blog | werkgroep caraïbische letteren

Een eeuwige omstrengeling

[Van Hans Buddingh’s Surinaamse geschiedenis verscheen net een nieuwe editie; een oudere, die van 1995, werd door Hugo Pos besproken in NRC Handelsblad, een recensie die we hier graag nogmaals laten zien.]

door Hugo Pos

Rodica en Dodica waren aan elkaar gebonden zo heeft de vroedvrouw ze gevonden Deze versregels uit Paul van Ostayens ‘Rijke armoede van de trekharmonika’ hadden als motto kunnen dienen voor het boek van Buddingh’, redacteur van NRC Handelsblad. Want van het begin af, als de Zeeuwse admiraal Abraham Crijnssen in 1667 Suriname op de Engelsen verovert, tot op de dag van vandaag zijn Suriname en Nederland onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Daar helpt geen lieve moedertje, geen onafhankelijkheidsverklaring, geen inhouden van de ontwikkelingshulp meer aan.
Dat is de conclusie waartoe Buddingh’ na 375 bladzijden komt: ,,Het is in elk geval een illusie te veronderstellen dat Nederland en Suriname zich uit hun omstrengeling zouden kunnen losmaken. De gemeenschappelijke geschiedenis en de aanwezigheid van de helft van de Surinaamse bevolking in Nederland maken dat onmogelijk.”

Het boek is in chronologische volgorde geschreven en begint, hoe kan dat ook anders, met een beschrijving van de door Indianen bewoonde Wilde Kust. De strijd tussen Caraïben en Arowakken was nog volop gaande toen de Engelsen er voet aan wal zetten en een begin maakten met de kolonisatie van het land. De Engelse planters kregen aanvulling door de komst van Portugese joden, die hun suikerplantages in Noordoost-Brazilië hadden moeten verlaten na het vertrek van Johan Maurits van Nassau, als de Portugezen het land in bezit nemen.

Al gauw worden de Indianen, met wie vrede wordt gesloten, vervangen door negerslaven uit West-Afrika. Na de komst van Crijnssen trekken de Engelsen weg en wordt Suriname een Nederlandse kolonie.

Octrooi
De bestuursvorm voor Suriname week af van die voor de bezittingen in Azië. Daar had de Verenigde Oostindische Compagnie het absolute monopolie. De handel op Suriname was voor iedere ingezetene van de Republiek vrij. En de inspraak van kolonisten in het bestuur was uniek. Het octrooi van 1682, de eerste ‘grondwet’ van Suriname, plaatste Suriname in staatkundig opzicht ver boven andere koloniën. Daarin school tegelijk het risico van conflicten.

Van de talrijke gouverneurs, die in de loop der jaren Suriname hebben bestuurd, springen er twee uit: Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck en Jan Jacob Mauricius. Beiden hebben, bekwaam als ze waren, het onderspit moeten delven door de voortdurende oppositie van de planters, die het voor het zeggen hadden in het hof van Politie.

Van Sommelsdijck werd in 1688 door muitende soldaten gedood. Mauricius moest na talloze aantijgingen door de samenspannende planters in 1751 naar de Republiek terugkeren. Het geharrewar tussen gouverneurs en de ‘plantocraten’ blijft een constant patroon, maar door de grote Amsterdamse beurscrisis van 1773 verandert de situatie.

Administrateurs gaan de plaats innemen van de eigenaars die in Nederland verblijven. En dat bracht met zich mee dat de behandeling van de slaven en de grond er niet beter op werd, aangezien het deze heren er om te doen was om zo spoedig mogelijk rijk te worden.

Buddingh’ wijdt veel aandacht aan de behandeling en de economische betekenis van de slaven en laat telkens zien hoe de getalsverhoudingen in de kolonie tussen blanken en zwarten waren, met daartussenin een steeds groter wordende groep licht gekleurden. Slaven, schrijft hij, waren tenslotte kapitaal dat uiteindelijk was afgeschreven. De oorlogen en daarop volgende vredesverdragen met de Marrons, de weggelopen slaven, die zich in het binnenland tot stammen hadden verenigd, komen uitvoerig aan bod.

Het bekendst zijn de latere Boni-oorlogen, die tot de verbeelding zijn blijven spreken dank zij het boek, in 1796 verschenen, van de Schotse kapitein in Staatsdienst John Gabriel Stedman, Narrative of a Five Years’ Expedition against the revolted Negroes of Surinam, waarin hij de manier waarop de planters hun slaven behandelden scherp hekelt. Daaraan doet niet af dat de behandeling van de slaven in Suriname niet veel verschilde van die in de Engelse koloniën.

Wat mij betreft had Buddingh’ best de mooie mulattin Joanna mogen noemen, de jonge slavin op wie Stedman verliefd werd, maar die hem niet naar Engeland wilde volgen. Laat het een troost zijn dat hij haar, zoals ze is afgebeeld in Stedmans Narrative, als illustratie heeft opgenomen.

De Surinaamse koloniale maatschappij miste de eenheid die de Spaanse koloniën in Zuid-Amerika kenmerkte. Daar was de rooms-katholieke kerk een bindende maatschappelijke kracht en vond er een grotere interraciale vermenging plaats. Buddingh: ,,Tegenover het ‘apostolisch imperialisme’ van de conquistadores stond het ‘mercantilistisch imperialisme’ van de Nederlanders.”

Suiker
In de periode 1700-1800 kwam de grootschalige suikerproduktie van de grond. Amsterdam beschikte over een groot aantal suikerraffinaderijen en voorzag het grootste deel van Europa van suiker. Aan de toegenomen vraag naar slaven werd voldaan door de invoer. Dit was voor de planters goedkoper dan het grootbrengen van de op de plantage geboren slavenkinderen. Het sterftecijfer van de slaven overtrof tot aan de emancipatie in 1863 bijna steeds het geboortencijfer. Bij de emancipatie kwamen ongeveer 40.000 slaven vrij, maar lang daarvoor hadden sommigen de status van ‘proto-peasant’ bereikt.

Na de emancipatie komt de aanvoer van arbeiders uit Azië op gang. Eerst een klein aantal Chinezen en dan gedurende een reeks van jaren contractarbeiders uit Brits-Indië, terwijl de aanvoer van Javanen tot aan het uitbreken van de wereldoorlog is voortgezet.

Het aanvankelijke immigratiebeleid werd kolonisatie-beleid. De Nederlandse politiek was gericht op assimilatie van alle bevolkingsgroepen. Daar droeg het onderwijs toe bij. In Suriname gold al sedert 1876 algemene leerplicht. Suriname werd beschouwd als een volksplanting en het was de bedoeling dat al de verschillende groepen zouden samensmelten tot een ongedeelde taal- en cultuurgemeenschap met Nederlands als voertaal.

De eigenzinnige en fel omstreden gouverneur Kielstra maakte een eind aan het assimilatiebeleid, daarbij gesteund door minister Colijn. De hindostanen en Javanen moesten niet langer als een betrekkelijk homogeen conglomeraat worden beschouwd, maar elk van hen diende als zelfstandige eenheid tot zijn recht te komen. Dit beleid heeft tot ernstige botsingen met de creolen geleid. Dat neemt niet weg dat de stemming in het land tijdens de oorlog steeds pro-Nederland en pro-Oranje is gebleven.

Het valt op dat Buddingh’ levendiger gaat schrijven wanneer hij het over het naoorlogse Suriname heeft. Hij hoeft zich dan ook niet langer te baseren op andermans oordeel, maar kan eigen inzicht meer ruimte geven. De grote lijnen van de gang van zaken mag ik bij geïnteresseerden in Suriname min of meer als bekend veronderstellen, maar de op- en neergang van de ontwikkelingsspiraal wordt door de schrijver kundig uit de doeken gedaan. Wel vind ik dat hij de verbroederingspolitiek van de creool Pengel en de hindostaan Lachmon iets te negatief belicht.

Deze politiek mag dan wel gebaseerd zijn geweest op het gezamenlijk verdelen van de buit (baantjes, vergunningen, percelen en dergelijke) onder etnische partijgenoten, wat in Suriname onder ‘regelen’ wordt verstaan, maar de tegenstelling tussen de beide groepen nam geen gewelddadige vormen aan, terwijl de Javanen een wippositie innamen. Wel kwamen de creolen door de economische en intellectuele opkomst van de hindostanen in een achterstandpositie te verkeren.

Onafhankelijkheid
De schrijver toont met cijfers en tabellen aan wat de invloed van de Nederlandse ontwikkelingshulp is geweest en laat zien dat deze vooral de grote Nederlandse bedrijven zoals Bruynzeel en Billiton ten goede is gekomen. In zijn beschrijving van het grote aandeel van de Amerikaanse (ALCOA) bauxietproduktie voor de Surinaamse economie verwijt hij de Nederlandse regering haar obstructie om voor Suriname een gunstiger resultaat te verkrijgen.

Bij de ook door Nederland gewenste onafhankelijkheid van Suriname valt het op dat voor het Nederlandse kabinet niet, zoals algemeen wordt verondersteld, het oproer in Curaçao de aandrang daartoe vergrootte, maar de bezorgdheid voor de immigratiestroom uit Suriname. De revolutie die geen revolutie was van Bouterse en de moorden op vijftien vooraanstaande Surinamers krijgen genoegzaam aandacht, evenals de daarop volgende binnenlandse oorlog tegen Ronnie Brunswijk.

De monetaire financiering die onder Bouterses bewind een grote omvang nam, heeft de financiële positie van het land ondermijnd. Ook nu de democratie is hersteld blijft er een militaire schaduwmacht bestaan. Buddingh’ spreekt in dit verband van een narco-cratie. De zelfweerbaarheid van de economie is geen stap dichterbij gekomen. Het is geen vrolijk toekomstbeeld dat hij oproept en hij maant bij financiële hulp uit Den Haag tot een middenweg: niet te soepel, want dat leidt tot inertie, niet te star, want dat wekt onvrede en frustratie op.

Hans Buddingh’, Geschiedenis van Suriname; 424 blz., geïll., Het Spectrum 1995, ƒ 39,90

Hugo Pos is schrijver en voormalig rechter in Suriname

[Uit NRC Handelsblad, zaterdag 12 augustus 1995]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter