blog | werkgroep caraïbische letteren

Een durian als handgranaat

Over zeven ‘Indische’ gedichten van Bernardo Ashetu

door Klaas de Groot

De poëzie van Bernardo Ashetu heeft veel weg van een oceaan. Achter iedere horizon ligt een andere einder. Iedere herlezing zorgt ervoor dat nieuwe ruimtes zich openen, nieuwe perspectieven zich presenteren. Dit hoeft niet te verwonderen, want achter het pseudoniem school immers de zeeman Hendrik George (Henk) van Ommeren. Een man die vele zeeën en oceanen heeft gezien.

Foto’s van Bernardo Ashetu met zijn hond aan het strand in Scheveningen, op een tafeltje in het huis van wijlen mevr. Liesje van Dijk-van Ommeren. Foto © Michiel van Kempen

 

Van Ommeren werd op 4 maart 1929 geboren te Paramaribo, hij overleed in Den Haag op 3 augustus 1982. Zijn graf bevindt zich daar op Oud Eik en Duinen. Tijdens zijn werkend leven als telegrafist heeft hij veel poëzie geschreven, maar algemeen bekend is hij nooit geworden. Ook hier is er een parallel met de zee:het allergrootste deel van de gedichten kwam niet aan de oppervlakte. Na de publicatie van Yanacuna in 1962, een aflevering van de Antilliaanse Cahiers, kwamen er geen bundels meer naar buiten. Hij stelde nog dertig selecties samen die hij niet wilde publiceren. Weerzin tegen de naam van zijn vader, Van Ommeren, moet hen daartoe gebracht hebben.

Het is logisch dat tussen alle gedichten van Ashetu heel wat poëzie staat die met de zee te maken heeft. Er zijn meer dan negentig zeegedichten. Daarnaast is er een veel kleinere groep gedichten te ontdekken. Dat is een opvallende reeks van zeven gedichten, die een ‘Indisch’ etiket opgeplakt zouden kunnen krijgen. Ze stammen waarschijnlijk uit de tijd dat het zogenaamde Nederlands-Oost-Indië al Indonesië geworden was. Of de zeeman Van Ommeren ooit in Indonesië is geweest, is de vraag. Het ‘Indische’ moet hij gekend hebben. In Suriname bestond en bestaat er immers een Javaanse bevolkingsgroep. En één van de talen, in Suriname gesproken, is van Javaanse afkomst.

Het ‘Indisch ‘element is soms heel duidelijk door het gebruik van woorden als baleh-baleh, klewang, kris, wajang- pop of door de term ‘indische planten’ in het gedicht ‘Chemisch’. De zeven gedichten [zie onderaan deze tekst – red. CU] vormen geen hechte groep of cyclus. Ze staan verspreid door alle bundels. ‘Baleh-baleh’ en ‘Chemisch’ staan in Yanacuna. ‘Chemisch’ is ook opgenomen in de ongepubliceerde bundel ‘Mozaïek’. De vijf andere: ‘Aanvoerder’, ‘Klewang’, ‘Violet’ , ‘Wajang-pop’ en ‘Maráwin’ staan verspreid in de ongepubliceerde bundels. Die bundels hebben geen paginering. De gedichten zijn ook niet aanwezig in de nog verkrijgbare bloemlezingen uit Ashetu’s werk. Gerrit Komrij maakte een bescheiden keus voor zijn Sandwich reeks: Dat ik zong (Van Gennep, 2007). Michiel van Kempen verzorgde in 2011 een zeer uitgebreide keuze onder de titel Dat ik je liefheb voor uitgeverij In de Knipscheer. In die bloemlezing staat ook een verhelderende inleiding tot leven en werk van de dichter. Van Kempen stelde al eerder de Surinaamse bloemlezing Marcel en andere gedichten (Paramaribo 2002, Uitgeverij Okopipi) samen. Die bundel is niet in Nederland verkrijgbaar, bovengenoemde gedichten staan er niet in.

 

Het is geen lieflijke wereld die in deze gedichten wordt verbeeld. In het gedicht ‘Chemisch’ rijst er een lila-tak op, die helder en stralend is. Maar die tak komt voort uit ‘verderfelijk gif’. De dichter heeft een chemische reactie te weeg gebracht tussen ammoniak, een verschroeiende vloeistof, en een welriekende Indonesische plant. Amoom is ook de naam voor een geurig balsem. En balsem is immers materiaal om pijn te doen verdwijnen. Zo zet de dichter twee zaken tegenover elkaar die hij door het rijm ammoniak / amoom weer verbindt. Door die verbinding tot stand te brengen kan de dichter oprijzen als de schitterende tak. Zo is hij een bloem uit het kwaad. Het lijkt of de biografie vlakbij is. Vader en zoon, dwingeland en dichter, ze zijn onlosmakelijk verbonden en toch apart. Het gif is veranderd in stralend lila.

Een historische metamorfose vindt plaats in het gedicht ‘Aanvoerder’. Plotseling en hardhandig verandert het heden in het verleden. Dat lijkt te gebeuren in het woord ‘Sultan’. De stap gaat van Martadinata naar een anonieme aanvoerder. De bekendste Martadinata uit de Indonesische geschiedenis is E.R. (Eddy) Martadinata, een marineman die zich opwerkte tot admiraal van de vloot van de nieuwe republiek Indonesië tijdens de bevrijdingsoorlog tegen het Nederlandse koloniale bestuur. Hij stierf bij een vliegtuigongeluk in 1966, inmiddels was hij ambassadeur in Thailand geworden. Kort na zijn dood werd hij tot held van het land benoemd. De andere man over wie dit gedicht gaat is, misschien wel Diponegoro. Net als Martadinata was hij Raden dus van adel. In 1973 werd hij benoemd tot held van de Indonesische republiek. Hij was ‘aanvoerder van javaanse troepen’ die onder de vlag van de Islam tussen 1825 en 1830 oorlog voerde tegen het koloniale bewind. Hij was geen admiraal, maar hij had aspiraties om Sultan van Yokyakarta te worden. Dat lukte hem als onecht kind van zijn vader Hamenkoeboewono III niet. Zijn broers wisten zijn inspanningen te frustreren. Het gedicht laat in zeer geserreerde vorm twee strijders zien die samenvallen in hun strijd voor vrijheid. En de greep van Ashetu is dan om partij te kiezen. Zijn gedicht is een loflied en een krijgslied . Dood en verderf worden niet veroordeeld, maar bezongen. Is het misschien een ‘klewang wettende krijgszang’?

 

De klewang in het gelijknamige gedicht ‘Klewang’ is niet geslepen door geluid maar voor een broedermoord die maar één kreet oplevert en een kosmisch moment voor de moordenaar. Voor de dader die zich als een Zuid-Amerikaans dier beweegt. Zo gaat de beweging van West-Indië naar Oost-Indië, van jaguar naar klewang. Ook hier geen negatief beleefd geweld maar een daad die een glimlach oplevert die door sterrenlicht bevloeid wordt. De moorddadigheid herhaalt zicht in het gedicht ‘Violet’. Daarin wordt op bloederige wijze een heerser die een groep onderdanen heeft dwarsgezeten gekrist met ‘weke krissen’. Waardoor zijn die krissen week, is de vraag. Door hun golvende vorm, door het bloed dat waarschijnlijk in straaltjes golfde? De beeldspraak laat nog een mogelijkheid toe: misschien was het vlees van de vermoorde wel week. Deze opstapeling van mogelijkheden toont wat Ashetu als dichter kan. Ook deze daad van geweld wordt door de kleur violet in bewonderd licht gesteld. Het bloed is prachtig geworden.

Het is verleidelijk om het gedicht ‘Wajang-pop’ bij deze moordpartij te betrekken. En omdat er geen volgorde door de dichter bepaald is, doe ik een waarschijnlijk overmoedige poging. Het is mogelijk om de moordenaars hier te zien staan bij het lijk dat nog warm is en door zijn blik de daders angst aanjaagt, waardoor hun hartslag van ritme verandert en hun bloed tot stilstand komt. De borst is nog warm, maar de adem al koud van de mens die kon bewegen, maar nu alleen nog maar te bewegen is, als en wajang-pop.

Dood, bloed en marteling, dat zijn de elementen in het oorlogsgedicht ‘Maráwin’. De lezer komt vanaf de eerste regel niet meer los van het geweld. De vrucht uit de titel is een durian en deze soort, ook wel kratungan genoemd, lijkt op een handgranaat met drie vruchten in een gepunte schil. Die handgranaat is al ontploft in de eerste strofe. Daarna volgt een man tot man gevecht, een bajonet wordt als in een schaduwspel gebruikt om de gewonde soldaat te ‘ontmaskeren’. Vanaf de keel wordt zijn gezicht, zijn masker, weg gesneden door de ik van het gedicht en het bloed stroomt. Zit de echte vijand achter het gezicht, wie is de vijand? Met die vraag blijft de lezer achter. Het is een stinkend en zoet moment, dat is zeker voor iedereen die weet dat als je een durian eet je je neus dicht moet houden.

 

Durians. Foto © Michiel van Kempen

Het zevende gedicht ‘Balah-baleh’is eigenlijk het meest ‘Indisch’ . Dat komt doordat Ashetu daarin een eigen draai geeft aan Multatuli’s beroemde parabel ‘De Japanse steenhouwer’ uit de Max Havelaar. In die gelijkenis staan de volgende zinnen:

Hij zuchtte omdat zijn arbeid zwaar was, en hij riep: och dat ik rijk ware om te rusten op eene “BALEH-BALEH” met “KLAMBOE” van roode zijde.
En er kwam een engel uit de hemel, die zeide: U zij gelijk gij gezegd hebt.
En hij was rijk. En hij rustte op eene baleh-baleh en de klamboe was van roode zijde.

(Uit: Max Havelaar. Naar het authentieke handschrift uitgegeven en ingeleid door Garmt Stuiveling, Amsterdam 1966, Van Oorschot, p. 120)

De pseudo-oosterse parabel over de Japanse steenhouwer is van oorsprong van Wolter Robert van Hoëvell (1812-1879), een Nederlands predikant, politicus, en auteur die zich verzette tegen onrecht in zowel Oost-Indië als West-Indië, en daarover ook met zijn geestverwant Eduard Douwes Dekker (Multatuli) correspondeerde.

Nadat Ashetu de gelijkenis, naar het lijkt, in telegramstijl heeft weergegeven, komt zijn wending. Die is vermoedelijk los gekomen door één van zijn lievelingswoorden:rood. De draai is dat de ik in het gedicht meer wil hebben dan Multatuli’s steenhouwer, voordat hij de gelukzaligheid van rust zou kunnen verkrijgen. Opvallend is dat Ashetu het niet heeft over het rusten op een baleh-baleh,zoals in de Max Havelaar staat. Ashetu schrijft: ‘lang / te rusten een baleh-baleh’. In dat geval kan de lezer ook denken aan: rusten als een baleh-baleh. Misschien suggereert de dichter hier wel dat de ik tevens de rustplek wil zijn en de rust zelf, niet alleen de rustzoeker. Dus alles wil zijn. Waarmee Ashetu Multatuli naar zich toe haalt en hem gebruikt om de eigen stem te laten horen. Ook kunnen de laatste zes regels gelezen worden als een doodswens of een zucht naar verandering.

Misschien is het woord verandering wel te zwak en gaat het eigenlijk om verdwijning, de meest essentiële verandering. En die zucht naar verdwijning zit natuurlijk ook in het niet publiceren van het allergrootste deel van wat geschreven werd . Het schrijven van poëzie zag hij als een bevrijding, schreef hij ooit aan zijn moeder, maar de dichter moest verborgen blijven achter de schuilnaam Ashetu. Daar komt nog bij dat hij zelfs in brieven aan vrienden nog een soort schuilnaam hanteerde. In die brieven noemde zich Kamanda. Dat wil zeggen ‘Ik ben een neger’. Het is een woord dat hij gehoord moet hebben in Ghana tijdens een zeereis.

Chemisch

Ammoniak
een verbinding van
stik- en waterstof
breng ik over op
amoom
een geslacht van
welriekende indische
planten om te kunnen
rijzen uit de aarde
als een lila-tak
helder en stralend
in verderfelijk gif.

[Yanacuna p. 87]
&
[Mozaïek]

Aanvoerder

Bruusk
als in een
lang vergleden
verleden.
Martadinatta.

Sultan.

Aanvoerder
van javaanse troepen.

Dood en verderf
zaaiend
onder een halve maan.

[Zoete dolk]

 

Klewang

Aan ‘t einde
gekomen van
een donkere droom
waar ik mij
bezweet doorheen
wrong, zag ik in
‘t hervonden licht
een glimmende klewang.

Het schemerde.
Een zoete lucht
vervulde de jonge avond.

In gebogen houding
als een jaguar
sloop ik naar een
kleine hut waarin
mijn broeder woonde.

Eén enkele houw
was genoeg.

Zijn doodskreet hoorde
niemand en op
mijn glimlach viel
‘t licht dat uit
de sterren vloeide.

[Disso]

Violet

In één klomp goud verborgen
behelsden weke krissen het
kussen van de satraap.

Onlangs nog zette hij aan elk
de voet net dwars, aan elk onzer.

Vele rode straaltjes langs z’n
slapen dansten verder.

Verder in de verte het schitterend violet.

[Falélis]

Wajang-pop

De blik van
de stille Wajang-pop
maakt ons
de hartklep sierlijk.

In slanke lijnen
stolt ons bloed
en reeds voelen wij
langs de ribben,
langs de nog warme borst
koude adem
uit de gekrulde
en vreemde mond des doods.

[Mozaïek]

 

 

Maráwin

De vorm van een granaat
en de vorm van een bajonet
bleven achter
in het ontluisterde stadje.

Ontmasker mij,
gromde een gewond
soldaat, stervend in
wat struikgewas.

En ik ontmaskerde hem,
van de keel af
met mijn mes dat warm
werd van zijn donker bloed.

[Finale]

Baleh-baleh

Och, dat ik rijk ware
dat ik water had
en land
en wolken,
dat ik rijk ware
en de macht had
om zon en duister,
bloed en adem
te zetten naar mijn wil –
Och, dat ik rijk ware
en het beter had
alleen maar om lang te rusten
om lang en zoet en lang
te rusten een baleh-baleh
met klamboe van rode zijde

[Yanacuna p. 57]

[1]
Het bovenstaande artikel is een omwerking van:
‘Ashetu in Indië’ op Caraïbisch Uitzicht, 13 april 2014.
en
‘Van West naar Oost’, Zes ‘Indische’ gedichten van Bernardo Ashetu in Extaze 28 jaargang 7 nummer 4 2018.

[2]
De biografische gegevens over de dichter ontleende ik aan de diverse publicaties van Michiel van Kempen.

 

Wat Bupparam, Chiang Mai, Thailand. Foto © Michiel van Kempen

 

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter