blog | werkgroep caraïbische letteren

Edward Colston, 2 november 1636 – 11 oktober 1721

Slavenhandelaar of filantroop? Sinds deze week ligt Edward Colston met een stuk sokkel op de bodem van zijn ooit zo florerende haven.

Het beeld van Edward Colstin in Bristol, opgericht in 1895, omvergehaald in 2020. Foto William Avery/Engelse Wikipedia

door Joost de Vries

[…] Het rijk was een doek waarop de Britten hun superioriteit konden projecteren, hun technologische progressie, hun militaire grandeur, hun vrome naastenliefde. Het was hoe ze zichzelf wilden zien. ‘Ze wilden niet alleen goud en slaven’, schreef V.S. Naipaul, ‘maar ook een standbeeld voor het goede dat ze voor die slaven hadden gedaan.’

Dit is het verschil met het ‘eerste rijk’ in de late zeventiende en begin achttiende eeuw, want dat was, in de woorden van Taylor, ‘a straightforward institution of plunder’. Daar werd geen diepere christelijke moraal op geprojecteerd. In 1660 werd de Royal Africa Company opgericht dat van het koningshuis het monopolie en militaire steun kreeg bij de zoektocht naar goud, zilver en ivoor en de handel in slaven in Afrika. Tussen 1662 en 1731 werden 212.000 tot slaaf gemaakte Afrikanen naar suikerplantages op de Caribische eilanden verscheept. 44.000 stierven er onderweg; vaak was er ‘DY’ op hun borst gebrandmerkt, naar de gouverneur de Duke of York, de latere koning James II. Werd dat als wreed gezien? Die vraag wringt. Dit was de zeventiende eeuw, lijfstraffen waren normaal, ‘wreed’ was geen moreel begrip. Onder de investeerders in de Royal Africa Company behoorden zelfs grote Verlichtingsdenkers zoals John Locke en Samuel Pepys, wiens dagboek over de pestuitbraak van 1665-1666 de laatste maanden zo vaak is aangehaald.

[…]

[Lees het hele verhaal hier in De Groene Amsterdammer, 10 juni 2020 – verschenen in nr. 24]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter