Een afscheid met geen recht op retour
door Hilde Neus
‘Nakupenda’! In het recente liedje van Enver verklaart deze zijn liefde voor een meisje in het Kiswahili, de taal die als lingua franca dienst doet bij meer dan vijftig miljoen sprekers in Oost-Afrika. Een grote taal, waaruit woorden als ‘jambo’ (hallo), en ‘hakuna matata’ (geen probleem) bij ons allen bekend zijn. De roman van Theo Ruyter, De blauwe neger, speelt zich grotendeels af in Tanzania en gaat over ontwikkelingshulp, vanuit verschillende perspectieven gezien. De roman leest vlot en is spannend, met nog een goede redactie van Els Moor. De uitgever is Ralicon van Rappa. Achterin is een woordenlijst Kiswahili opgenomen, niet alfabetisch maar in volgorde van voorkomen.
Deze roman gaat over identiteit. ‘Waar hoor ik thuis?’ Want in deze globaliserende wereld zijn de grenzen niet meer zo evident. Voor velen is het land, zelfs het dorp waar je wordt geboren nog steeds het moederland waar je kumbat’te is begraven. Die van mijn kinderen is in drie stukken geknipt en ligt in drie landen: Tanzania, Nederland en Suriname. Voor mij maakt dat van hen wereldburgers. Maar anderen zijn verplaatst door slavernij, contractarbeid, zelfverkozen verbanning of de vluchtelingenstatus. Ook de vraag: wie ben ik? is een rode draad in het boek. Kinderen van gemengde huwelijken: een blanke vader en een zwarte moeder. Waar horen ze thuis, bij wie, bij welke groep? Maar ook de status van de moderne Afrikaanse vrouwen wordt bevraagd. In hoeverre plooien zij zich nog naar de vader van hun kinderen, en in welke mate claimen ze hun eigen zelfstandigheid? De hoofdpersoon Geert is een duidelijke ‘Wanderer’, een man die in Nederland is geboren maar daar niet thuishoort en zich veel meer op zijn plaats voelt in Afrika, en zich ook daarnaar gedraagt.
In het eerste deel van het boek is Geert van Pinxteren aan het woord en dit speelt vanaf 1998. Via een vriendin wordt hij benaderd voor een baan als vertegenwoordiger van een aidsorganisatie, Hiv No More. Een bank is bereid geld in het project te steken en Geert wordt op de standplaats Urusha gestationeerd om het idee van microkredieten uit te werken. Eerder heeft hij in Afrika gewoond en als agronoom, landbouwdeskundige, gewerkt in Ethiopië. Daar leerde hij Haimi kennen, met wie hij trouwt en twee kinderen krijgt. Zij stuurde het er op aan dat ze naar Nederland verhuisden en nadat ze zich in de Bijlmer vestigden, had zij hem volgens Geert niet meer nodig. Een scheiding volgde al gauw en er is geen belemmering om de baan in Tanzania aan te nemen. Aanvankelijk woont Geert op een compound met uitzicht op Mount Mehru, maar hij kiest er toch voor een huis in de stad te betrekken. De auteur schetst het lokale leven in Arusha, met de nodige recepties en buigingen voor de mzungu (blanke). Een interessante figuur is de ‘witch doctor’ Issa, die hem naar een verlaten dorp brengt waar de fabriek van de chemiegigant Tata een totale woestenij heeft achtergelaten in een klein dorp aan een meertje. Begrijpelijk dat er dan veel mensen een verlaagde weerstand hebben en vatbaar zijn voor het hiv-virus. Maar in Tanzania wijst men dan voor verklaringen eerder met de beschuldigende vinger naar bepaalde vrouwen die niet helemaal binnen de groep vallen. Zo worden Geert en Issa betrokken bij een scherpgerecht waarin een vrouw (afkomstig uit Oeganda) beschuldigd is van hekserij. De plaatselijke hoge heren laten haar uiteindelijk met rust. Dit gebeuren maakt diepe indruk op Geert.
In deel twee verschijnt de heks in 2002 met haar twee kinderen bij Geert, die dokter Blue genoemd wordt, vanwege zijn felblauwe ogen. Hij stuurt Vicky niet weg, maar biedt haar onderdak in het bediendenverblijf. Haar dochter Mary gaat naar school en zelf legt ze een kostgrondje aan op het erf van zijn huis. Langzamerhand verovert ze een plaats in het leven van de expatriate, wat uitmondt in een huwelijk. Het gezin reist naar Oeganda voor een kennismaking met haar familie. Vicky krijgt een kind van Geert en kan als pr-assistente terecht bij de bank. Als de minister van Buitenlandse Handel op bezoek komt, neemt ze haar zelfs mee naar Tata-town. De bank groeit voorspoedig en Geert is zelfs zo ingeburgerd dat hij zich aanmeldt als lid van de politieke partij en in het gevolg van de president terechtkomt. Daarvoor verblijft hij veelvuldig in de hoofdstad Dodoma. Het lot keert zich als Frans, hun zoontje, kokend water over zich heen krijgt en ernstige brandwonden oploopt. Geert neemt een buitenvrouw en Vicky legt zich daar niet bij neer. Het einde van het huwelijk.
Het derde deel heet Mees en speelt zich af in de toekomst: 2018. De zoon uit Geerts eerste huwelijk met Haimi is een jonge afgestudeerde advocaat op zoek naar zijn vader. Hij kiest een niet erg gelukkige tijd uit om naar Tanzania af te reizen, het land ligt in puin en de bevolking is bezig de regering af te zetten. Het vliegtuig landt niet in Dar-Es-Salaam, maar op Zanzibar. Mees maakt een ‘bootvluchtelingenreis’ naar het vasteland en belandt na veel gevaarlijke avonturen in Dodoma, bij de derde vrouw van Geert, met wie deze twee kinderen heeft. Eigenlijk maakt hij een queeste door: de barre tocht heeft als resultaat dat hij volwassen wordt. Zijn reis is een verkleinde vorm van de omzwervingen die Odysseus volgens het Griekse mythologische verhaal maken moest, voordat hij zijn leiderschap kon aanvaarden. Mees spreekt zijn vader door de telefoon en ontmoet hem kort in Arusha, maar deze is te druk bezig met zaken het land aangaande. Het huwelijk met Johanna blijkt ook niet veel soeps meer. Geert volgt het beeld van de Afrikaanse vader: veel kinderen bij diverse vrouwen, maar niet voor hen zorgen. Ook het beeld van de ‘sterke’ vrouw zien we bevestigd: alle drie vrouwen van Geert komen sterker en vermogender uit hun huwelijk met deze man met de blauwe ogen. Het einde is verrassend en we krijgen een reflectie op de dierenwereld voorgeschoteld: de wijze waarop een familie chimpansees zorg draagt voor de leden van de groep. En zijn wij zo niet allemaal familie van elkaar? Ook Mees en Joanna?
De roman geeft goede inkijkjes in het leven in Tanzania: de prachtige natuur en de maatschappelijke verhoudingen en problemen. De Ruyter haalt ook, al is het zijdelings, actuele ophef aan, zoals de behandeling van albino’s, vrouwenbesnijdenis, het grote probleem van aids maar ook het recente debacle van de bootvluchtelingen. De auteur maakt helaas ook wat missers, en vooral als die vrouwen betreffen. Het is natuurlijk gedurfd om vanuit het perspectief van een Afrikaanse vrouw te vertellen. Maar dan moet je ook van de in’bere tori op de hoogte zijn. Vrouwen in Afrika streven ernaar om wat vlees op de botten te hebben, omdat ze zo hun welstand laten zien. Geert laat zich daar nogal misprijzend over uit. En het is echt niet zo dat de jonge meisjes niets van seks afweten voor de daad, integendeel, zij leren van hun tantes hoe ze een man moeten plezieren. Zodra ze hun eerste menstruatie hebben gehad, worden ze maandenlang afgezonderd in een aparte hut en ondergaan ze allerlei rituelen. Het ‘uit de hut komen’ van de mwali (jonge vrouw) gaat gepaard met feest en daarna zijn ze gereed voor een seksuele partner.
Neger is een controversieel woord, volgens sommigen. In Nederlandse musea is het zelfs van beschrijvingen van kunstobjecten afgehaald. Zolang het denigrerende betekenissen betreft kan ik me daarin terugvinden. Maar hier vind ik dat de politieke correctheid doordraaft. Neger komt niet van ‘negeren’ zoals enkelen beweren. Het komt van Niger, de machtige, ruim 4000 kilometer lange donkere rivier die door West-Afrika snijdt, onder andere door de landen Niger en Nigeria. Hiervan is het Latijnse ‘niger’ (zwart) afgeleid. Of is het andersom? Komt de naam van de rivier van het Latijnse woord voor zwart? Theo Ruyter heeft een gedurfde titel gekozen, maar wel een die de lading dekt. De blauwe neger is een Hollandse man wiens hart in Afrika ligt, en dan wordt het ’s lands wijs, ’s lands eer.
Theo Ruyter, De blauwe neger, 2016, Paramaribo, Ralicon. ISBN 978-94-92169-28-0