blog | werkgroep caraïbische letteren

Ed Hart – Eind Goed, Al Goed

Bibberend en rillend schrokken broer O.  en ik wakker in het slaapvertrek waar we met nog een oudere broer op twee naast elkaar geplaatste bedden sliepen. Het licht was aangebleven en in onze grote paniek merkten wij half overeind komend ook dat zijn slaapplek leeg was. Europa was in de greep van de winter en helaas vanaf mei eerder dat jaar ook in die van de Tweede Wereldoorlog. Bibberend en rillend, niet van kou maar van een ongekende angst teweeggebracht door de donderslag die ons had gewekt, staarden we vol ongeloof naar elkaar onder de klamboe. Allerlei infernale geluiden deden ons triest beseffen dat de oorlog tot hier was genaderd. De wereld leek te vergaan. Beklemd luisterden we met ingehouden adem naar het onafgebroken geratel van mitrailleurs en gierende geluiden gevolgd door enorme ontploffingen als van granaatinslagen. Het plotseling, oorverdovend gebulder als van een kanon deed ons tegelijk ineenkrimpen en trillend dicht naast elkaar toeschuiven. In wanhoop trokken we dekens en kussens over ons hoofd en konden het wel uitschreeuwen van ellende, schreeuwen om hulp, maar de kelen leken dichtgesnoerd door die kille angst. Niemand zou ons trouwens horen. Of was iedereen gevlucht ? Die gedachte alleen maakte dat we ons verlaten, vergeten en vooral weerloos voelden. Uit alle macht snakten we toen naar de bescherming van onze ouders. Toch durfden we het bed niet uit, durfden niet eens weg te duiken onder de bedden waar het wel veilig leek. Elk moment konden wij kapotgeschoten, opgeblazen, verpletterd of weggevaagd worden. Op regendagen bladerden we soms in de historische boeken van onze pa, waarin gekleurde Eerste Wereldoorlog’s prenten voorkwamen, die nu rondspookten in onze gedachten. Getorpedeerde , zinkende oorlogsschepen in een hel van hoge vlammen. Rondvliegende, uiteengereten lichaamsdelen. Het oorlogsgeweld bleef doorgaan, maar onze oogleden werden ineens zwaar alsof een te hulp geschoten Klaas Vaak te kwistig in onze ogen had gestrooid. Verkrampt door de angststress en nogal uitgeput doezelden we in een verlossende slaap waaruit we nog enkele keren kort opschrikten van verderaf klinkende explosies.
Wakker geworden in de vroege ochtend keken we verbaasd om ons heen en begrepen dat we nog leefden en heelhuids waren. Hadden we beiden dezelfde afschuwelijke nachtmerrie gehad ?  Grote broer lag nu wel vredig op zijn plek te slapen. Voorzichtig stapten we vanonder de klamboe uit bed naar het straatvenster dat we half openden waarop een scherpe geur in neus en ogen prikte. We zagen dat alles er nog was. De huizen aan de overkant, de houten bruggetjes over de smalle trenzen. De straat toonde geen kraters. De wereld was helemaal niet vergaan, lag niet in puin. Lantaarnpalen en bomen stonden nog steeds overeind. Alleen lagen er veel paarsrode plekken op de grond alsof die overgoten was met Phagwa kleurstof. Daarna gingen we stilletjes opgelucht naar beneden waar allen daar nog in diepe rust lagen.  Bij het raam aan de straatzijde van de eetkamer gezeten ontdekten we dat de roodpaarse kleur verspreid op veel plekken over de  grond, uit stukgereten papierwikkels bestond. Een lichte nevel hing in de lucht en het was die geur die in ogen en neus prikte. Toen drong het tot ons door dat de vorige nacht oudjaar was gevierd. Een evenement waarvoor wij nog te jong waren om mee te doen. De vorige avond moesten wij, de twee jongsten gewoontegetrouw rond 19.30 u. naar boven. Ook op Oudjaar dus. Wat we als een nachtmerrie hadden ervaren was het middernachtelijke vuurwerk geweest. De jaarwisseling was niet ongemerkt aan ons voorbij gegaan al wisten wij niet beter. Op onze tenen liepen we naar de woonkamer die geurde naar Madeirawijn, Port en koeken die waren afgedekt. Verrukt snoven we die feestelijke geuren op als voorproefje van de latere smulpartijen.
on 13.01.2013 at 13:26
Tags: /

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter