blog | werkgroep caraïbische letteren

Een beekje over steentjes, de rivier

In memoriam Tom van Deel

door Michiel van Kempen

In zijn woonplaats Amsterdam is maandag 12 augustus 2019 Tom van Deel overleden, 74 jaar oud. Dichter, mede-oprichter van het roemruchte tijdschrift De Revisor, met wekelijks grote stukken criticus van het dagblad Trouw, lid van tientallen jury’s van literatuurprijzen, redacteur van het Kritisch Literatuur Lexicon.

Tom van Deel. Foto © Uitgeverij Querido/Ary Langbroek

Ik noem die laatste faculteit, omdat ik met hem veel te maken kreeg toen ik ging schrijven voor het belangrijkste naslagwerk op het gebied van de moderne Nederlandse literatuur. Ik had Tom leren kennen toen ikzelf in 1994 aan de Universiteit van Amsterdam begon te werken aan een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Dat vond Tom hoogst curieus. Tom was de man van de Hollandse klei, van de sprankeling van de winterzon op het Amsterdamse grachtenijs, de grasvlaktes met koeien en aan den einder een paar scheefgewaaide populieren. Hij schreef over oer-Nederlandse dichters, over Gerrit Kouwenaar, Chris J. van Geel, Jan Elburg en anderen die hij persoonlijk goed kende.

Met het vaak sterk politiek geëngageerde werk van schrijvers uit Latijns-Amerika had hij niet zoveel, Borges uitgezonderd. Van Caraïbische schrijvers kende hij alleen zijn oud-collega Frank Martinus Arion. De oude Caraïbische rotten kende hij natuurlijk, Albert Helman en Cola Debrot, die mochten in het Lexicon – tja, Helman, met pagina’slange bibliografieën, wat een klus! En van een afstand keek hij naar de strapatzen van Edgar Cairo en Astrid Roemer, in zijn oog merkwaardige insecten die men onder een glasplaat in het Insectarium van Artis moest bekijken. Ik organiseerde een congres over Tussenfiguren in de literatuur, en wilde er Tom als groot poëzielezer graag bij betrekken. Maar hij kon niets met Debrot, Tip Marugg, Elis Juliana. Of hij het over Vroman mocht hebben, de Amerikaanse Nederlander? Het mocht. En het werd een mooi verhaal, door hem met zijn warme stem mooi gebracht in het Waalse Namen.

Maar er was nog veel meer, legde ik hem uit. ‘Is het wat?’ vroeg hij dan met een twinkeling in zijn ogen. Ja, het was wat. Nou, dan moesten we er maar eens een paar opnemen in het Kritisch Literatuur Lexicon. Eerst Bea Vianen, en dan Leo Ferrier, Albert Helman en Thea Doelwijt.
Als dichter schreef Tom van Deel uitgepuurd werk – hij publiceerde ook altijd als T. van Deel, niet als Tom. Hij kon gefascineerd zijn door het water dat over een steentje gleed. Ik had daar niet zo veel mee, ik kwam uit een land met woeste rivieren die met colabruin water over scherpe rotsen schuimden. Maar dat land had wel grote dichters voortgebracht als Shrinivási en Michael Slory en Bernardo Ashetu en Corly Verlooghen en Bhai en Jit Narain, die overigens allemaal ook evenveel verstilling in hun poëzie beschreven als Van Deel zelf. ‘Wat moet ik het eerste lezen?’ vroeg Tom. En dan kwam hij er een paar maanden later op terug: ja, die moesten ook in het Lexicon. Het was wel een denksprong voor hem dat die gasten allemaal het meeste hun werk in eigen beheer hadden uitgegeven. Maar als Lexicon-redacteur was hij buitengewoon: hij kon je opbellen en de indruk geven dat als jíj nu niet met een nieuw artikel kwam, het hele Kritisch Lexicon binnen een paar maanden ter ziele zou zijn. En dus kwam er een stuk over Anil Ramdas, Chitra Gajadin, Hugo Pos, Ellen Ombre en ook Antoine de Kom – ja, die zat bij zijn eigen uitgeverij: Querido, daar kon hij direct wat mee.

Tom verdween van de Universiteit in het jaar dat ik mijn hoogleraarstoga aan mocht trekken, 2006. Twee jaar later vond Trouw dat het wel tijd werd dat er na 25 jaar eens andere critici naar de Nederlandse literatuur gingen kijken. Dat begreep hij totaal niet: er was toch niets mis met zijn stukken? En hij kon eigenlijk nauwelijks verhullen dat zijn opvolgers het métier eigenlijk niet echt verstonden. Heel even was hij niet de milde Tom.

Hij vertrok naar het Groningse platteland, al behield hij zijn huis in Amsterdam. Ik moest maar eens langskomen daar in het noorden, het huisje was niet groot maar wel knus en keek uit over de groene landen, de jonge klare stond klaar. Maar het kwam er niet van. En het was een dreun toen zijn innig geliefde Marjoleine de Vos – oud-studente van hem – dat Groningse platteland wel heel erg stil vond, en hem verliet. Ik heb zelden een man zo droef gezien. Hij begon sneller te drinken dan goed voor hem was – je zou minder voor een juweel als Marjoleine, begaafd columniste, auteur van zacht-omlijnde poëzie.

T. van Deel siepelde weg, zijn werk moest nog kleiner worden, hij publiceerde veel bij de bibliofiele uitgeverij Ser J.L. Prop. Nu is het nog stiller geworden rond hem dan het geruis van een langzaam vliedende beek over de steentjes op de bodem.

Hij wordt begraven op Nieuw Eik en Duinen in Den Haag, vlakbij het graf van Bernardo Ashetu.

Rust zacht, lieve Tom

Lees hier het ‘IM’ van Marjoleine de Vos in NRC van 19 augustus 2019

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter