blog | werkgroep caraïbische letteren

Een dubbele laudatio voor Adrienne Zuiderweg

Op vrijdag 16 juni 2017 promoveerde Adrienne Zuiderweg op een lijvig proefschrift: Batavia berijmd. Een geschiedenis van de Compagniesliteratuur en een overzicht van de Compagniesdichters in Batavia. De laudatio werd uitgesproken door promotor Prof. Michiel van Kempen en co-promotor Prof. Bert Paasman. Hieronder de tekst van beide laudatio’s.

 

De nieuwe doctor Adrienne Zuiderweg in het midden, links van haar prof. Bert Paasman en paranimf Nell Pattij, rechts paranimf Wilma Scheffers en prof. Michiel van Kempen.

 

Laudatio Michiel van Kempen

Zeergeleerde doctor Zuiderweg, lieve Adrienne,

Het is een groot plezier om jou te feliciteren met het behalen van je doctorsgraad en ik wil in die felicitaties natuurlijk ook Jan betrekken, alsook de rest van de familie, de vrienden en eigenlijk de hele Nederlands-Indische gemeenschap die hier, zo zie ik, goed vertegenwoordigd is. Want jouw proefschrift is een cadeau aan die gemeenschap, het is een ontzagwekkende pilaar van het vakgebied van de oude Indische letteren en op die pilaar kan nog jaren worden voortgebouwd.
Je hebt er ook zelf jarenlang op gedaan om die knots van een pilaar neer te zetten. Er waren wel eens momenten dat ik je naar een bepaalde bron vroeg en dan antwoordde je – geheel naar waarheid: “Dat weet ik niet meer precies, dat heb ik in de vorige eeuw onderzocht.” Je hebt dan ook twee hoogleraren versleten en het woord “verslijten” hebben Bert Paasman en ik bijna in letterlijke zin ondervonden. Toen ik je enkele jaren geleden vroeg om nu eens al het materiaal mee te brengen dat je voor je promotie bij elkaar had geschreven, kwam je op het Centraal Station aanzetten met een grote, ouderwetse koffer. Daar kwam er een dik pak papier uit. Maar er was niet één, niet twee, niet drie, niet vier – ik begin nu op een bananenverkoper op de markt te lijken – nee, er kwamen zeven proefschriften uit. Toen ik van de schrik was bekomen, vroeg ik je: en waar ben je nu het meeste trots op? En je wees direct met grote pertinentie op het deel over de poëzie in de VOC-tijd.
In het eerste deel van je proefschrift – dat je met Zuiderwegse hardnekkigheid “het eerste hoofdstuk” bleef noemen, al was het dan ook 250 pagina’s lang – heb je uiteengezet hoe er door letterkundigen als Van der Chijs, De Haan, Kalff, Brom, Du Perron, Nieuwenhuys, Beekman en ook mijn hier aanwezige collega’s Paasman en Van Zonneveld lijnen door de oude Indische letteren zijn getrokken. Die lijnen liepen, hoewel in de loop der jaren wel eens links of rechts uitwaaierend, toch opmerkelijk parallel. Hoogtepunt is hoe je Eddy du Perron het volle pond geeft met tal van nieuwe observaties. Maar dan komt het tweede deel (“het tweede hoofdstuk”) en dan ga je pas goed los, zoals dat tegenwoordig heet. Met het eerste deel heb je de weg gebulldozerd, geasfalteerd en platgewalst (en zoals dat met asfaltwalsen gaat: je komt nogal eens langs hetzelfde traject).
Maar het tweede deel is een feest van ontdekkingen, hier schudt je kilo’s stof van de nijvere VOC-scribenten en toont ze ons in al hun rijkdom en soms ook in al hun onbeholpenheid. Je speurzin heeft je gebracht in archieven waar zo goed als niemand binnen de wereld van de Indische letteren ooit van gehoord had en je haalde overal wel wat vandaan. In een wereld van gedigitaliseerde archieven lijkt jouw acribie zo langzamerhand iets van de vorige eeuw. En ook in die zin laat je de moderniteit rustig aan je voorbijgaan, dat je zowat de enige in mijn netwerk bent die ik gelijktijdig een mailtje, een whatsappje, een sms’je, een Facebookberichtje en een ingesproken bericht kan sturen zonder dat ik binnen 48 uur reactie krijg.
Adrienne, het is volbracht (al wachten er nog vijf, zes andere boeken). Geniet van de eer die je voor je dissertatie zult ontvangen. Met de meeste klem raad ik je aan een prachtige handelseditie van het poëziedeel te realiseren. De Indische letterenwereld en vervolgens ook de letterenwereld in bredere zin staan erom te trappelen. Het ga je heel goed.

 

Laudatio van Bert Paasman
Zeergeleerde LA (mijn e-mailafkorting voor Lieve Adrienne),
Vandaag zijn er veel mensen blij omdat jij gepromoveerd bent. Eindelijk gepromoveerd? Nee, liever toch gepromoveerd. Ik licht dat even toe: ca 25 jaar geleden werd je AIO en begon je aan een dissertatieonderzoek. En dat liep heel goed, je bezocht musea, archieven en bibliotheken in binnen- en buitenland. Jij wilde de VOC-cultuur en -literatuur op de kaart zetten, in een uitvoerige studie. Totdat – en dit is het enige wat ik erover zal zeggen –, totdat je door ziekte en tegenspoed getroffen werd. Je ambitieuze plan moest afgeslankt worden, krimpen op omvang, niet op diepgang. En het mooie resultaat heb je vandaag toch nog verdedigd. Daarom zijn niet alleen Jan en jij, en promotor en co-promotor blij, maar wij allemaal! Geluk gewenst! En natuurlijk ben ik mijn collega Michiel van Kempen zielsdankbaar dat hij het promotorschap van mij overgenomen heeft toen ik voor de universiteit de tweede ‘leeftijd des onderscheids’ bereikt had. (En, je ziet er niet versleten uit, collega.)
Net als Tjalie Robinson werd je in de Archipel verwekt en tijdens het verlof van je ouders, in Nederland op de wereld gezet. Na een paar maanden ging je terug naar Jakarta (v/h Batavia), net als Tjalie. En als we Tjalie dan een anak Betawi noemen, mogen wij dat jou ook doen. Zeker gezien je proefschriftonderwerp! Je volgde in Jakarta basisonderwijs. Maar door oplopende politieke spanningen moest je in 1957 repatriёren. Via Amsterdam kwam je in Eindhoven. Na de middelbare school deed je de studie Nederlands MO, die je met de acte Nederlands MO-B (een eerstegraadsbevoegdheid) afrondde. Bij de docenten Hanna Stouten en Arie Gelderblom schreef je een prima scriptie over (let op collega Michiel) de Nederlands-Surinaamse dichter Paul François Roos (wie kent hem nog, op Paul Hollanders na?). Zij raadden je aan om in Amsterdam je doctoraal te gaan doen en zo kwam je bij mij, voor de literatuur van voormalig West-Indiё. Maar dat jaar gaf ik juist een onderzoeksblok over voormalig Oost-Indiё. En hoewel je niet stond te popelen om je toen met Indiё/Indonesiё te gaan bezighouden (je afscheid daar was niet zo feestelijk geweest), schreef je je in en deed onderzoek naar cultureel Batavia in de Compagniestijd (ca. 1600-1800). Je bestudeerde de dichter Jan de Marre, Batavia in zes zangen (1740), geplaatst in de literaire context van die stad. En zo is het begonnen. Je maakte literaire wandelingen door de stad, aanvankelijk op papier, en toen je AIO werd deed je het in het echt, in de kota, de oude kern van Batavia. En er was geen jalan, zelfs geen gang, waarvan je niet wist wie er gewoond en geschreven had.
Ik was er in die tijd een paar maal als gastdocent en hoorde Indonesische studenten en docenten pret maken over twee Hollandse fenomenen: 1. Een taalkundige die op iedere oude piano ‘Waar de blanke top der duinen’ begon te spelen en het publiek uitnodigde mee te zingen; 2. Een duo waarvan de vrouw las en aantekeningen maakte en de man de onvindbare boeken uit het magazijn haalde, fotocopieerde en daarna die boeken volgens signaturen met Romeinse cijfers op de juiste plaats kon zetten (iets waarmee het Indonesische personeel kennelijk wat moeite had). Ja, dat duo waren Jan en jij en daarom Jan, beschouw ik jou ook als aardig meegepromoveerd vandaag.
Ik kan niet al je activiteiten vermelden, maar noem in ieder geval dat je in het Erasmus Taalcentrum in Jakarta, samen met de generaal-met-schone-handen Pak Nastap, oom van Marion Bloem, VOC-teksten in het Indonesisch vertaalde (in het kader van Nederlands als bronnentaal). Iets vergelijkbaars heb je ook in Zuid-Afrika gedaan. Bij een andere gelegenheid gaf je in het Erasmushuis een lezing over het verdrag van Linggadjati en de rol van Sutan Sjahrir, waarbij een publicatie hoorde en een tentoonstelling, die jij met Indisch Erfgoed Apeldoorn had voorbereid. In Indisch Apeldoorn en in de Indische Themadagen van Bronbeek speelde en speel je een belangrijke programmatische en organisatorische rol, evenals in de Werkgroep Indische Letteren, waar je ook lezingen gaf en artikelen schreef, en jij ‘achtergebleven wetenschappers’ leerde power points te maken – en waar Jan altijd en overal technische assistentie verleende.
Sudah, ik moet het hierbij laten. De studie van de cultuur en literatuur van Indiё/Indonesiё is voor jou geen beroep (je werkte o.a. bij het Huizinga-instituut, het Instituut voor Neerlandistiek en thans bij het onderwijsinstituut Wijsbegeerte/Filosofie); het is ook geen hobby, maar een levensinvulling – met hart en ziel! Ja, jij bestudeert Indiё niet alleen met het hoofd, maar met hart en ziel. En dat bedoel ik als een groot compliment, Doctor LA, nogmaals geluk gewenst!

 

De doctor en de paranimfen tijdens de laudatio. Foto: Peter van Zonneveld

 

Lees hier over het proefschrift

.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter