blog | werkgroep caraïbische letteren

Een ACB van Michiel van Kempen

Het eiland en andere gedichten

door Jeroen Heuvel

Getwijfeld of de ondertitel ‘een ABC van Van’ had moeten zijn. Van Kempen is niet alleen bijzonder hoogleraar Nederlands-Caraïbische literatuur aan de Universiteit van Amsterdam, letterkundig prijswinnaar, surinamist, en lees verder op de Wikipediapagina, hij is ook medesamensteller van een dik boek met fragmenten van 400 jaar Nederlandse verhaalkunst over Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen (2005) getiteld Noordoostpassanten. Het is dus zeker geen abc-tje, deze bundel met niet minder dan 26 letters.

De vogel steltkluut. De officiële naam luidt Himantopus himantopus, in het Papiamentu heet de steltkluut makamba. Foto: Michelle Pors-da Costa Gomez

Wat niet in de elektronische encyclopedie staat, is dat Michiel van Kempen ook gastdocent is geweest aan de UNA rond 2010 bij de eerste Masteropleiding voor de afdeling talen. Ik zat toen in de banken. Ook al zijn we even jong, ik blijf een kleine wat betreft de letterkunde. Ik durf deze bespreking dan ook nauwelijks aan.

Maar de bundel is de aandacht meer dan waard, zeker hier, in Curaçao.

We beginnen met de analyse. Het eiland en andere gedichten, 75 bladzijden, 6 afdelingen. De eerste afdeling, ‘Het eiland’ is een puntloos gedicht van 17 strofen, elk beginnend met een hoofdletter. De kapel van Alto Vista wordt genoemd, fort Zoutman, Arubanen kruipen uit hun keukens, drie ezels en makamba’s, in de betekenis van de steltkluut (Himantopus himantopus). Of hij met de emeritus, de prof die koffiedik kijkt als het om gedichten gaat, Wim Rutgers, die andere hoogleraar Caraïbische literatuur, met wie hij Noordoostpassanten heeft samengesteld, bedoelt gaat de analyse te buiten; dan komen we toe aan de interpretatie, die nog niet aan de beurt is.

De volgende afdeling heet ‘Eilanden’ en behelst 9 gedichten. Alleen al aan de titels lees je de humor af, want minstens een gedicht speelt zich in het ‘eiland’ Suriname af. Echte dichters hebben de vrijheid om te spelen met woorden en vorm, zoals Frank Martinus Arion gedichten schrijft die hij haiku’s noemt, zonder zich aan de vormafspraken te houden. Grappige titel ook in deze afdeling is ‘Elisabeth Bas’, met een kanten kraag ‘als slavenijzer om haar hals’. Mijn woordenschat is ‘veul’ kleiner dan die van Michiel van Kempen, dus opzoeken die naam. Zij is van de sigaar.

Elisabeth Bas door Ferdinand Bol. 19de-eeuwse kopie, olie op doek.

Misschien gaat ‘Kerstklas’ met ‘groen’ en ‘rood’ over een gastcollege dat hij ons heeft gegeven, maar laat me niet in de interpretatieval trappen. Het eerste gedicht uit deze afdeling, ook zonder punt, gaat over Curaçao, niet alleen vanwege ‘Hato’, het verkeerd gespelde ‘bon bini’ en ‘Soublette et Fils’ maar ook zeker vanwege de titel ‘Van Tilburg’ waar de fraters vandaan kwamen. Het tweede gedicht, 6 versregels kort, drie zinnen, elk met een afsluitende punt, speelt zich af op Bonaire. Voilà, keurig op geografische volgorde van west naar oost, de eerste drie gedichten in deze bundel, ACB. Vraag me wel af of Europese Nederlanders bij de titels van de twee eerste afdelingen niet aan bijvoorbeeld de waddeneilanden zullen denken, of de Marshalleilanden. Versregels die opvallen bij deze letterkunstenaar zijn ‘die natie kent noch taal’ en ‘verraderlijk glad / voor wie de tekens niet verstaat’, wat verdomd lijkt op de titel van Van Kempens eerste dichtbundel Wat geen teken is maar leeft van acht jaar geleden. Daarin ook al prachtige regels, ‘Hoe toch kan een taal die wij beiden / vanaf de eerste aai blindelings spraken / met open ogen zo ontregeld raken.’ over de tragedie van de onbegrepen communicatie tussen een letterkundige en zijn geaaide. Wat heb je er aan om literatuur zo grondig te begrijpen, of dat te vermoeden in ieder geval, maar de huistaal mis te verstaan? Of zoals Van Kempen refereert aan de titel van Martinus Nijhoff zijn bekendste bundel wanneer hij dicht ‘terwijl mijn tegendraads geweten / niets meer leest van wat er staat’. Hij blijft dichter bij zijn vurige wens ‘als je creatief / bent buig je de taal om naar je wil’.

De kapel van Alto Visto, Aruba

Terug naar de onderhavige bundel. Zonder het strakke onderscheid tussen analyse en interpretatie nu. Tijdens het gastcollege kwam aan bod de historische context, plaats de auteur daarin. Zou zeggen, Van Kempen heeft een eigen stijl, is zeer belezen en kent alle kneepjes van het ambt, schudt schijnbaar achteloos jamben rond in een kwatrijn met omarmend rijm voor Shrinivási, maar is ook vrij om te experimenteren – met vorm en inhoud – wanneer hij in de donkere kamer filmpjes en foto’s ontwikkelt en fixeert. Wat betreft mijn beperkte referentiekader hoort Van Kempen als artiest thuis in de categorie Hieronymus Bosch, en als poëet tussen de twee dichters van de volgende regels in: ‘het boek rekt zich slaat haar ogen op / wordt zichtbaar. blank zijn haar armen / haar borsten zwart zwart’ /… [en] …’en heimwee gaat in mij bewegen / naar een streek èrgens warm van zon, geurend van rozen. // Er is natuurlijk het werk dat ik mij heb gekozen: / ik schrijf,’ … Lucebert en Jan Campert.

Van Kempen zal niet worden gecategoriseerd als dichter van de voormalige Antillen of Suriname. Hij voldoet aan de karakteristiek die hij zelf, of Wim Rutgers, heeft gegeven in de inleiding bij Noordoostpassanten: ‘De passant leefde altijd in twee werelden: fysiek in de kolonie, met de geest in het moederland, of fysiek bij de kachel en de geest bij de palmen.’ Misschien geven de bijzondere hoogleraren ook de motivatie weer van de dichter. ‘De “exotische” ervaringen met andere landen, volken en culturen maakten de passanten tot schrijver. Ze waren (…) onderwijzer of predikant en hoorden tot het intellectueel geïnteresseerde deel van de naar de kolonie uitgezondenen.’ Met deze definitie is Van Kempen een ‘in andermans weiland grazende ezel’, metafoor van Colá Debrot voor passanten.

‘Stupor mundi’ luidt de titel van de derde afdeling; deze psychische schok over de stompzinnigheid van de wereld betreft niet langer de ACB-eilanden, maar algemener: Sinterklaas, een cementfabriek aan de Maas en een basiliek. De volgende afdeling met een sonnet ‘terwijl ik moeizaam de woorden betastte’ met enjambement tussen verzen 10 en 11, heet ‘Efemeer’. Weer laat de belezenheid van Van Kempen me in de kou. Efemeer betekent het duurt maar even. O ja, en ach, de tragiek van kortstondige liefdesrelaties; wel mooi verwoord. ‘Wij glijden binnen in elkaar / (…) zo lost de liefde interpunctie op (…) En spreekt je mond een andere taal. / Wij glijden van elkaar. / Woorden die elkaar verwijden.’ De onmogelijke liefde beeld voor de onmogelijkheid van taal tot connectie, en vice versa. In ‘Over spel’ met een chiasme in het cyclisch ogende gedicht staat ‘- nergens gaat het over / het is maar een spel – / en zelfs dat versta ik nog verkeerd’. Meelijwekkend.

In het eind van deze afdeling gaat de mislukte lover naar de eerste vrouw van ieders leven. ‘je moeder zal je haten’ staat er drie keer. Hoe moet ik dit nou interpreteren? O, wacht, de laatste versregel biedt hoop ‘je moeder zal je liefhebben’.

De gedichten uit de voorlaatste afdeling, ‘Genen’, komen uit een pen gedoopt in gelaten inkt, verwerkt verdriet, ontdaan van ironie. Vader. Moeder. Michiel herdenkt eerbiedig zijn moeder die op een briefje ‘tien letters toch nog mooi geschreven’ had “Ben zo terug.” – / daar houden we je aan.’ Het volgend gedicht is aan zijn vader ‘En zo heeft hij mij na jaren toch geleerd: / (…) verdriet legt zich neer in je ziel.’

In de zesde en laatste afdeling, ‘Verzoeke geen rouwbeklag’ 8 afscheidsgedichten voor vrienden, al dan niet artiesten, van Michiel die in 2018 of 2019 zijn overleden, bijvoorbeeld het eerder genoemde kwatrijn voor de van oorsprong Surinaamse maar lang in Curaçao geleefd hebbende Shrinivási.

Bijzondere gedichten, die beklijven, van deze Noordoostpassant.

Michiel van Kempen. Het eiland en andere gedichten. Haarlem: In de Knipscheer, 2020. ISBN 978 90 6262 796 4, 18,50 euro/ nƒ 37,—, 75 blz.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter