vraagt het verhaal om een uitbreiding, verkorten kan ook, en slechts een enkele keer lees je de definitieve versie.
Brokken wil het verhaal schrijven dat helemaal af is. Perfect, zoals het bureautje van de ss Rotterdam in zijn verhaal ‘Het droomschip’ had moeten zijn:
‘In de erker van zijn huis stond een bureautje van licht mahoniehout. Het had in de tweedeklashut van het ss Rotterdam moeten komen, maar tijdens het installeren was een hoekje van het blad afgebroken. Alles aan boord van het schip moest perfect zijn; het bureautje was bij de laatste inspectie afgekeurd. De scheepstimmerman had het mogen meenemen.’
In zijn verhalen neemt Jan Brokken je mee. Even mag je ontdekkingsreiziger zijn. Met zijn ogen bekijk je Egypte in het voorjaar van ’74, zie en hoor je het concert dat Padú Lampe op zevenentachtig jarige leeftijd op Aruba gaf en ontmoet je Gabriel García Márquez. De manier waarop hij vertelt zou je bijna lichtvoetig noemen. Het leest immers heerlijk. En juist daaraan herken je de goede verhalenschrijver. Brokken grossiert in goede zinnen maar loopt er niet mee te koop. Ik zal wat voorbeelden daarvan geven. Al voelt het als het slopen van wat planken uit een naadloos in visgraat gelegd parket. De schrijver ging het immers om het componeren van het verhaal en dat valt hier weg…
‘Het zand en het scherpe licht deden mijn vader aan de Rode Zee denken, een langgerekte zee die zich aan beide uiteinden tot een flessenhals vernauwt.’ ‘Een Arubaanse neemt nooit een halve maatregel: als ze iemand met een bezoek vereert, dost ze zich uit alsof ze taartjes gaat eten in een winters Parijs.’ ‘Iemand die op het uur van de zonsondergang door melancholie wordt overvallen, die als de Curaçaose dichter Joseph Sickman Corsen vreest dat hij tegelijk met de zon zal ondergaan, kan twee uur later uitbundig feesten, juist omdat hij doordrongen is van het nabije vertrek.’
Mooie zinnen die deel van een compositie uitmaken. Het is niet verbazingwekkend dat juist een schrijver met een goed oor voor muziek zich daarmee bezig houdt. Jan Brokken weet van kleine anekdotes grote verhalen te maken. In ‘De Turkse knoop’, een verhaal van vijftien pagina’s, laat hij zijn eigen ervaring op zee voorafgaan door spookachtige nieuwsberichten over schepen die zonder reden vergingen en op klaarlichte dag verdwenen. Het is een truc die voor spanning zorgt, een truc die werkt. Haast het omgekeerde doet hij in ‘Crusoe en Co’, een essay over Robinson Crusoe. Hier begint een met Boudewijn Büchiaans plezier geschreven epistel met een overnachting op een onbewoond eiland. Jan Brokken strandt met zijn buurman, een visser, op een van de Aveseilanden als die uit vrees voor een tropische storm een nauwelijks begroeid koraaleiland verkiest boven de vijf meter hoge golven. Amper vier bladzijden heeft hij nodig voor het etmaal op zijn onbewoonde eiland. Dat is genoeg om de lezer op het puntje van zijn stoel te krijgen en hem vervolgens mee te voeren naar de oorsprong van de Robinson Crusoe-verhalen. En op deze manier voel je mee met de ‘ware’ historische verhalen die Brokken vervolgens met verve weet te vertellen.
Niet voor niets draagt de verhalenbundel de titel Zeedrift, het gelijknamige verhaal is een voorbeeld van vertelkunst. Het begint met een beschrijving van de noordkust van Curaçao. Dan komt de Sint-Jorisbaai in zicht en alles wat daar aanspoelt. Brokken schrijft: ‘Vuil of zeedrift. Ik houd van dat woord. “Strandvondst” is mij te nuchter, bij “zeedrift” zie ik een boze zee voor me en schepen die hun lading verliezen.’ Vervolgens bezoekt hij de begraafplaats bij het dorpje Soto om daar het Russisch-orthodoxe graf van Serge Alexenko te zien. Het groene graf met uivormig ornament en Byzantijns kruis verheft zich boven alle witte huisjes. Het intrigeert Brokken: een in de tropen verdwaalde Rus.
Het verhaal dat volgt beschrijft die bevlogen Rus, een beeldhouwer en architect die ervoor zorgde dat diverse monumenten van Curaçao behouden bleven. De landhuizen Jan Kock, Ascensión, Cas Abao en Girouette waren er zonder zijn inzet en kennis niet meer geweest. Met het verhaal schrijft Brokken een monument voor Serge Alexenko. Uit flarden van verhalen en herinneringen probeert hij de man te reconstrueren. En dat lukt hem. Iedere anekdote vult een hiaat van de puzzel waarvan helaas al teveel stukjes verloren zijn gegaan. Dan krijgt hij bezoek van een vrouw die hem, naar aanleiding van zijn artikel over Alexenko, een vraagt stelt. ‘U houdt toch van meneer Alexenko?’ Met de schrijver stel je jezelf meteen de vraag of je van iemand kunt houden die je nooit hebt gekend.
Brokken bewijst dat dit mogelijk is. Het levert hem een foto van Alexenko op, de enige foto wellicht, die hij later bij een verhuizing kwijtraakt. De foto is verdwenen als zeedrift door springtij. En daarmee is het verhaal rond, een verhaal over Alexenko maar ook over al die andere aangespoelde en weer meegenomen bewoners van het eiland. De mensen die in het verhaal ‘Willemstad’ ook al zo goed werden neergezet in de passage: ‘…bedacht ik dat voor iedereen in het Caribisch gebied de geschiedenis met verlies is begonnen. Verlies van vrijheid. Verlies van de vertrouwde omgeving. …voor wie de emigratie naar Curaçao de enige mogelijkheid was om te overleven. Verlies. Misschien is dat wel de belangrijkste oorzaak van de Caribische melancholie.’
Nog zo’n geschreven monument is het verhaal ‘Het droomschip’. Hierin brengt de auteur zijn vader weer tot leven en met hem de jaren vijftig in Rotterdam. Zonder ook maar een moment sentimenteel te worden geeft hij vorm aan zijn jeugdjaren. Hoe hij met zijn vader op een brommer naar de monding van de Eerste Petroleumhaven reed en daar samen met hem naar de voorbijvarende schepen keek. De tewaterlating van de ss Rotterdam brengt de hoop die Rotterdam kreeg fantastisch in kaart. De beschrijving is een ooggetuigenverslag dat op je inwerkt alsof je een film te zien krijgt. Je leest niet langer, je ziet het voor je. Het is de grandeur van de tuttigheid, je ziet de burgerman en arbeider van die dagen juichend fietsen en brommen, het is een Polygoonjournaal in woorden. Brokken bereikt hier eigenlijk iets wat niet mogelijk is.
‘Voor de ouderen, zoals mijn vader, was het schip een pleister op de wond die het bombardement in het centrum van Rotterdam had geslagen; de reden misschien waarom het schip boven de grijze romp geheel wit was, als een vredesduif. De Rotterdam was de toekomst, de voorspoed die ons allen in de jaren zestig zou wachten, de moderniteit. Nogmaals, ik kon dat op de dijk van Maassluis naar Hoek van Holland nog niet benoemen, maar ik zag de glunder op de gezichten.
Geen van de mannen die daar reden, in een leren bromfietsjas, met een zwarte pet op het hoofd en een sjekkie tussen de lippen, kon vermoeden dat de roem van het schip een kortstondige zou zijn.’
Absoluut hoogtepunt in dit verhaal is voor mij de volgende passage:
‘Op de pier van Hoek van Holland zagen we het, zonder sleepboten, helemaal frank en vrij, in de mist verdwijnen. Het was alsof we insliepen na een magistrale droom. Mijn vader trakteerde me op een ijsje met dubbel slagroom.’
Hier zit alles in: de melancholie, de verloren jeugd, het mystieke van dat enorme droomschip en het geluksgevoel dat vader en zoon gekend moeten hebben tijdens het kijken naar schepen dat in de metafoor ‘een ijsje met dubbel slagroom’ vorm krijgt.
Zeedrift is een voorbeeldige verhalenbundel, Jan Brokken op zijn best.
222 pagina’s | Amstel Uitgevers | oktober 2009
prijs € 19,90
[Bron Literatuurplein.nl]